ECLI:NL:RBROT:2024:6728

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
ROT 24/6212
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering en woonkostentoeslag op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering en woonkostentoeslag door het Dagelijks Bestuur van GR Sociaal. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster een gezamenlijke huishouding voert met haar ex-partner, [naam 2], en daardoor geen recht heeft op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 16 juli 2024, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster haar inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat zij samenwoont met [naam 2]. Dit leidt tot de intrekking van haar bijstandsuitkering en woonkostentoeslag.

De voorzieningenrechter wijst erop dat de aanwezigheid van [naam 2] in de woning van verzoekster, evenals de bevindingen van een huisbezoek, voldoende bewijs leveren voor de gezamenlijke huishouding. De voorzieningenrechter benadrukt dat de beoordeling van de hoofdverblijfplaats van [naam 2] is gebaseerd op concrete feiten en omstandigheden, en dat de aard van de relatie en subjectieve beleving van de betrokkenen niet relevant zijn voor de toepassing van de Participatiewet.

Uiteindelijk wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/6212

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaatsnaam], verzoekster

(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en

het Dagelijks Bestuur van GR Sociaal, verweerder

(gemachtigde: [naam 1]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering en woonkostentoeslag op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Met het bestreden besluit van 17 juni 2024 heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoekster herzien over de periode van 21 mei 2024 tot en met 31 mei 2024 en de bijstand per 29 mei 2024 ingetrokken. Daarnaast heeft verweerder de woonkostentoeslag ingetrokken per 21 mei 2024. Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verzoekster ontving sinds 1 februari 2024 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. In het kader van de beoordeling van de aanvraag heeft verweerder op 27 februari 2024 een huisbezoek afgelegd in de woning van verzoekster, [adres] (het uitkeringsadres). Aanleiding hiervoor was dat eiseres (nog) niet in de Brp stond ingeschreven op het uitkeringsadres en dat de ex-partner en vader van het kind van verzoekster, [naam 2] ([naam 2]), als medehuurder op het huurcontract is vermeld. De bevindingen tijdens dit huisbezoek, waaronder de aanwezigheid van herenkleding, gaven geen aanleiding om de aanvraag af te wijzen.
Verweerder heeft op 29 mei 2024 opnieuw een huisbezoek afgelegd. Dit ter controle van de woon- en leefsituatie van eiseres. Verweerder heeft voorafgaand aan het huisbezoek geconstateerd dat [naam 2] sinds 21 mei 2024 op het uitkeringsadres staat ingeschreven. De bevindingen tijdens het huisbezoek zijn neergelegd in een rapportage van 5 juni 2024.
Het standpunt van verweerder
4. Verweerder heeft aan de intrekking van de bijstand en de woonkostentoeslag ten grondslag gelegd dat verzoekster haar inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat zij een gezamenlijke huishouding voert met [naam 2]. Verzoekster heeft omdat zij een gezamenlijke huishouding voert geen recht meer op een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder en woonkostentoeslag.
Het standpunt van verzoekster
5. Verzoekster voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel. Zij stelt haar inlichtingenplicht niet te hebben geschonden omdat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. De inschrijving van [naam 2] betreft slechts een postadres, aangezien [naam 2] geen vast woonadres heeft.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
4.1.
Niet in geschil is dat uit de relatie van verzoekster en [naam 2] een kind is geboren. Daardoor is sprake van het onweerlegbare rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding zoals bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder b, van de Pw. Gelet hierop is voor de beantwoording van de vraag of gedurende de hier te beoordelen periode sprake was van een gezamenlijke huishouding bepalend of verzoekster en [naam 2] hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden.
4.2.
Het hoofdverblijf van iemand is naar vaste rechtspraak [1] daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven ligt. Het antwoord op de vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, moet worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De aard van de relatie van betrokkenen en hun subjectieve beleving blijven voor de toepassing van de Participatiewet buiten beschouwing.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan op basis van de onderzoeksbevindingen worden geconcludeerd dat [naam 2] zijn hoofdverblijf had in de woning van verzoekster en daarmee dat verzoekster en [naam 2] een gezamenlijke huishouding voerden. [naam 2] staat sinds 21 mei 2024 ingeschreven op het uitkeringsadres. Daarnaast zijn blijkens de onderzoeksbevindingen in de woning van verzoekster twee paar schoenen en een hoeveelheid kleding van [naam 2] aangetroffen, waaronder in de badkamer bij de wasmachine. Deze omstandigheden duiden er niet op dat [naam 2] het uitkeringsadres uitsluitend als postadres gebruikt en dat hij elders (bij zijn oma of vrienden) woont. Daarnaast is [naam 2] tijdens het huisbezoek in de woning van verzoekster aangetroffen, gekleed in een herenbadjas. Dat, zoals verzoekster ter zitting heeft verklaard, haar zoontje de kleding van [naam 2] heeft ondergespuugd en dat [naam 2] daarom een badjas droeg, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. Er was in de woning immers kleding van hem aanwezig die hij had kunnen dragen.
4.4.
Dat in het verslag van het huisbezoek niet is vermeld dat er twee tassen met kleding van [naam 2] zijn aangetroffen, leidt niet tot een ander oordeel. Deze omstandigheid is immers wel opgenomen in rapportage van 5 juni 2024, welke naar waarheid is opgemaakt door de toezichthouder die bij het huisbezoek aanwezig was. De voorzieningenrechter ziet op voorhand, anders dan verzoekster, geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze rapportage en de daarin neergelegde bevindingen.
5. Uit het voorgaande volgt dat bij de thans beschikbare informatie in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Grondman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3467.