ECLI:NL:RBROT:2024:6324

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
ROT 23/5659
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing UWV over arbeidsongeschiktheid en uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S. van der Eijk, en het UWV, vertegenwoordigd door mr. C. Nobel, met als derde-partij de werkgeefster, vertegenwoordigd door mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol. Het geschil betreft de vraag of eiser niet alleen volledig, maar ook duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiser had eerder een loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA, maar het UWV heeft vastgesteld dat hij op 27 maart 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor zijn uitkering per 21 augustus 2023 is beëindigd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV afdoende heeft gemotiveerd dat eiser wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 8 december 2023 geconcludeerd dat de behandelingen geen verbetering hebben opgeleverd en dat de kans op herstel gering is. Eiser heeft aangevoerd dat er meer beperkingen moeten worden vastgesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het UWV de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-, evenals het griffierecht van € 50,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/5659

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam 1], eiser

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. C. Nobel),
met als derde-partij:
[derde-partij],uit [plaatsnaam 2], de werkgeefster
(gemachtigde: mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol).

Inleiding

1. Met het primaire besluit van 7 januari 2022 heeft het UWV aan eiser per 27 maart 2022 een loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, omdat eiser 80 tot 100% arbeidsongeschikt is.
1.1.
Met de beslissing op het bezwaar van de werkgeefster van 5 juli 2023 (het bestreden besluit I) heeft het UWV dat bezwaar gegrond verklaard. Daarbij heeft het UWV bepaald dat eiser geen recht meer heeft op een Wet WIA-uitkering, omdat eiser op 27 maart 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eisers uitkering is om die reden beëindigd vanaf 21 augustus 2023. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.2.
Op 8 september 2023 heeft de werkgeeefster zich gemeld als derde-partij bij deze beroepsprocedure.
1.3.
Bij beslissing van 12 januari 2024 heeft de rechtbank [1] bepaald dat (slechts) de gemachtigde van de werkgeeefster inzage krijgt in de in deze procedure overgelegde medische stukken van eiser. De gemachtigde van de werkgeefster heeft daarbij een geheimhoudingsplicht van de medische stukken tegenover de werkgeefster.
1.4.
Op 12 februari 2024 heeft het UWV een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (het bestreden besluit II). Het UWV heeft in het bestreden besluit II het volgende bepaald. Weliswaar is eiser vanaf 27 maart 2022 32,84% arbeidsongeschikt, maar omdat deze vorm van vervolguitkering in eisers geval niet met terugwerkende kracht mag worden beëindigd, heeft eiser vanaf die datum onveranderd recht op een loonaanvullingsuitkering. Het UWV heeft verder bepaald dat eiser vanaf 21 augustus 2023 100% arbeidsongeschikt is, en dat de loonaanvullingsuitkering per die datum (onverminderd) wordt voortgezet.
1.5.
Op 7 maart 2024 heeft het UWV een verweerschrift ingediend.
1.6.
Op 13 maart 2024 heeft de werkgeefster aangegeven het eens te zijn met het bestreden besluit.
1.7.
Op 4 april 2024 heeft eiser aanvullende gronden ingediend tegen het bestreden besluit II. Hierop heeft het UWV gereageerd op 30 april 2024.
1.8.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV. De gemachtigde van de werkgeefster is met een bericht van verhindering niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft de rechtbank geen toestemming gegeven om de gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de werkgeefster te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig beperken om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
3. Aan eiser is met een besluit van 8 maart 2021 op grond van de Wet WIA een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) toegekend. In het primaire besluit heeft het UWV bepaald dat deze uitkering binnenkort de maximumduur bereikt en vanaf 27 maart 2022 wordt omgezet in een loonaanvullingsuitkering, omdat eiser 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Nadat de werkgeefster tegen dit besluit bezwaar had gemaakt, heeft het UWV geconcludeerd dat het loon dat eiser kan verdienen 32,84% minder is dan het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Eiser is daarmee minder dan 35% arbeidsongeschikt bevonden. Het UWV heeft op basis hiervan het bestreden besluit I genomen. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
4. Tijdens de beroepsprocedure heeft het UWV het bestreden besluit II genomen, onder verwijzing naar rapportages van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 december 2023 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 februari 2024.

