ECLI:NL:RBROT:2024:6669

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
10795864
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kantonrechter oordeelt over tekortkoming in overeenkomst van opdracht tussen interim-directeur en onderwijsorganisatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], interim-directeur, en Gro-up Staf en Services B.V. De procedure volgde op een overeenkomst van opdracht die op 18 januari 2022 was gesloten, waarbij [eiser] werd aangesteld om interim-directeur te zijn op de [naam school] in Rotterdam. [eiser] heeft zijn werkzaamheden in januari 2023 beëindigd en een factuur van € 6.590,34 ingediend voor zijn diensten, welke door Gro-up niet is betaald. Gro-up betwistte de betaling en stelde dat [eiser] tekortgeschoten was in zijn verplichtingen, wat leidde tot een opschorting van de betaling en een beroep op gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst.

De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] volledig toegewezen. De rechter oordeelde dat Gro-up niet had aangetoond dat [eiser] tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst. De kantonrechter concludeerde dat er geen concrete afspraken waren gemaakt over de resultaten die [eiser] moest behalen, en dat de kwaliteit van het onderwijs al onvoldoende was voordat [eiser] zijn werkzaamheden begon. Bovendien was er geen bewijs dat [eiser] zich ongewenst met het personeelsbeleid had bemoeid of dat hij onrechtmatig had gehandeld door het plaatsen van een vlog of het geven van een interview.

De kantonrechter veroordeelde Gro-up tot betaling van de factuur van [eiser], inclusief incassokosten en wettelijke rente. Daarnaast werd Gro-up veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] werden begroot op € 1.166,44. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk uitgevoerd kan worden, ook als Gro-up in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10795864 CV EXPL 23-30341
datum uitspraak: 12 juli 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser] ,die handelt onder de naam
[handelsnaam],
woonplaats: [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder J. Zuurman,
tegen
gro-up Staf en services B.V.,
vestigingsplaats: Berkel en Rodenrijs,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.P. Schoenmaker.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘Gro-up’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 27 oktober 2023, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van 5 februari 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte van [eiser] , met bijlagen;
  • de brief van Gro-up van 30 mei 2024, met één bijlage;
  • de spreekaantekeningen van [eiser] ;
  • de spreekaantekeningen van Gro-up.
1.2.
Op 11 juni 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was [eiser] aanwezig, bijgestaan door mr. J.C.M. van Bladel namens de gemachtigde. Namens Gro-up was aanwezig de heer [persoon A] (lid Raad van Bestuur), bijgestaan door
mr. J.P. Schoenmaker en mr. A. Snelders.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
[eiser] en Gro-up zijn op 18 januari 2022 overeengekomen dat [eiser] in opdracht van Gro-up vanaf januari 2022 - naast de destijds al bij de school werkzame directeur - werkzaamheden zou verrichten als interim-directeur op de [naam school] in Rotterdam. Daarbij is afgesproken dat [eiser] maandelijks voor de door hem verrichte werkzaamheden zal factureren. Omstreeks april 2022 heeft [eiser] een plan van aanpak
geschreven. Daarin is onder meer opgenomen dat binnen de directie op een natuurlijke wijze tot een goede taakverdeling zal worden gekomen, waarbij wekelijks overleg plaats vindt om de strategie met elkaar af te stemmen. Op 28 oktober 2022 heeft er een gesprek tussen [eiser] en Gro-up plaatsgevonden en is afgesproken dat [eiser] zich vanaf dat moment zou focussen op het kwaliteitsbeleid binnen de school. In verband hiermee heeft [eiser] in december 2022 een gewijzigd plan van aanpak opgesteld. Op 19 januari 2023 heeft er wederom een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en Gro-up. Dat heeft er toe geleid dat [eiser] op 23 januari 2023 aan Gro-up heeft medegedeeld dat hij de aan hem verstrekte opdracht teruggeeft en stopt met zijn werkzaamheden op de [naam school] .
2.2.
[eiser] heeft op 31 januari 2023 een factuur van € 6.590,34 voor de door hem in januari 2023 uitgevoerde werkzaamheden aan Gro-up gestuurd. Die factuur is door Gro-up niet betaald. [eiser] eist daarom in deze procedure dat Gro-up wordt veroordeeld het bedrag van € 6.590,34, met rente en buitengerechtelijke kosten, aan [eiser] te betalen.
2.3.
