ECLI:NL:RBROT:2024:6516
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling en onderzoek naar diagnose veroordeelde
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 juni 2024 uitspraak gedaan over de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van 18 jaar ondergaat, was eerder in aanmerking gekomen voor voorwaardelijke invrijheidstelling op 8 maart 2024. Echter, op 24 januari 2024 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend tot uitstel van deze invrijheidstelling, wat door de rechtbank is toegewezen. De veroordeelde heeft sindsdien te maken gehad met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling.
Op 31 mei 2024 heeft de officier van justitie een vordering tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend, die door de rechter-commissaris is toegewezen wegens overtreding van de bijzondere voorwaarden. Tevens is er een vordering tot gedeeltelijke herroeping ingediend, die is gebaseerd op onvoldoende medewerking aan de klinische behandelverplichting. Tijdens de openbare terechtzitting op 20 juni 2024 zijn zowel de officier van justitie als de veroordeelde en zijn raadsman gehoord, evenals een deskundige van de reclassering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde vanwege ongewenst gedrag niet meer welkom is in de kliniek, waardoor hij niet kan voldoen aan de bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelt dat het belang van het vaststellen van een diagnose nog steeds aan de orde is en gelast dat binnen een periode van maximaal 120 dagen onderzoek moet worden gedaan naar de veroordeelde, inclusief het uitvoeren van een MRI-scan. De rechtbank heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen en gelast dat de veroordeelde 120 dagen van zijn vrijheidsstraf moet ondergaan.