Het beroep van eiser

5. Eiser voert aan dat hij niet alleen volledig, maar ook duurzaam arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 8 december 2023 duidelijk en terecht beschreven dat de diverse behandelingen geen verbetering geven, maar een verslechtering. De kans op een reële verbetering is klein. Eiser heeft vanwege zijn hernia meer fysieke beperkingen dan dat het UWV heeft vastgesteld. Daarnaast moeten meer psychische beperkingen worden vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had eisers duurzame beperkingen moeten vaststellen. Eiser verwijst ter onderbouwing van deze stelling naar de brieven van psycholoog [naam 1] van 7 april 2022 en van revalidatiearts [naam 2] van 12 april 2022. Nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nagelaten duurzame beperkingen vast te stellen, is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel genomen.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank stelt vast dat het beroep tegen het bestreden besluit I op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede is gericht tegen het bestreden besluit II. Het bestreden besluit II is in de plaats gekomen van het bestreden besluit I.
7. Op zitting heeft eiser het beroep tegen het bestreden besluit I ingetrokken. De rechtbank zal hierna daarom alleen ingaan op het beroep van eiser tegen het bestreden besluit II.
8. Zoals ter zitting bevestigd is niet in geschil dat eiser tussen 27 maart 2022 en 21 augustus 2023 onveranderd recht heeft op (nabetaling van zijn) loonaanvullingsuitkering. Evenmin is in geschil dat eiser vanaf 21 augustus 2023 volledig arbeidsongeschikt is. In geschil is de vraag of eiser vanaf 21 augustus 2023 moet worden geacht volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn, zodat eiser op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) in plaats van een WGA-uitkering. De rechtbank zal dit beoordelen aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
9. Voor de relevante wet- en regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
10. Ten aanzien van de beroepsgrond dat het bestreden besluit II in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen, overweegt de rechtbank het volgende. Allereerst volgt uit zijn rapportage van 8 december 2023 dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 7 december 2023 uitgebreid telefonisch met eiser heeft gesproken over zijn medische situatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast de in het dossier van eiser aanwezige gegevens bestudeerd inclusief het aanvullend beroepschrift van 19 september 2023 met de bijgevoegde brieven van psycholoog [naam 1] van 7 april 2022 en van revalidatiearts [naam 2] van 12 april 2022. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is verricht.
11. Voor wat betreft eisers beroepsgrond dat bij hem meer beperkingen dienen te worden vastgesteld overweegt de rechtbank allereerst dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 26 april 2024 op inzichtelijke wijze heeft toegelicht dat de psychische stoornis van eiser geen aanleiding geeft om aanvullende psychische beperkingen vast te stellen. In de FML van 8 december 2023 is er reeds rekening mee gehouden dat eiser geen arbeid kan verrichten met een hoog handelingstempo. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de fysieke beperkingen inzichtelijk gemotiveerd dat in dezelfde FML rekening is gehouden met (aspecifieke) rugklachten en nekklachten door artrose. Er zijn geen medisch objectieve gegevens waaruit blijkt dat er, zoals eiser stelt, bij hem sprake is van een hernia. De in beroep aangehaalde medische informatie van psycholoog [naam 1] van 7 april 2022 en de revalidatiearts [naam 2] van 12 april 2022 geeft geen aanleiding om meer beperkingen vast te stellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 8 december 2023 inzichtelijk gemotiveerd dat de psycholoog weliswaar verschillende fysieke klachten beschrijft, maar dat het hier niet gaat om geobjectiveerde afwijkingen die aanleiding geven voor het vaststellen van meer beperkingen. Ook de brief van de revalidatiearts geeft enkel een beschrijving van eisers medische situatie zonder objectieve medische onderbouwing van verdergaande beperkingen dan al zijn aangenomen in de FML van 8 december 2023. Dit geeft daarmee geen aanleiding voor het vaststellen van meer beperkingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld.