Gro-up is het niet eens met de eis van [eiser] . Volgens Gro-up heeft [eiser] niet gedaan wat hij zou moeten doen op grond van de verstrekte opdracht en heeft hij zich regelmatig bezig gehouden met taken die buiten zijn opdracht vielen. Primair stelt Gro-up dat zij om die reden de betaling van de factuur van [eiser] heeft opgeschort en beroept zij zich op gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst. Subsidair stelt Gro-up dat [eiser] tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst, waardoor Gro-up schade heeft geleden. Meer subsidiair stelt Gro-up zich op het standpunt dat het handelen van [eiser] een onrechtmatige daad jegens Gro-up oplevert. Volgens Gro-up leidt een en ander er toe dat zij de factuur van [eiser] niet hoeft te betalen.
2.4.
De kantonrechter wijst de eis van [eiser] volledig toe. Hierna wordt uitgelegd hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
De producties bij de akte van [eiser] worden grotendeels buiten beschouwing gelaten
2.5.
[eiser] heeft een akte ingediend waarmee hij een groot aantal producties in het geding heeft gebracht. Hoewel in de akte is vermeld dat het daarbij gaat om 30 producties, zijn slechts producties 1 tot en met 13 aan het door de griffie ontvangen exemplaar van de akte gehecht. Vooropgesteld wordt dat de kantonrechter slechts hoeft te letten op de feiten waarop een partij ter ondersteuning van haar standpunt een beroep heeft gedaan. De enkele omstandigheid dat uit door een partij overgelegde stukken een bepaald feit blijkt, impliceert niet dat zij zich ter ondersteuning van haar standpunt op dat feit beroept [1] . Dit betekent concreet dat een partij niet kan volstaan met het enkel in het geding brengen van stukken zonder duidelijk te maken op welk in die stukken genoemd feit zij zich ter ondersteuning van haar standpunt beroept. [eiser] heeft de door hem bij zijn akte overgelegde producties, die van een aanzienlijke omvang zijn, niet concreet toegelicht en heeft niet aangegeven wat de relevantie van de afzonderlijke producties is voor zijn vordering.
2.6.
Het bovenstaande betekent dat de producties bij de akte van [eiser] bij de verdere beoordeling buiten beschouwing worden gelaten. Dat geldt echter niet voor productie 20 - bestaande uit het door [eiser] omstreeks april 2022 opgestelde plan van aanpak -, die door [eiser] ter zitting in het geding is gebracht en door hem ook nader is toegelicht. Gro-up heeft ook aangegeven van de inhoud van die productie op de hoogte te zijn en heeft verder geen bezwaar gemaakt tegen het ter zitting door de kantonrechter geuite voornemen deze productie te accepteren en bij de beoordeling te betrekken.
[eiser] is niet tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst
2.7.
Aan zowel haar beroep op opschorting als haar beroep op gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst heeft Gro-up ten grondslag gelegd dat [eiser] de overeenkomst niet is nagekomen en zich buiten het terrein van de opdracht heeft begeven. Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een tekortkoming van [eiser] moet eerst worden vastgesteld wat partijen hebben afgesproken over de inhoud van het takenpakket van [eiser] .
2.8.
In de schriftelijke overeenkomst van 18 januari 2022 is opgenomen dat [eiser] vanaf de aanvang van zijn werkzaamheden zal ‘functioneren als interim-directeur met een onderlinge taakverdeling, waarin de expertise van [eiser] op onderwijskwaliteit wordt ingezet’ en dat [eiser] ‘een bijdrage levert aan een verbeterde interne en externe communicatie’. Daarnaast zijn partijen het er over eens dat vanaf april 2022 het plan van aanpak is bijgesteld, waarbij het de bedoeling was dat de directie – naast [eiser] bestaande uit mededirecteur [persoon B] – een front zou vormen om de school te verbeteren en dat er op een natuurlijke wijze tot een taakverdeling zou worden gekomen. Door [eiser] is in dat kader ter zitting onweersproken gesteld dat de beide directeuren in die periode onderling en ad hoc de taken verdeelden. Vast staat dat partijen vervolgens vanaf eind oktober 2022 hebben afgesproken dat [eiser] zich vanaf dat moment zou focussen op het kwaliteitsbeleid binnen de school.
2.9.
