ECLI:NL:RBROT:2024:6693

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
ROT 23/4232
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling kinderopvangtoeslag en overschrijding beslistermijn door Belastingdienst

In deze zaak heeft eiseres zich bij de Belastingdienst gemeld voor een herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag over de jaren 2011 tot en met 2015. De Belastingdienst heeft op 13 december 2022 twee besluiten genomen, waartegen eiseres bezwaar heeft gemaakt. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar. De rechtbank heeft op 20 maart 2024 geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de Belastingdienst niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eiseres. De rechtbank heeft de Belastingdienst opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft ook recht op vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 875,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak van licht gewicht is, omdat het enkel gaat om de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/4232

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

(gemachtigden: mr. M. Azdoufali en mr. M. Hatie).

Procesverloop

1.1.
Eiseres heeft bij verweerder een bezwaarschrift ingediend tegen twee besluiten van
13 december 2022 met kenmerken [naam kenmerk 1] respectievelijk [naam kenmerk 2] .
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op bezwaar.
1.3.
Verweerder heeft op 13 juli 2023 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft bij brief van 14 januari 2024 verweerder verzocht om alle aan de besluiten van 13 december 2022 onderliggende stukken naar de rechtbank toe te zenden.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

2.1.
Eiseres heeft zich bij verweerder gemeld voor een herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag over de jaren 2011 tot en met 2015.
2.2.
Op 21 november 2022 heeft de Commissie van wijzen geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de compensatieregeling zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) niet van toepassing is voor de toeslagjaren 2011 tot en met 2015 en verder dat voor de terugvordering over het toeslagjaar 2015 een opzet/grove schuld-tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 2.6 van de Wht moet worden verleend.
2.3.
Na de integrale beoordeling heeft verweerder met het besluit van 13 december 2022 met kenmerk [naam kenmerk 1] beslist dat eiseres geen recht heeft op een vergoeding bovenop het al ontvangen bedrag van € 30.000,-.
2.4.
Na de integrale beoordeling heeft verweerder met het besluit van 13 december 2022 met kenmerk [naam kenmerk 2] beslist dat eiseres voor het toeslagjaar 2015 recht heeft op een opzet/grove schuld tegemoetkoming. Volgens verweerder heeft hij ten onrechte niet meegewerkt aan de mogelijkheid om een schuld in delen te betalen of aan een schuldsanering. Het bedrag van de tegemoetkoming is vastgesteld op € 3.060,-. Omdat dit bedrag het al ontvangen bedrag van € 30.000,- niet te boven gaat, krijgt eiseres geen extra bedrag uitbetaald.
2.5.
Met haar brief van 31 mei 2023 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit op haar bezwaar. Deze ingebrekestelling is op 2 juni 2023 door verweerder ontvangen.
3. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder, ook na ingebreke te zijn gesteld, ten onrechte niet heeft beslist op haar bezwaar tegen de besluiten van 13 december 2022. Eiseres heeft verzocht de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vast te stellen. Omdat verweerder er bewust voor kiest om stil te zitten en niet te beslissen dan nadat hij daar door een uitspraak van de rechtbank toe wordt gedwongen, is sprake van een weigerachtige houding van verweerder. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 maart 2016 [1] wordt daarom primair verzocht om een dwangsom van € 1.000,- per dag, met een maximum van € 540.000,- op te leggen. Subsidiair wordt verzocht om een dwangsom van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,- op te leggen, omdat verweerder een sterke prikkel nodig heeft om tot beslissen over te gaan. Meer subsidiair wordt verzocht om een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van
€ 15.000,- op te leggen. Verder wordt verzocht om de beslistermijn te stellen op direct na de datum van de uitspraak, althans op uiterlijk twee weken na de datum van de uitspraak, nu het aan verweerder (en niet eiseres of de bezwaaradviescommissie) is te wijten dat hij zijn zaken niet op orde heeft voor wat betreft de afhandeling van aanvragen tot herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Ten slotte verzoekt eiseres om verweerder te veroordelen in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten, omdat in de Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag geen component is opgenomen die de kosten van een procedure bij niet tijdig beslissen dekt.
4. Niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op het bezwaar is overschreden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat verweerder alsnog heeft beslist op het bezwaar. Het beroep is daarom gegrond.
5. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij een dwangsombeschikking heeft afgegeven op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb. Eiseres heeft dit bevestigd. Gelet hierop hoeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vast te stellen.
6. Gelet op de zeer grote omvang van de hersteloperatie toeslagen is sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3209). Verweerder moet in beginsel binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift een beslissing op bezwaar bekendmaken. De beslistermijn is ten minste zes weken na de datum van deze uitspraak. Omdat sinds de datum van het verweerschrift meer dan zes weken zijn verstreken, zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar moet bekendmaken. Er bestaat geen aanleiding om in dit individuele geval een andere nadere beslistermijn te bepalen.
7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om een hoger bedrag toe te kennen. De dwangsom is bedoeld om verweerder voldoende te prikkelen om spoedig te beslissen en niet om verweerder te bestraffen.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op het bezwaar van eiseres;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.H.I. Zwaneveld-Butter, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
20 maart 2024.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.