ECLI:NL:RBROT:2024:6402

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
ROT 23/6663
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de hoogte van de tegemoetkoming op grond van de kindregeling uit de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen de hoogte van de tegemoetkoming die hij op grond van de kindregeling heeft ontvangen. Eiser, een kind van een gedupeerde ouder, ontving ambtshalve een tegemoetkoming van € 6.000,- op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiser maakte bezwaar tegen dit bedrag, omdat hij vond dat de tegemoetkoming te laag was en dat zijn werkelijke schade niet werd vergoed. De rechtbank heeft op 28 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van de Belastingdienst/Toeslagen.

De rechtbank overweegt dat de kindregeling in de Wht dwingendrechtelijk is geformuleerd en dat er geen ruimte is om af te wijken van de forfaitaire bedragen die in de wet zijn vastgesteld. Eiser deed een beroep op de hardheidsclausule, maar de rechtbank oordeelt dat deze clausule niet van toepassing is op de hoogte van de tegemoetkoming. De rechtbank benadrukt dat de wetgever bij de totstandkoming van de kindregeling expliciet heeft gekozen voor een forfaitaire tegemoetkoming en dat het niet aan de rechtbank is om deze keuze te herzien.

De rechtbank concludeert dat de tegemoetkoming van € 6.000,- terecht is vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk en ontvangt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, en is openbaar uitgesproken op 30 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6663

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit Rotterdam, eiser

(gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak),
en

Belastingdienst/Toeslagen

(gemachtigden: mr. D. van der Wal, mr. I. Kayhan en mr. M. Hatite).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de tegemoetkoming die hij op grond van de kindregeling heeft ontvangen.
2. Bij besluit van 14 juni 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser ambtshalve een tegemoetkoming van € 6.000,- toegekend op grond van de kindregeling uit de Wet hersteloperatie toeslagen.
Met het bestreden besluit van 28 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: De moeder van eiser en de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder. Voorafgaand aan de zitting heeft de rechter in een kindgesprek apart met eiser gesproken in het bijzijn van zijn moeder.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond
4. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders onterecht stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen ten onrechte teruggevorderd. De ouders zijn door de aanpak van de Belastingdienst/Toeslagen in die tijd langdurig in een onmogelijke positie, in grote financiële problemen en in grote onzekerheid gebracht. Zij hebben financiële schade en zijn aangetast in hun rechtsgevoel, omdat zij zijn bestempeld als fraudeur. Het kabinet heeft hiervoor excuses aangeboden en is een hersteloperatie gestart.
5. Onderdeel van de hersteloperatie is dat voor de kinderen van gedupeerde ouders een kindregeling is opgezet. Deze is opgenomen in Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) en staat in de artikelen 2.10 tot en met 2.13 en 2.21 van de Wht.

Bestreden besluit

6. Eiser is een kind van een gedupeerde ouder. Daarom heeft hij met het primaire besluit een tegemoetkoming op basis van de kindregeling gekregen van € 6.000,-.
7. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat hij de tegemoetkoming te laag vindt. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens verweerder bestaat binnen de kindregeling geen ruimte om af te wijken van de genoemde forfaitaire bedragen van artikel 2.12 van de Wht. De kindregeling geeft recht op een eenmalige forfaitaire tegemoetkoming en is geen schadevergoeding, aldus verweerder.
Standpunt van eiser
8. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert aan dat zijn schade veel hoger is dan het toegekende bedrag van € 6.000,-. Omdat haar leed hiermee niet wordt gecompenseerd, moet volgens eiser worden afgeweken van artikel 2.12 van de Wht en moet zijn werkelijke materiële en immateriële schade worden toegekend.
Het geschil tussen partijen
9. Op 1 juli 2023 was eiser veertien jaar. Tussen partijen is niet in geschil dat uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wht volgt dat de forfaitaire tegemoetkoming dan € 6.000 bedraagt. De rechtbank beoordeelt of eiser daarnaast aanspraak kan maken op vergoeding van geleden schade.
Hardheidsclausule
10. Eiser doet een beroep op de hardheidsclausule van artikel 9.1 van de Wht. Eiser stelt zich op het standpunt dat artikel 2.10 van de Wht verwijst naar artikel 2.12 van de Wht en dat daarom de hardheidsclausule ook op artikel 2.12 van de Wht ziet.
11. Artikel 2.10. van de Wht bepaalt wie in aanmerking komt voor een tegemoetkoming en artikel 2.12. van de Wht bepaalt de hoogte van de uit te keren bedragen.
In artikel 9.1, eerste lid, van de Wht is opgesomd van welke artikelen kan worden afgeweken, maar in dit artikel wordt artikel 2.12 van de Wht niet genoemd. Dat in artikel 2.10 van de Wht verwezen wordt naar artikel 2.12 van de Wht betekent niet dat de hardheidsclausule de mogelijkheid biedt om ook van artikel 2.12. van de Wht af te wijken. De hardheidsclausule geeft dus een mogelijkheid om in bijzondere gevallen af te wijken van de regels over
wiein aanmerking komt voor de tegemoetkoming, maar niet van de regels over
de hoogtedaarvan.
De hardheidsclausule biedt daarom geen mogelijkheid om af te wijken van de hoogte van de tegemoetkoming.
Geen ruimte om af te wijken van de wettelijke bepalingen van de Wht
12. Verder beoordeelt de rechtbank of er ruimte is om af te wijken van de wettelijke bepalingen van de Wht. De rechtbank overweegt dat artikel 2.12 van de Wht dwingendrechtelijk is geformuleerd. De tekst van de bepaling, waarin aan kinderen in verschillende leeftijdscategorieën de bijbehorende forfaitaire bedragen worden toegekend, laat geen ruimte om in bijzondere gevallen een uitzondering te maken. De Wht is een wet in formele zin. Bij een wet in formele zin kan alleen in uitzonderlijke gevallen en als – kort gezegd – het gaat om een omstandigheid of gevolg die de wetgever niet heeft voorzien bij de totstandkoming van de wet worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel of andere algemene rechtsbeginselen. [1]
13. In het kindgesprek voorafgaand aan de zitting heeft eiser verteld hoe de toeslagenaffaire hem heeft geraakt.
Het verhaal van eiser is invoelbaar en past in de verhalen van andere kinderen en jongeren, zoals opgenomen in diverse rapporten die zijn betrokken bij de totstandkoming van de kindregeling. [2]
De Memorie van Toelichting zegt hierover:

De kinderen gaven in gesprekken aan dat hen veel is ontnomen. Zij hebben geen onbezorgde jeugd gehad, geen normale sociale contacten kunnen opbouwen en dezelfde kansen als voor leeftijdsgenoten ontbraken. Ook geven kinderen aan dat de mogelijkheid om zelfvertrouwen op te bouwen en in jezelf te geloven ontbrak, er was niet de mogelijkheid om talenten te ontdekken, hobby’s te ontwikkelen en erop te vertrouwen dat een goede toekomst mogelijk is. Kinderen en (inmiddels) jongvolwassenen dragen deze last nog steeds met zich mee. Zij zijn in armoede en in een stressvolle omgeving opgegroeid. Ook weten we dat er kinderen van gedupeerde ouders uit huis zijn geplaatst. Er is niks dat deze kinderen een onbezorgde jeugd terug kan geven. Het is daarom belangrijk dat expliciet wordt erkend dat deze kinderen ten onrechte en buiten hun schuld zijn benadeeld. De in dit wetsvoorstel opgenomen kindregeling is tot stand gekomen op basis van een gedegen proces van dialoog, reflectie en analyse met kinderen en jongeren. Zij zijn ook betrokken geweest bij de nadere uitwerking van de regeling. Dit proces is begeleid door een stichting en onafhankelijke kwartiermakers. Er is gesproken met een diverse groep kinderen van 9 tot 17 jaar en met jongeren van 18 jaar en ouder. De kinderen en jongeren geven in hun advies aan het kabinet aan dat voor hen zowel erkenning van het leed als maatwerk nodig zijn. Zij hechten grote waarde aan specifieke ondersteuning voor kinderen en jongeren die daar behoefte aan hebben. Een onderdeel van een oplossing is een steun in de rug in de vorm van leeftijdsgebonden financiële ondersteuning. Met de hier getroffen regeling geeft het kabinet gevolg aan deze wens. Het kabinet vindt het belangrijk om te blijven erkennen dat deze kinderen en jongeren onrecht is aangedaan en dat de plicht bestaat om elk getroffen kind en elke getroffen jongere te helpen bij het opbouwen van een mooie toekomst. [3]
Dit betekent dat de wetgever bij de totstandkoming van de kindregeling de situatie van eiser voor ogen heeft gehad. Op basis van de verhalen van kinderen van gedupeerden, met daarbij een dialoog, reflectie en analyse, is de kindregeling tot stand gekomen. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of toepassing van artikel 2.12 van de Wht in dit geval zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel of een ander rechtsbeginsel is, dat de toepassing van dit artikel achterwege moet blijven.
14. De wetgever heeft verder toegelicht dat in de kindregeling erkenning onder andere plaatsvindt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. In lijn met het voorstel van de kinderen en jongeren wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming bepaald met leeftijdscategorieën, omdat behoeften per levensfase verschillen. [4] De kinderen en jongeren hebben verder aangegeven dat er naast een financiële tegemoetkoming behoefte is aan langjarige ondersteuning op het terrein van ontwikkelkansen, traumaverwerking, schulden en huisvesting. Om deze reden is de kindregeling geflankeerd door breed ondersteunend beleid voor de kinderen en jongeren. [5]
Daarnaast heeft de wetgever uitdrukkelijk overwogen dat de kindregeling niet bedoeld is om schade van de kinderen te compenseren, maar als een tegemoetkoming. Voorzover de compensatie van de ouder niet dekkend is, kan de ouder voor de schade die het gezin heeft geleden, een aanvraag doen bij de Commissie Werkelijke Schade. [6]
Nu de wetgever met een situatie zoals die van eiser voor ogen, uitdrukkelijke de keuze heeft gemaakt om bij de kindregeling niet de daadwerkelijke schade te betrekken, is voor een afwijking van deze wettelijke bepaling geen plaats.
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat in de praktijk is gebleken dat de Commissie Werkelijke Schade de schade van kinderen niet meeneemt. Daargelaten in hoeverre dit zo is, betekent dit niet dat de schade van eiser dan via de kindregeling vergoed kan worden. Het is aan de wetgever om eventueel in te grijpen of een andere regeling op te stellen. Dit is niet het domein van de rechtbank.
15. Eiser betoogt dat er na de totstandkoming van de kindregeling nieuwe ontwikkelingen zijn geweest, die maken dat moet worden afgeweken van artikel 2.12 Wht. Eiser wijst daarbij naar een gezamenlijke brief van de Kinderombudsman en de Nationale ombudsman van 26 januari 2023 en de reactie daarop van de Staatssecretaris van Financiën van 8 maart 2023.
Daarnaast is bij de totstandkoming van de kindregeling geen rekening gehouden met de rapportage van het College van de Rechten van de Mens waarin het handelen van verweerder als discriminatoir wordt bestempeld en het feit dat de civiele rechter inmiddels heeft geoordeeld dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld.
Ter zitting heeft eiser aanvullend verwezen naar Kamervragen van 12 maart 2024, nummer 2024Z03980. Uit vraag 16 blijkt dat ook de wetgever twijfelt of de huidige wet wel recht doet aan de situaties waarin de kinderen zitten, aldus eiser.
16. Dit alles maakt echter niet dat de rechtbank nu wel de ruimte heeft om een wet in formele zin te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel of deze wet buiten toepassing te laten. Het is en blijft aan de wetgever om beperkingen die uit de kindregeling voortvloeien te veranderen als hij dat nodig vindt. Dit is niet aan de rechtbank.
Verzoek om persoonlijk dossier
17. Eiser verzoekt om zijn persoonlijk dossier.
18. De rechtbank kan echter niet oordelen over een vordering om een dossier over te leggen, omdat dit geen besluit of daarmee gelijk te stellen handeling is in de zin van de Awb. Verweerder moet op grond van artikel 8:42 van de Awb wel alle op de zaak betrekking hebbende stukken overleggen.
19. Dat is in dit geval gebeurd. Zoals al overwogen gaat het in deze zaak niet om de werkelijke schade die eiser heeft geleden en wat er in de betreffende jaren precies is gebeurd. Bij de kindregeling gaat het om een ambtshalve toekenning van een forfaitaire tegemoetkoming, omdat eiser kind is van een gedupeerde ouder. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken door verweerder aangeleverd. De persoonsdossiers van eiser of zijn ouders vallen daar in deze zaak niet onder.

Conclusie en gevolgen

20. Verweerder heeft terecht de tegemoetkoming op grond van de kindregeling vastgesteld op € 6.000,-.
21. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen gelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Noordegraaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2024.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772
2.Het rapport Leven op de Rit, het rapport (Gelijk)waardig Herstel, het rapport Waardige Toekomst en het rapport “Ken ons, help ons, 114 verhalen die helpen bij de invulling van de kindregeling”
3.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 25
4.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 25
5.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 26
6.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 31