Gro-up heeft een rapport van de Inspectie van het Onderwijs van 29 maart 2023 in het geding gebracht, waarin is geconcludeerd dat de kwaliteit van het onderwijs op de [naam school] op dat moment onvoldoende was. Het enkele feit dat de kwaliteit van het onderwijs – ook nadat [eiser] zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd – nog altijd onvoldoende was, brengt echter nog niet met zich mee dat daaruit moet worden afgeleid dat [eiser] tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst. Niet in geschil is dat er een kwaliteitsslag gemaakt moest worden binnen de school. Voor wat betreft die kwaliteitsslag geldt echter dat zowel in de schriftelijke overeenkomst van 18 januari 2022 als in de omstreeks april 2022 en in december 2022 opgestelde (gewijzigde) plannen van aanpak geen concrete door [eiser] te behalen resultaten zijn vermeld. In dat verband heeft Gro-up ter zitting ook verklaard dat partijen inderdaad geen concreet eindresultaat hebben afgesproken. Dat betekent dat er in beginsel sprake was van een inspanningsverbintenis en géén resultaatsverbintenis.
2.10.
Gelet op het feit dat de kwaliteit van het onderwijs op de school al niet in orde was op het moment dat [eiser] begon met zijn werkzaamheden als interim-directeur, de relatief korte periode dat [eiser] zijn werkzaamheden heeft verricht (slechts één jaar) én omdat partijen geen concreet eindresultaat hebben afgesproken, kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat het negatieve oordeel van de Inspectie van het Onderwijs aan (het handelen van) [eiser] te wijten is. Het mag wellicht zo zijn dat de verwachtingen die Gro-up kennelijk had van de inzet van [eiser] binnen de school niet stroken met de uitkomst van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs, maar dat levert onder de gegeven omstandigheden nog geen tekortkoming op in de nakoming van de overeenkomst door [eiser] .
2.11.
Gro-up verwijt [eiser] ook dat hij in oktober 2022 zonder toestemming van Gro-up een vlog heeft geplaatst over de [naam school] en een interview heeft gegeven over de samenwerking tussen de school en [naam voetbalclub] . Volgens Gro-up heeft [eiser] zich daarmee buiten het terrein van zijn opdracht begeven. De kantonrechter volgt Gro-up niet in haar stellingen op dit punt. Ten eerste is door [eiser] betwist dat hij in zijn hoedanigheid van interim-directeur een vlog zou hebben geplaatst over de school. Gro-up heeft geen stukken overgelegd waaruit volgt dat [eiser] wel een vlog heeft geplaatst en wat de inhoud daarvan is. Gro-up heeft ook niet meer aangeboden daarvan alsnog stukken in het geding te brengen. Daarmee is niet komen vast te staan dat [eiser] een vlog over de school heeft geplaatst.
2.12.
Zelfs als [eiser] wel een vlog zou hebben geplaatst betekent dat nog niet dat [eiser] daarmee ‘buiten zijn boekje is gegaan’. Volgens Gro-up dateert de vlog immers van oktober 2022. In die periode trokken de beide directeuren nog samen op en werden de taken onderling ad hoc verdeeld. Gelet op het feit dat er daardoor destijds geen duidelijk vastgelegde afbakening van taken tussen beide directeuren was, kan niet geconcludeerd worden dat [eiser] zich met het plaatsen van een vlog over de school buiten het terrein van de opdracht heeft begeven. Dat de taakverdeling tussen beide directeuren niet duidelijk was wordt ook bevestigd in het rapport van de Inspectie van het Onderwijs (paragraaf 3.4) en in het rapport van Beteor (pagina 9), het bureau dat in opdracht van Gro-up onderzoek heeft gedaan naar de achtergronden van de onvrede en onrust op de [naam school] .
2.13.
Het voorgaande geldt ook voor het interview dat [eiser] in diezelfde periode heeft gegeven. Ook daarvan is, vanwege de natuurlijke (ad hoc) taakverdeling tussen de directeuren, niet gebleken dat [eiser] zich daarmee buiten het terrein van zijn opdracht heeft begeven. Gro-up heeft daarnaast gesteld dat het interview schadelijk was voor de organisatie, omdat daarin niet het volledige plaatje van de samenwerking tussen de school en [naam voetbalclub] werd belicht. De kantonrechter wil wel aannemen dat wellicht niet alle aspecten van de samenwerking in het interview naar voren komen, maar daarmee valt nog niet in te zien waarom en op welke wijze Gro-up daardoor schade heeft geleden. De toon en inhoud van het interview is immers zodanig dat de school juist en vooral positief voor het voetlicht wordt geplaatst.
2.14.
