ECLI:NL:RBROT:2024:6514

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
ROT 24/5455 en 24/4516
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtings- en stofferingskosten

Op 17 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. N. Talhaoui, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. S. Duinhouwer. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor inrichtings- en stofferingskosten, welke door verweerder was afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op 8 juli 2024 en heeft besloten dat nader onderzoek niet nodig was, waardoor ook het beroep van eiseres werd beoordeeld.

Eiseres, die sinds 27 december 2022 in Nederland verblijft, had een aanvraag ingediend op 31 augustus 2023. Verweerder had de aanvraag afgewezen op basis van het argument dat de kosten geen noodzakelijke kosten waren, aangezien deze voortvloeiden uit een niet noodzakelijke verhuizing. Eiseres stelde dat zij vanwege huiselijk geweld naar Nederland was gevlucht, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat er een acute noodzaak was om te verhuizen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand op goede gronden was gedaan.

De uitspraak resulteerde in de ongegrondverklaring van het beroep van eiseres, wat betekende dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/5455 en 24/4516
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 juli 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Talhaoui),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Duinhouwer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand voor inrichtings- en stofferingskosten. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiseres daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 10 november 2023 de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Met het bestreden besluit van 10 april 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. M. Kaplan, waarnemend voor de gemachtigde van eiseres, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Eiseres en haar kinderen verblijven sinds 27 december 2022 in Nederland. Tot en met 11 juli 2023 hebben zij ingewoond bij haar schoonfamilie in Rotterdam. Met ingang van 12 juli 2023 heeft eiseres een (antikraak) woning aan de [straatnaam] te Rotterdam in bruikleen. Haar kinderen verblijven nog altijd bij de schoonfamilie. Op 31 augustus 2023 heeft eiseres een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor inrichtings- en stofferingskosten op grond van de Participatiewet (Pw).
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de kosten waarvoor eiseres bijzondere bijstand heeft aangevraagd, geen noodzakelijke kosten zijn nu deze voortvloeien uit een niet noodzakelijke verhuizing. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van huiselijk geweld genoodzaakt was naar Nederland te vluchten. Daarnaast heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij niet langer kon inwonen bij haar zwager, waar zij na aankomst in Nederland met haar kinderen verbleef. Eiseres heeft er zelf voor gekozen om naar zelfstandige woonruimte te verhuizen.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder bijzondere bijstand had moeten verstrekken. Zij voert hiertoe het volgende aan. Zij is vanwege huiselijk geweld vanuit Marokko naar Nederland gevlucht. Zij woonde aanvankelijk in bij haar zwager, maar deze situatie werd onhoudbaar en zij moest de woning verlaten. Zij heeft niet kunnen sparen, omdat zij hals over kop uit Marokko is gevlucht en gezien haar achtergrond en de leefsituatie is het niet aannemelijk dat zij voor de kosten van de verhuizing heeft kunnen sparen. Daarnaast doet eiseres een beroep op artikel 16, eerste lid, van de Pw. Zij voert daartoe aan dat zij de zorg heeft voor drie minderjarige kinderen, terwijl zij een uitkering ontvangt. Zij verblijft in een kale anti-kraakwoning en het ontbreekt haar aan middelen om de woning in te richten.
4.1.
Ter zitting is namens eiseres verklaard dat het beroep op artikel 16, eerste lid van de Pw niet wordt gehandhaafd.
5. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1763) dient bij toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Uit deze uitspraak volgt tevens dat de kosten van een verhuizing en inrichting van een woning moeten worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Deze kosten dienen in beginsel uit een inkomen op bijstandsniveau te worden bestreden hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Slechts wanneer de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, kan dit een aanleiding zijn om bijzondere bijstand te verlenen.
7. Niet in geschil is dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordeden. Eiseres heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat een acute noodzaak bestond om te verhuizen en dat de inrichtingskosten daarom noodzakelijk waren. De stellingen van eiseres dat zij in verband met huiselijk geweld uit Marokko is gevlucht en dat inwoning bij haar zwager niet langer mogelijk was, zijn daarvoor onvoldoende. Daarvoor is van belang dat eiseres bij haar aanvraag om een algemene bijstandsuitkering heeft verklaard dat zij in Nederland is gaan wonen zodat haar kinderen hier onderwijs kunnen volgen en dat zij haar partner in Marokko zal blijven bezoeken. Haar latere stelling dat zij als gevolg van huiselijke geweld genoodzaakt was naar Nederland te vluchten, heeft eiseres niet onderbouwd. Daarnaast heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij niet, net als haar kinderen, nog langer bij haar zwager kon verblijven.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten op goede gronden heeft afgewezen. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Grondman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.