ECLI:NL:RBROT:2024:6471

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
C/10/679217 / KG ZA 24-3751 (voorlopige voorziening) en C/10/679215 / KG ZA 24-447 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en beroep tegen huisverbod opgelegd door burgemeester

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een huisverbod dat door de burgemeester van Rotterdam was opgelegd aan verzoeker. Het huisverbod was opgelegd voor de duur van tien dagen, tot 24 mei 2024, en verbood verzoeker om contact op te nemen met achterblijfster, die zijn moeder is. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 22 mei 2024 waren zowel verzoeker als zijn gemachtigde, de burgemeester met zijn gemachtigden, en de achterblijfster aanwezig. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake was van gevaar in de zin van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) tijdens de oplegging van het huisverbod. De voorzieningenrechter concludeerde dat de noodzakelijke hulp voor verzoeker en achterblijfster niet door het huisverbod werd gefaciliteerd, maar eerder door de situatie was geëscaleerd. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Tevens werd een proceskostenveroordeling uitgesproken, waarbij verzoeker recht had op een vergoeding van € 1.750,- voor de gemaakte kosten. De voorzieningenrechter drong er bij verzoeker op aan om hulp te zoeken en zijn situatie te verbeteren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/679217 / KG ZA 24-3751 (voorlopige voorziening)
C/10/679215 / KG ZA 24-447 (beroep)
Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 mei 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen
[verzoeker], hierna: verzoeker,
wonende te Rotterdam,
gemachtigde: mr. drs. ir. G.A.S. Maduro BAMA, advocaat te Rotterdam,
en
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, hierna: verweerder,
gemachtigden: mr. I. Plaisier en mr. O. Akarca,
in welke zaken belanghebbende is:
[achterblijfster], hierna: achterblijfster,
wonende te Rotterdam.

1.Ontstaan en loop van de procedure

1.1.
Bij besluit van 14 mei 2024 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker voor de duur van tien dagen, derhalve tot 24 mei 2024 om 20:24 uur. Verzoeker mag gedurende deze periode ook geen contact opnemen met achterblijfster.
1.2.
Bij brief van 17 mei 2024 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit onder punt 1.1. (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2024. Aanwezig waren:
  • verzoeker en zijn gemachtigde;
  • verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden;
  • achterblijfster;
  • de heer [persoon A] , namens de politie.

2.Beslissing

De voorzieningenrechter:
in de voorlopige voorziening
2.1.
wijst af het verzoek om de voorlopige voorziening;
in de bodemprocedure
2.2.
verklaart het beroep gegrond;
2.3.
wijst toe het verzoek ten aanzien van de proceskostenveroordeling.

