Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2024 in de zaak tussen
[eiser], uit [plaatsnaam 1], eiser
[derde-partij],uit [plaatsnaam 2], de werkgeefster
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S. van der Eijk, en het UWV, vertegenwoordigd door mr. C. Nobel, met als derde-partij de werkgeefster, vertegenwoordigd door mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol. Het geschil betreft de vraag of eiser niet alleen volledig, maar ook duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiser had eerder een loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA, maar het UWV heeft vastgesteld dat hij op 27 maart 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor zijn uitkering per 21 augustus 2023 is beëindigd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV afdoende heeft gemotiveerd dat eiser wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 8 december 2023 geconcludeerd dat de behandelingen geen verbetering hebben opgeleverd en dat de kans op herstel gering is. Eiser heeft aangevoerd dat er meer beperkingen moeten worden vastgesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het UWV de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-, evenals het griffierecht van € 50,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.