12. Ten aanzien van de beroepsgrond dat eiser niet alleen volledig, maar ook duurzaam arbeidsongeschikt is, overweegt de rechtbank het volgende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eisers mogelijkheden en beperkingen vastgelegd in een FML van 8 december 2023. Met deze FML is eiser 80 tot 100% arbeidsongeschikt bevonden. Niet al deze beperkingen zijn echter ook duurzaam. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [2] moet de verzekeringsarts in zo’n situatie nog een FML opstellen, waarin alleen de beperkingen zijn opgenomen die volgens de verzekeringsarts duurzaam zijn. Met deze (fictieve) FML moet de arbeidsdeskundige onderzoeken of er nog geschikte functies voor eiser te vinden zijn. Als hiermee blijkt dat eiser niet 80 tot 100% arbeidsongeschikt is, wordt eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt bevonden en heeft hij dus geen recht op een IVA-uitkering. In eisers geval heeft het UWV zijn duurzame beperkingen vastgelegd in de FML van 22 januari 2024, met daarin een lichtere urenbeperking omdat eiser 1 dag per week traumabehandeling volgt. Deze behandeling is tijdelijk en deze urenbeperking is dan ook niet duurzaam. Met deze FML van 22 januari 2024 heeft de arbeidsdeskundige in de rapportage van 6 februari 2024 geconcludeerd dat eiser minder dan 80% (57,48%) arbeidsongeschikt is. Daarmee is eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt.
13. De rechtbank is, gelet op bovenstaande, van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat eiser op 21 augustus 2023 wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Het UWV heeft daarom in het bestreden besluit terecht bepaald dat eiser wel in aanmerking komt voor een WGA-uitkering maar niet voor een IVA-uitkering.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit II is ongegrond.
15. Met het bestreden besluit II is het UWV aan eiser (deels) tegemoet gekomen. Eiser heeft de rechtbank verzocht het UWV te veroordelen tot vergoeding van de gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Ten aanzien van de kosten in bezwaar overweegt de rechtbank dat eiser hier niet om heeft verzocht in de bezwaarprocedure. Gelet op artikel 7:15 van de Awb komen die kosten dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
16. Voor wat betreft de gemaakte proceskosten in beroep stelt de rechtbank deze op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt vast. Voor het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand door een derde kent de rechtbank 1 punt toe voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting. De waarde per punt bedraagt € 875,- en de wegingsfactor is 1. De rechtbank stelt deze kosten daarmee vast op € 1.750,-, die het UWV aan eiser moet vergoeden.
17. Het UWV moet daarnaast het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser vergoeden. [3]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-;
- bepaalt dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- aan hem moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.M. de Grave, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 4. Definitie volledig en duurzaam arbeidsongeschikt
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
Artikel 5. Definitie gedeeltelijk arbeidsgeschikt
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6. Nadere bepalingen definitie volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en definitie gedeeltelijk arbeidsgeschikt
1. De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
2. Bij het vaststellen van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid wordt, zo mogelijk, rekening gehouden met verkregen nieuwe bekwaamheden, maar wordt buiten beschouwing gelaten of de verzekerde de arbeid feitelijk kan verkrijgen. Indien de verzekerde arbeid verricht of laatst heeft verricht waarvoor de werkgever loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet ontvangt in verband met een verminderde loonwaarde van de verzekerde, wordt bij het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid rekening gehouden met deze omstandigheid.
3. Onder arbeid als bedoeld in artikel 4, eerste lid, en 5 wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste, tweede en derde lid, en de artikelen 4 en 5 nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld die voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten en gedeeltelijk arbeidsgeschikten verschillend kunnen zijn. Hierbij kan tevens onderscheid worden gemaakt tussen de situaties, bedoeld in artikel 4, tweede en derde lid.
5. De voordracht voor een krachtens het vierde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur, dan wel de vaststelling van een ministeriële regeling op basis van een dergelijke algemene maatregel van bestuur, wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
6. Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, maakt de verzekeringsarts zo veel mogelijk gebruik van wetenschappelijke inzichten die de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid of de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid kunnen ondersteunen.
Artikel 47. Ontstaan van het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering
1. Recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
2. Het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat niet eerder dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd of indien op die dag de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel b, van toepassing is, op de dag dat zich die uitsluitingsgrond niet meer voordoet.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de uitspraak van de Raad van 25 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2519.
3.Met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb.