2.5.Met haar brief van 31 mei 2023 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit op haar bezwaar. Deze ingebrekestelling is op 2 juni 2023 door verweerder ontvangen.
3. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder, ook na ingebreke te zijn gesteld, ten onrechte niet heeft beslist op haar bezwaar tegen de besluiten van 13 december 2022. Eiseres heeft verzocht de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vast te stellen. Omdat verweerder er bewust voor kiest om stil te zitten en niet te beslissen dan nadat hij daar door een uitspraak van de rechtbank toe wordt gedwongen, is sprake van een weigerachtige houding van verweerder. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 maart 2016wordt daarom primair verzocht om een dwangsom van € 1.000,- per dag, met een maximum van € 540.000,- op te leggen. Subsidiair wordt verzocht om een dwangsom van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,- op te leggen, omdat verweerder een sterke prikkel nodig heeft om tot beslissen over te gaan. Meer subsidiair wordt verzocht om een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van
€ 15.000,- op te leggen. Verder wordt verzocht om de beslistermijn te stellen op direct na de datum van de uitspraak, althans op uiterlijk twee weken na de datum van de uitspraak, nu het aan verweerder (en niet eiseres of de bezwaaradviescommissie) is te wijten dat hij zijn zaken niet op orde heeft voor wat betreft de afhandeling van aanvragen tot herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Ten slotte verzoekt eiseres om verweerder te veroordelen in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten, omdat in de Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag geen component is opgenomen die de kosten van een procedure bij niet tijdig beslissen dekt.
4. Niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op het bezwaar is overschreden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat verweerder alsnog heeft beslist op het bezwaar. Het beroep is daarom gegrond.
5. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij een dwangsombeschikking heeft afgegeven op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb. Eiseres heeft dit bevestigd. Gelet hierop hoeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vast te stellen.
6. Gelet op de zeer grote omvang van de hersteloperatie toeslagen is sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3209). Verweerder moet in beginsel binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift een beslissing op bezwaar bekendmaken. De beslistermijn is ten minste zes weken na de datum van deze uitspraak. Omdat sinds de datum van het verweerschrift meer dan zes weken zijn verstreken, zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar moet bekendmaken. Er bestaat geen aanleiding om in dit individuele geval een andere nadere beslistermijn te bepalen. 7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om een hoger bedrag toe te kennen. De dwangsom is bedoeld om verweerder voldoende te prikkelen om spoedig te beslissen en niet om verweerder te bestraffen.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, is niet gebleken.