3.Overwegingen

3.1.
Weergave bestreden besluit, verzoek en beroep
3.1.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen (tot 24 mei 2024) op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verzoeker mag in deze periode ook geen contact opnemen met achterblijfster. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning van achterblijfster (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
3.1.2.
Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen. De voorlopige voorziening strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen voor de resterende duur hiervan.
3.2.
Spoedeisend belang
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de gevraagde voorziening, omdat het huisverbod nog steeds van kracht is.
3.3.
Kortsluiten
3.3.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, voor zover hier van belang, als tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.3.2.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, als het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan als beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, verder onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
3.3.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verder onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat zij onmiddellijk uitspraak zal doen in de hoofdzaak.
3.4.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. De voorzieningenrechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het gevaar dient beoordeeld te worden op basis van objectieve gegevens. De feiten en omstandigheden hoeven niet onomstotelijk vat te staan, maar moeten voldoende aannemelijk zijn. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9 Wth.
3.5.
Beoordeling
3.5.1.
Om te beginnen moet de vraag worden beantwoord of sprake was van gevaar tijdens de oplegging van het huisverbod. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiervan geen sprake was.
3.5.2.
De voorzieningenrechter leest in het dossier dat verzoeker veelvuldig melder of betrokkene is in politiemutaties over ruzie of twist. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat er veel speelt in het gezin van verzoeker en achterblijfster. Achterblijfster is de moeder van verzoeker. Verzoeker werkt via een uitzendbureau en het lukt hem nog niet om structureel te werken. Dat geeft veel onzekerheid. Ook bij achterblijfster zijn grote financiële zorgen, omdat zij vermoedelijk door long covid klachten niet langer in staat is te werken. Door onduidelijkheid met het UWV heeft zij een periode geen uitkering ontvangen. Omstreeks 14 mei 2024 stond er € 2,24 op de bankrekening en was de koelkast leeg. Verder heeft verzoeker verteld dat hij vroeger erg is gepest. Hij is hierin niet geholpen, niet gezien en niet beschermd. Hij vertelt dat hij een manier heeft gevonden om daarmee om te gaan en voor zichzelf op te komen. Verzoeker is daarin doorgeschoten en beseft dat zelf inmiddels ook. Verzoeker is daardoor een man geworden die snel geagiteerd raakt als hij zich onheus behandeld voelt. Dat brengt verzoeker in steeds grotere problemen. Uit het dossier blijkt dat dit gegeven ook bekend was bij Veilig Thuis (hierna: VT) en politie, toen zij onaangekondigd op 14 mei 2024 aan de deur stonden. De afspraak tussen VT en achterblijfster was echter dat vooraf gebeld zou worden om een afspraak te maken, om samen met elkaar te praten over hulpverlening. Dat verzoeker en achterblijfster hulp nodig hebben, is duidelijk. Dat vinden zij zelf ook, maar zij weten niet goed waar en hoe zij die hulp kunnen krijgen.
3.5.3.
De vraag is hier is dan uiteindelijk of een huisverbod de ingang is naar de noodzakelijke hulp. De voorzieningenrechter kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de hulp uiteindelijk geforceerd is door de situatie te laten escaleren. In het bestreden besluit staat dat een
preventiefhuisverbod wordt opgelegd (cursivering door de voorzieningenrechter). De voorzieningenrechter kent ook een doorslaggevende rol toe aan de verklaringen tijdens de mondelinge behandeling door verzoeker en door achterblijfster. Deze verklaringen leest de voorzieningenrechter ook in het dossier, met name daar waar achterblijfster heeft verklaard over het gestelde gevaar in de proces-verbaal getuigenverhoor van 14 mei 2024. Daaruit blijkt namelijk dat in de dagen voorafgaand aan het opleggen van het huisverbod meermaals aan achterblijfster is gevraagd of zij zich veilig voelt en gezegd dat zij zich in veiligheid moest brengen vanwege haar zoon; dat zij het huis uit moest. Achterblijfster heeft hierop gezegd dat zij zich niet onveilig voelde. Achterblijfster heeft tijdens het getuigenverhoor gezegd dat zij zich niet aan de indruk kon onttrekken dat het doel was dat haar zoon werd aangehouden. Ook heeft zowel achterblijfster als verzoeker verteld, zonder dat zij daarover contact met elkaar hebben gehad, dat de medewerker van VT een escalerende rol lijkt te hebben gehad in het geheel. Zo was voor verzoeker op het moment net na oplegging onduidelijk hoe het moest met zijn spullen toen hij van de politie naar buiten moest. Hij belde achterblijfster daarover, zij nam niet op omdat zij net had gehoord dat er ook een contactverbod geldt, achterblijfster vraagt advies aan de medewerker van VT en krijgt uiteindelijk door het aanhoudende gebel het advies om de telefoon op te nemen om te zeggen dat hij niet mag bellen. Hierop is verzoeker aangehouden wegens overtreding van het contactverbod. Hoe verzoeker heeft gereageerd naar politieambtenaren is niet goed geweest. Verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat hij uiteindelijk de ambtenaar van de politie een duw heeft gegeven en geprobeerd heeft hem aan de kan te duwen, toen hij geen antwoorden kreeg op zijn vragen dat hij geen tijd had en waarom de politie aan de deur kwam. Hieruit of anderszins uit het dossier volgt echter niet dat sprake is geweest van gevaar in de zin van de Wth.
3.5.4.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het huisverbod onterecht is opgelegd aan verzoeker.
3.6.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat het duidelijk is dat verzoeker en achterblijfster hulp nodig hebben. Er spelen veel problemen, er is veel gebeurd en spanningen lopen snel. Te snel. Dit brengt verzoeker steeds verder in de problemen en maakt dat een wens op bijvoorbeeld vast werk voor hem verder uit zicht komt. De voorzieningenrechter drukt daarom verzoeker op het hart te laten zien dat hij niet voor niets het voordeel van de twijfel krijgt van de voorzieningenrechter. Verzoeker moet zich morgen inzetten bij het gesprek met de casemanager om zijn situatie te proberen ten goede te keren.
3.7.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het beroep van verzoeker gegrond is.
Proceskostenveroordeling
3.8.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat uit het voorgaande volgt dat verzoeker gegronde redenen heeft gehad om op te komen tegen het bestreden besluit. Verzoeker heeft daarvoor een verzoekschrift voor een voorlopige voorziening en een beroepschrift opgesteld. Beide zijn tegelijk behandeld tijdens één mondelinge behandeling. In lijn met het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de voorzieningenrechter 1 punt toe voor het verzoekschrift en 1 punt voor het behandelen daarvan tijdens de mondelinge behandeling, en 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het behandelen daarvan tijdens de mondelinge behandeling. Gelet op de onderlinge samenhang tussen de procedure voorlopige voorziening en de beroepsprocedure hanteert de voorzieningenrechter voor beide een wegingsfactor van 0,5. Per saldo gaat de voorzieningenrechter bij de proceskostenveroordeling in beide procedures samen dus uit van 2 punten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft 1 punt een waarde van € 875,-. De proceskostenveroordeling in beide procedures samen is daarom € 1.750,-.
3.9.
Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet het bedrag van de kosten worden betaald aan de rechtsbijstandverlener.
Aldus gedaan door mr. S. Wierink, voorzieningenrechter, en door deze en mr. D. Mühlbacher, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: