ECLI:NL:RBROT:2024:6341

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
ROT 23/802
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van boetes voor overtredingen van de Wet dieren en proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 12 juli 2024, wordt het beroep van eiseres tegen een boete voor overtredingen van de Wet dieren beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen een boete van € 10.000,- die door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit was opgelegd. De rechtbank behandelt de feiten en de procedure, waarbij eiseres in beroep ging tegen het besluit van 29 december 2022, waarin de boete werd verlaagd naar € 5.000,-. De rechtbank oordeelt dat de opgelegde boetes voor twee overtredingen van de Wet dieren terecht zijn opgelegd, terwijl een derde boete is omgezet naar een waarschuwing. De rechtbank stelt vast dat de minister zich op basis van een rapport van de NVWA op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet voldeed aan de hygiënevoorschriften en onvoldoende eigen controles had toegepast. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast bij het bestuursorgaan ligt en dat de bevindingen van de toezichthouder niet zijn betwist. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven tot matiging van de boetes. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding af, omdat de herroeping van de boete niet te wijten is aan een onrechtmatigheid van het bestuursorgaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/802

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: [naam 1]),
en
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
thans de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, verweerder
(gemachtigde: mr. R.R. Berkhout).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete voor overtredingen van de Wet dieren. Met het primaire besluit van 3 juni 2022 heeft verweerder eiseres een boete van in totaal € 10.000,- opgelegd. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.1.
In het besluit van 29 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres deels gegrond verklaard en de boete vastgesteld op € 5.000,-. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [naam 2] en [naam 3], eigenaren van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen [naam 4], toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), hierna: de toezichthouder.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 10 november 2021 heeft een toezichthouder van de NVWA een controle bij eiseres uitgevoerd. De bevindingen van de toezichthouder zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 24 november 2021 (het rapport).
3. Op grond van het rapport heeft verweerder vastgesteld dat eiseres drie beboetbare feiten heeft gepleegd.
3.1.
Overtreding 1: “Ruimten voor de be- en verwerking en de opslag van diervoeders, uitrusting, recipiënten, kisten, voertuigen en de onmiddellijke omgeving daarvan waren niet schoon.” Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 13, van de Regeling diervoeders 2012, artikel 5, tweede lid en bijlage II, onder bedrijfsruimten en uitrusting, onder 1, van Verordening (EG) 183/2005.
3.2.
Overtreding 2: “Het bedrijf beschikte niet over systemen en procedures om producten die men ontvangen of geleverd heeft, te kunnen traceren.” Daarmee heeft eiseres volgens verweerder gehandeld in strijd met artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 20, van de Regeling diervoeders 2012 en artikel 18, eerste lid, van Verordening (EG) 178/2002.
3.3.
Overtreding 3: “De exploitant van een inrichting heeft onvoldoende eigen controles toegepast c.q. gehandhaafd, waardoor dierlijke bijproducten en/of afgeleide producten die mogelijk niet aan Verordening (EG) 1069/2009 voldeden, de inrichting konden verlaten voor andere doeleinden dan verwijdering. Dit levert volgens verweerder een overtreding op van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling dierlijke producten en artikel 28 van Verordening (EG) 1069/2009.
3.4.
Bij het boetebesluit heeft verweerder eiseres voor overtredingen 1 en 3 een boete opgelegd van € 2.500,- en voor overtreding 2 een boete van € 5.000,-. In totaal € 10.000,-. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard voor zover dat overtreding 2 betreft, de boete daarvoor gewijzigd in een schriftelijke waarschuwing en de totale boete (voor feiten 1 en 3) vastgesteld op € 5.000,-.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid en de evenredigheid van de aan eiseres opgelegde bestuurlijke boete. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4.1.
De in artikel 6, tweede lid, van het EVRM neergelegde onschuldpresumptie brengt met zich dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust om de overtreding aan te tonen en dat twijfel of sprake is van een overtreding tot voordeel van eiser dient te strekken (vergelijk de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van (CBb) van 10 juli 2014, ECLI:NL:CBB:2014:245).
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie van het CBb (onder meer de uitspraak van 30 november 2021, ECLI:NL:CBB:2021:1027) volgt dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
Ten aanzien van overtreding 1:
5. Eiseres voert als beroepsgrond aan dat verweerder ten onrechte heeft vastgesteld dat ruimten voor de be- en verwerking en de opslag van diervoeders, uitrusting, recipiënten, kisten, voertuigen en de onmiddellijke omgeving daarvan niet schoon waren. Daartoe betoogt zij, samengevat weergegeven, dat de vriezer ten tijde van de inspectie schoon en leeg was en uit stond. De rekken die zij gebruikt zijn door ouderdom weliswaar donker uitgeslagen en verweerd en er zal een aanslag blijven zitten, maar de rekken waren wel degelijk allemaal gepoetst. Van een dikke laag aangekoekt vet en vuil was geen sprake. De geconstateerde verkleuring is aanslag en niet schadelijk voor het eindproduct. Met betrekking tot de rattenuitwerpselen benadrukt eiseres dat zij alles voor gebruik grondig schoonmaakt. Ook betwist eiseres dat in de droogkast sprake was van oud vuil van meerdere producties. Eiseres wijst erop dat bij het droogproces veel vet vrijkomt wat terecht komt op de karren en de droogoven. Het vet heeft verschillende kleuren in de verschillende stadia en ook ieder soort vlees heeft een andere kleur vet, waardoor het lijkt dat het vet van meerdere producties afkomstig is. Dat is echter niet het geval. De wanden en de deur van de droger zijn door de hitte en de producten verkleurd en verweerd. De ovens worden regelmatig uitgespoten en gereinigd en ook de rekken en de opvanggoot worden na iedere productie leeggehaald en regelmatig grondig gereinigd. Verder stelt eiseres dat de vorkheftruck niet in het pand wordt gebruikt en dat de materialen die buiten staan voor gebruik worden gepoetst. Ten slotte stelt eiseres dat de waargenomen scooter en ander oud ijzer en materialen rechts van de afscheiding op het terrein stonden en enkel voor privégebruik bedoeld waren.
5.1.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van Verordening (EG) 183/2005 houden exploitanten van diervoederbedrijven zich voor andere dan in het eerste lid bedoelde handelingen, met inbegrip van het mengen van voeder uitsluitend voor gebruik op het eigen bedrijf met gebruikmaking van toevoegingsmiddelen of voormengsels van toevoegingsmiddelen, met uitzondering van inkuiladditieven, aan de voorschriften van bijlage II, voorzover die voor de uitgevoerde handelingen relevant zijn.
In Bijlage II bij Verordening (EG) 183/2005 onder bedrijfsruimten en uitrusting, onder punt 1, staat dat ruimten voor de be- en verwerking en de opslag van diervoeders, uitrusting, recipiënten, kisten, voertuigen en de onmiddellijke omgeving daarvan schoon moeten zijn en er moeten doeltreffende programma’s voor de bestrijding van schadelijke organismen worden toegepast.
5.2.
In het rapport staat ten aanzien van de hier bedoelde overtreding het volgende:
“Wij zagen dat de algemene hygiëne niet orde was. Hieronder zijn een aantal zaken genoemd die betrekking hebben op de algemene hygiëne:
  • Wij zagen in de vriezer een dikke ijskoek aan het plafond en op de bodem van de vriezer zat een ijskoek met vleesresten. Wij zagen dat diervoeders in de vorm van vlees zijnde categorie 3 materiaal, niet afgedekt in de vriezer lag. Wij zagen veel ijsvorming; onder de koelunit zagen wij ook een grote ijskolom, die op een bak cat. 3 materiaal rustte. Het categorie 3 materiaal werd volgens de eigenaar gebruikt als voedermiddel voor de productie van mengvoeder voor niet voedselproducerende dieren (later petfood genoemd) en als voedermiddel voor rechtstreekse vervoedering aan niet voedselproducerende dieren.
  • Wij zagen op het buitenterrein rekken die gebruikt werden in de droger die (nog) niet gereinigd waren, dus niet schoon, waren. Dit was te zien aan de dikke laag aangekoekt vet en vuil dat van meerdere producties was. (bijlage 1 foto 6) We zagen ook uitwerpselen van ratten hierop. En hoorde van [naam 5], dat ratten een groter probleem waren na de overstroming.
  • Wij zagen de rekken met oud vuil van meerdere productie ook in de droger staan. Wij zagen dat de droger gevuld was met product en in gebruik was aangezien de temperatuur varieerde tussen 89-91 graden, zolang de deuren gesloten waren.
  • Wij zagen dat de goot voor de droger vol met vet zat, dit was gezien de hoeveelheid en de kleur vet van meerdere producties.
  • Wij zagen in de drogers op vloer en wanden aankoeken van vet en oud vuil.
  • Wij zagen dat het buitenterrein rommelig en vuil was. We zagen een grote plas water bij de ingang naar de productieruimte. Wij zagen een heftruck die gebruikt werd voor intern transport in de plas water staan. (bijlage 1 foto 1,5)
  • We zagen rekken, pallets, lege (bier) kratten, vuile rekken uit droger en kuubse bakken, blikken met olie en scooters door elkaar verspreid over het terrein staan. Hierdoor was niet inzichtelijke welke materialen gebruikt werden in de productie en welke niet. Het was niet inzichtelijk welke materialen nog gereinigd moesten worden en welke gereinigd waren. We zagen binnen geen ruimte voor de opslag van gereinigde materialen. Gereinigde materialen mogen volgens de wet niet buiten staan. (bijlage 1 foto 1,2,3,4)
Hieruit bleek dat de ruimten voor de be- en verwerking en de opslag van diervoeders, uitrusting, recipiënten, kisten, voertuigen en de onmiddellijke omgeving daarvan niet schoon waren. […]”
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op basis van het rapport op het standpunt kunnen stellen dat de ruimten voor de be- en verwerking en de opslag van diervoeders, uitrusting, recipiënten, kisten, voertuigen en de onmiddellijke omgeving daarvan niet schoon waren.
5.3.1.
Uit het rapport blijkt dat de toezichthouders in de vriezer een dikke ijskoek aan het plafond en een ijskoek met vleesresten op de bodem hebben waargenomen. De enkele stelling van eiseres dat de vriezer op de dag van inspectie leeg en niet in gebruik zou zijn geweest, biedt onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de toezichthouders ten tijde van de inspectie op 10 november 2021. In het bestreden besluit heeft verweerder daarbij nog toegelicht dat de toezichthouder desgevraagd heeft aangegeven bij een andere controle de vriezer leeg te hebben aangetroffen, maar dat dat niet op 10 november 2021 het geval was. Dit is door de toezichthouder ter zitting nogmaals bevestigd. Daarbij komt dat ter zitting is vastgesteld dat op de bij het verweerschrift gevoegde foto van een krat die op 10 november 2021 in de vriezer was aangetroffen bevroren producten zaten. Dit duidt er volgens de rechtbank op dat de vriezer tijdens de inspectie wel degelijk in gebruik was. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de toezichthouder over wat hij in de vriezer heeft aangetroffen.
5.3.2.
In het rapport is daarnaast opgenomen dat de toezichthouder heeft waargenomen dat rekken met oud vuil van meerdere producties in de droger stonden die op dat moment in gebruik was. Ook de goot van de droger zat, gelet op de hoeveelheid en de kleur vet, vol met vet van meerdere producties. Ook is in de drogers op de vloer en wanden aangekoekt vet en oud vuil gezien. Nu de toezichthouder expliciet heeft aangegeven dat sprake was van oude aangekoekte vet- en vuilresten, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op basis van de in het rapport opgenomen bevindingen op het standpunt kunnen stellen dat de droger, inclusief de uitrustingsstukken die daarin stonden en in gebruik waren, verontreinigd waren met oude vet- en vuilresten. Een toezichthouder moet worden geacht te beschikken over de benodigde kennis om verse en oude vet- en vuilresten van elkaar te onderscheiden. Bovendien heeft verweerder in het bestreden besluit nader toegelicht dat de toezichthouders desgevraagd hebben verklaard dat er een dikke laag vet op de muren en vloer zat en dat op sommige plaatsen het vet zwart was verkleurd. Uit de dikte van de laag en de zwartverkleuring van het vet, bleek de toezichthouders dat de uitrustingsstukken onvoldoende werden gereinigd. In dat verband wijst de rechtbank op foto 6 bij het rapport, die de toezichthouder ter zitting uitvergroot heeft getoond, en waarop duidelijk dikke zwarte vetresten zijn waar te nemen op een kar. Hoewel deze kar buiten stond, heeft de toezichthouder ter zitting onweersproken verklaard dat hij karren met een vergelijkbare vervuiling in de droger heeft zien staan. Dat deze karren, zoals eiseres stelt, al erg oud zijn en door het lange gebruik niet meer schoon te krijgen zijn, laat onverlet dat uitrustingsstukken schoon dienen te zijn. De overigens niet onderbouwde stelling dat de vetresten vrij zijn van Salmonella en enterobacteriën betekent niet dat de karren om die reden als schoon aangemerkt moeten worden. Niet is uitgesloten dat deze andere bacteriën of ziekteverwekkers bevatten waarop niet zou zijn getest.
Eiseres heeft weliswaar aangevoerd dat verschillende vleessoorten verschillende kleuren kunnen krijgen, maar hierin is geen grond gelegen voor een ander oordeel. Verweerder heeft in het bestreden besluit namelijk toegelicht dat de toezichthouders zwarte vetresten hebben waargenomen en dat deze verkleuring dient te worden onderscheiden van de verschillende kleuren vers vet die afkomstig zou zijn van de verschillende producten. Eiseres heeft dit niet onderbouwd weerlegd. Verweerder heeft zich dan ook op basis van het rapport en de toelichting in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat de productieruimten en uitrustingstukken onvoldoende schoon werd gehouden.
5.3.3.
Ten aanzien van de heftruck heeft eiseres weliswaar verklaard dat deze niet (de schone kant van) het pand inkomt, maar omdat de heftruck wel wordt gebruikt in de keten van het productie- en verwerkingsproces, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat deze ook valt onder de bedrijfsuitrusting van eiseres als bedoeld in bijlage II bij Verordening (EG) 183/2005. Daarin staat immers dat voertuigen en de onmiddellijke omgeving schoon moeten zijn. Nu de heftruck in een plas (regen)water stond waarbij de lepels, zoals de toezichthouder ter zitting onweersproken heeft verklaard, ook in het water rustten, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat ook ten aanzien van de heftruck niet werd voldaan aan de hygiëne regels. Hoewel eiseres niet kan voorkomen dat het regent, dient regenwater op een zodanige wijze te worden verwijderd dat de uitrusting niet wordt aangetast en had eiseres kunnen voorkomen dat de (lepels van de) heftruck in een plas met (regen)water zouden staan waarin mogelijk schadelijke organismen voorkomen. Dit geldt temeer omdat op het buitenterrein ook sporen van ratten zijn waargenomen.
5.4.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat is komen vast te staan dat eiseres heeft gehandeld in strijd met artikel 5, tweede lid en bijlage II, onder bedrijfsruimten en uitrusting, onder 1, van Verordening (EG) 183/2005. Nu niet in geschil is dat eiseres op 14 juni 2021 voor een soortgelijke overtreding is gewaarschuwd, heeft verweerder eiseres op grond van zijn interventiebeleid hiervoor een boete kunnen opleggen.
Ten aanzien van overtreding 3
6. Eiseres voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij onvoldoende controles zou hebben toegepast of gehandhaafd. In dat verband betoogt zij dat zij de onvolkomenheden op de documenten wel degelijk heeft opgemerkt. De verzenders van de documenten zijn wel degelijk gecontacteerd en op de hoogte gebracht van de onvolkomenheden. Daarbij wijst eiseres erop dat zij nooit op de originele documenten schrijft, maar dat zij aantekeningen maakt van de aan te passen punten en deze ook doorgeeft aan de opstellers van de documenten zodat zij deze aanpassingen kunnen corrigeren. Eiseres stelt zich dan ook op het standpunt dat haar controlesysteem werkt en daarmee voldoet aan de wet.
6.1.
Op grond van artikel 28 van Verordening (EG) 1069/2009 zorgen exploitanten voor de invoering, toepassing en handhaving van eigen controles in hun inrichtingen om op de naleving van deze verordening toe te zien. Zij zorgen ervoor dat geen dierlijke bijproducten of afgeleide producten waarvan wordt vermoed of is vastgesteld dat zij niet aan deze verordening voldoen, de inrichtingen of bedrijven verlaten, tenzij deze bestemd zijn om te worden verwijderd.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat is komen vast te staan dat eiseres onvoldoende eigen controles heeft toegepast en/of gehandhaafd waardoor dierlijke bijproducten en/of afgeleide producten die mogelijk niet aan de Verordening (EG) 1069/2009 voldeden, de inrichtingen konden verlaten voor andere doeleinden dan verwijdering. Verweerder heeft daarvoor kunnen wijzen op het rapport waaruit blijkt dat de toezichthouders hebben waargenomen dat voor de partij dierlijke bijproducten met traceringsnummer 21300 tijdens de inspectie geen handelsdocument aanwezig was. Dit was tijdens de eigen controle niet opgemerkt. Nadat dit handelsdocument was nagezonden, hebben de toezichthouders geconstateerd dat dit handelsdocument onvolledig was ingevuld aangezien geen datum van transport en geen kenteken vermeld was en dat een niet bestaand registratienummer voor de vervoerder was vermeld. Voor zover eiseres betoogt dat de door verweerder aan onderhavige boete ten grondslag gelegde documenten ook al aan de waarschuwing van 14 juni 2021 ten grondslag zijn gelegd, mist dit betoog feitelijke grondslag. Het relevante handelsdocument is immers gedateerd op 27 oktober 2021 en dateert dus van na de waarschuwing.
Ook ten aanzien van de aangevoerde struisvogelnekken waren geen aanvoerdocumenten aanwezig. Uit de naderhand ontvangen pakbon bleek dat deze dierlijke producten uit Duitsland afkomstig waren, maar een handelsdocument daarvan ontbrak, terwijl dat – nu sprake is van handel in een dierlijk bijproduct – op grond van hoofdstuk III van bijlage VIII van Verordening (EG) 142/2011 wel was vereist. Verder heeft verweerder aan eiseres kunnen tegenwerpen dat ten aanzien van het product met referentienummer 0007065 in het handelsdocument het erkenningsnummer van de vervoerder (Colson) niet was vermeld. Op basis van deze bevindingen heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat er handelsdocumenten in de administratie zaten voor aangevoerde producten die niet aan de gestelde eisen voldeden. Dat eiseres geen opmerkingen op de originele documenten plaatst, maar de opstellers van de onvolkomenheden op de hoogte brengt, laat onverlet dat in de administratie documenten aanwezig waren die niet aan de eisen voldeden en dat bij de inspectie noch naderhand uit de administratie is gebleken dat zij effectieve controles heeft uitgevoerd. Daarbij heeft verweerder erop kunnen wijzen dat pas na de inspectie het erkenningsnummer van de vervoerder Colson is aangevuld. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat het de verantwoordelijkheid van eiseres is dit reeds eigenhandig en in een eerder stadium te (laten) doen.
6.3.
Op grond van het vorenstaande is komen vast te staan dat eiseres niet heeft gehandeld in overeenstemming met artikel 28 van Verordening (EG) 1069/2009. Nu niet in geschil is dat eiseres voor een soortgelijke overtreding op 14 juni 2021 reeds eerder is gewaarschuwd heeft verweerder eiseres voor onderhavige overtreding in overeenstemming met zijn interventiebeleid een boete op kunnen leggen van twee maal € 2.500,-.
Ten aanzien van overtreding 1 en 3
7. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich op basis van het rapport op het standpunt kunnen stellen dat eiseres de in beroep bestreden twee overtredingen heeft begaan. Anders dan eiseres betoogt, is niet gebleken dat het rapport onvolkomenheden en onjuistheden bevat die tot een andere conclusie zouden moeten leiden.
8. De beroepsgrond dat verweerder aanleiding had moeten zien de boetes op grond van artikel 2.3 van het Besluit handhaving te halveren, slaagt niet. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een gering risico of gevolg voor de volksgezondheid, dierengezondheid, dierenwelzijn of milieu. In het door eiseres overigens verder niet nader onderbouwde betoog dat de hygiëne zoals is aangetroffen geen effect heeft op het eindproduct, heeft verweerder geen reden hoeven zien de boete te halveren, nu verweerder zich in dat verband terecht op het standpunt heeft gesteld dat de hygiëneregels niet alleen zien op eindproducten.
9. Eiseres heeft verder geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven voor matiging van de aan haar opgelegde boetes.
Ten aanzien van overtreding 2
10. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder haar voor zover de boete voor boetefeit 2 is omgezet naar een waarschuwing geen proceskosten heeft toegekend. Daartoe betoogt zij dat zij op verzoek van verweerder na de hoorzitting nog aanvullende informatie heeft aangeleverd omdat verweerder deze informatie uit 2011 niet in zijn bezit had. Eisers hebben daarbij als productie 6 een email van 9 oktober 2022 overgelegd. Omdat het bezwaar om die reden gegrond is verklaard, stelt eiseres recht te hebben op een proceskostenveroordeling in bezwaar.
10.1.
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid (vergelijk onder meer de uitspraak van het CBb van 16 april 2019, ECLI:NL:CBB:2019:155).
10.2.
De rechtbank overweegt dat overtreding 2 ziet op de opslag van 4 dozen nekken van struisvogels zonder identificatie van de inhoud op de doos. De e-mail van 9 oktober 2022, die eisers na de hoorzitting aan verweerder heeft toegestuurd, bevat een e-mailwisseling uit november 2011 tussen de toezichthouder en eiseres naar aanleiding van de inspectie op 10 november 2021. Daarbij zijn als bijlagen ondermeer een los document met een lading struisvogelnekken van [naam bedrijf] (Duitsland) en een invoerdocument vanuit Zuid-Afrika naar Duitsland aan de toezichthouder gestuurd, die tijdens de inspectie niet konden worden getoond. Eiseres heeft in de zienswijze op deze e-mail gewezen en in het boetebesluit is hierover gesteld dat de toezichthouder heeft verklaard dat beide inspecteurs de dozen rondom hebben bekeken en zelfs erin hebben gekeken of er een vorm van identificatie was. Er is niets gezien of gevonden. In het bestreden besluit heeft verweerder hierover gesteld dat doordat op de dozen de identificatie ontbrak, de dozen niet konden worden gelinkt aan de documenten die eisers achteraf heeft overgelegd zodat hij het standpunt handhaaft dat bij eiseres aanwezige stoffen/diervoeders niet traceerbaar waren en dat eiseres daarmee artikel 18, eerste lid, van Verordening (EG) 178/2002 heeft overtreden. Nadat eiseres na de hoorzitting bij e-mail van 10 november 2022 foto’s heeft overgelegd van identificatiestickers op plastic rondom dozen en de gegevens op deze stickers overeenkomen met een gedeelte van de lading die op het document met struisvogelnekken van [naam bedrijf] staan genoemd, is bij verweerder twijfel ontstaan over wat er precies is gezien op de dozen op de dag van de inspectie. Mogelijk is dat de dozen op de door eiseres na de hoorzitting aangeleverde foto’s ergens anders stonden en dat deze dozen niet door de toezichthouders zijn gezien. Op grond van deze twijfel heeft verweerder een minder strenge interventie toegepast en de boete omgezet in een waarschuwing.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het vorenstaande dat niet de bij e-mail van 9 november 2022 door eiseres toegezonden e-mailwisseling uit november 2021 de reden is geweest voor de omzetting van een boete voor overtreding 2 in een waarschuwing maar dat de bij verweerder ontstane twijfel pas is ontstaan nadat eiseres na de hoorzitting nadere informatie heeft toegezonden. Gesteld noch gebleken is dat deze twijfel reeds had moeten bestaan bij het nemen van het primaire besluit. Gelet hierop is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb waarbij de reden van de herroeping van het primaire besluit is gelegen in een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Dit betekent dat verweerder eiseres terecht geen proceskosten in bezwaar heeft toegekend.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. N.S.J. Letschert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.