Daarnaast heeft Gro-up gesteld dat [eiser] zich ongewenst en in strijd met de verstrekte opdracht bezighield met het personeelsbeleid binnen de school. Ter onderbouwing van die stelling heeft Gro-up e-mailcorrespondentie van [eiser] over de periode van 23 september 2022 tot en met 28 september 2022 overgelegd. Daaruit kan inderdaad worden afgeleid dat [eiser] in die periode met een nieuwe werkneemster
– mevrouw [persoon C] – contact heeft gehad over de formaliteiten rond haar indiensttreding. Ook deze e-mailcorrespondentie dateert echter van de periode waarin nog geen sprake was van een duidelijke afbakening van taken binnen de directie van de school en zaken ad hoc door de directeuren werden verdeeld en opgepakt. Dat [eiser] zich hierdoor ongewenst met het personeelsbeleid bemoeide is dan ook niet komen vast te staan.
2.15.
Gro-up heeft ook e-mailcorrespondentie van [eiser] in de periode van 23 december 2022 tot en met 27 december 2022 in het geding gebracht. Daaruit volgt dat [eiser] wederom contact heeft met [persoon C] , maar ditmaal over de intrekking van het destijds door haar ingediende ontslag. Op het moment dat deze e-mailcorrespondentie plaatsvond was het takenpakket van [eiser] al beperkt, in die zin dat dat overeengekomen was dat [eiser] zich zou focussen op het kwaliteitsbeleid binnen de school. Dat betekent dat [eiser] zich in beginsel niet meer bezig diende te houden met personeelsbeleid. Het had onder de gegeven omstandigheden op de weg van [eiser] gelegen om [persoon C] eind december 2022 door te verwijzen naar mededirecteur [persoon B] en/of de heer [persoon A] , lid van de Raad van Bestuur van Gro-up. Uit de e-mail van [eiser] van 27 december 2022, waarin hij reageert op de mededeling van [persoon C] , blijkt niet van een dergelijke doorverwijzing. [eiser] heeft in die e-mail immers slechts het volgende aan [persoon C] geschreven:
“Heel verstandig!
Goed om naar elkaar te luisteren.
Fijne jaarwisseling!”
Uit die e-mail kan echter evenmin worden afgeleid dat [eiser] expliciet aan [persoon C] te kennen heeft gegeven dat het intrekken van haar ontslag akkoord wordt bevonden. Van een actieve en ongewenste bemoeienis van [eiser] met het personeelsbeleid is hiermee dan ook niet gebleken, te meer niet nu door Gro-up ter zitting is verklaard dat eind december 2022 zowel [persoon A] als [persoon B] met verlof waren en [persoon C] zich (daarom) zelf tot [eiser] heeft gewend met de mededeling dat zij haar ontslag ongedaan wilde maken. Hoewel [eiser] in het onderhavige geval wellicht anders had moeten handelen en [persoon C] voor wat betreft de ongedaanmaking van haar ontslag had moeten doorverwijzen naar [persoon B] of [persoon A] , betekent dit naar het oordeel van de kantonrechter onder de hiervoor genoemde omstandigheden niet dat daaruit kan worden geconcludeerd dat [eiser] zich ongewenst en in strijd met de opdracht bezighield met het personeelsbeleid binnen de school.
2.16.
Bovendien is onvoldoende gebleken dat Gro-up [eiser] gedurende de uitvoering van de opdracht concreet heeft aangesproken over de punten waarop [eiser] – volgens Gro-up – tekort zou zijn geschoten. Weliswaar heeft er op 28 oktober 2022 een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en Gro-up, maar uit hetgeen partijen hierover ter zitting hebben verklaard leidt de kantonrechter juist af dat dat gesprek vrij harmonieus verliep en partijen daarin in goed overleg tot een verdere afbakening van de taken van [eiser] hebben besloten. Zelfs in haar e-mail van 23 januari 2023, waarin Gro-up de beëindiging van de werkzaamheden door [eiser] bevestigt, valt geen concreet verwijt aan [eiser] te lezen, maar wordt [eiser] zelfs nog zonder enig voorbehoud bedankt voor zijn inzet in het afgelopen jaar. Feitelijk heeft Gro-up dan ook pas ná het beëindigen van de samenwerking en de ontvangst van de factuur van [eiser] van 31 januari 2023 voor de eerste maal haar bezwaren kenbaar gemaakt.
2.17.
Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Dat volgt ook niet uit het feit dat in het rapport van Beteor zeer summier is vermeld dat [eiser] voor conflicten op de werkvloer zou zorgen door een autoritaire wijze van leidinggeven. Gro-up heeft niet onderbouwd of nader toegelicht welke concrete gedragingen [eiser] in dit kader worden verweten. Ook uit het rapport van Beteor valt dit niet af te leiden. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij bij zijn inspanningen om de school goed door het inspectieonderzoek te loodsen weinig ruimte voor discussie over de te volgen koers heeft gelaten, maar dat enkele feit is onvoldoende om daaruit te kunnen afleiden dat [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
Gro-up kan geen beroep op opschorting doen
2.18.
Omdat niet gebleken is dat [eiser] zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen, kan Gro-up op die grond geen beroep doen op opschorting van haar betalingsverplichtingen jegens [eiser] . Ter zitting heeft Gro-up nader uiteengezet dat zij met haar beroep op opschorting mede heeft beoogd een reactie van [eiser] af te dwingen op het negatieve rapport van de Inspectie van het Onderwijs. Ook op die grond kan Gro-up haar betalingsverplichting echter niet opschorten. Tussen partijen staat immers niet ter discussie dat Gro-up slechts fragmenten uit het betreffende rapport aan [eiser] heeft gestuurd. Als Gro-up een inhoudelijke reactie van [eiser] wilde ontvangen op de diverse conclusies in het rapport over de kwaliteit van het onderwijs op de school, had het op haar weg gelegen het volledige rapport aan [eiser] te verstrekken, zodat hij zich daarover een goed onderbouwd oordeel kon vormen. Dat heeft Gro-up echter nagelaten. Bovendien rust op [eiser] geen juridisch afdwingbare verplichting om op het rapport te reageren, zodat die grond ook niet als basis voor opschorting kan dienen.
Gro-up kan de overeenkomst niet (gedeeltelijk) ontbinden
2.19.
Gro-up heeft een beroep gedaan op (gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst [eiser] omdat [eiser] tekortgeschoten zou zijn in de nakoming van de overeenkomst. Hiervoor is echter al geoordeeld dat van een tekortkoming van [eiser] geen sprake is. Dat betekent dat Gro-up de overeenkomst op die grond niet (gedeeltelijk) kan ontbinden.
Er is geen sprake van een onrechtmatige daad van [eiser]
2.20.
Gro-up stelt ten slotte dat het handelen van [eiser] een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW oplevert en dat zij om die reden de factuur van [eiser] niet hoeft te voldoen. Volgens Gro-up heeft [eiser] onrechtmatig gehandeld door zich niet te houden aan de opdracht en door Gro-up en de school te benadelen door onder andere het plaatsen van een vlog en het geven van een interview. De kantonrechter volgt Gro-up niet in deze stellingen. Het zich niet houden aan een opdracht kan hoogstens een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst opleveren, maar ook daarvan is hier - zoals hiervoor al is geoordeeld - geen sprake. Gro-up heeft daarnaast onvoldoende onderbouwd dat zij door het handelen van [eiser] op enigerlei wijze is benadeeld. Om te kunnen spreken van een onrechtmatige daad is ten minste vereist dat er sprake is van een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht en een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Gro-up heeft echter op geen enkele wijze onderbouwd dat en waarom daar in dit geval sprake van is.
Gro-up moet de factuur van [eiser] van € 6.590,34 betalen
2.21.
Uit het bovenstaande volgt dat er voor Gro-up geen reden bestond de factuur van [eiser] over de maand januari 2024 onbetaald te laten. Daarbij is in aanmerking genomen dat Gro-up ook niet heeft betwist dat [eiser] het in de factuur vermelde aantal uren heeft gewerkt en ook de eerdere facturen van [eiser] telkens zonder enig protest zijn betaald. Gro-up wordt dan ook veroordeeld het factuurbedrag van € 6.590,34 inclusief btw aan [eiser] te betalen.
Gro-up moet € 704,52 aan incassokosten betalen
2.22.
De incassokosten van € 704,52 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
Gro-up moet de wettelijke handelsrente betalen
2.23.
De wettelijke handelsrente wordt toegewezen, omdat [eiser] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en Gro-up dat niet heeft betwist.
Gro-up moet de proceskosten betalen
2.24.
Gro-up krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiser] op € 109,44 aan dagvaardingskosten, € 244,- aan griffierecht, € 678,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 339,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.166,44. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.25.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en Gro-up daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt Gro-up om aan [eiser] te betalen € 7.294,86 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 6.590,34 vanaf 10 februari 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt Gro-up in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 1.166,44;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en in het openbaar uitgesproken.
44487

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404