ECLI:NL:RBROT:2024:6318

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
C/10/681349 / HA RK 24-590
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen voorzieningenrechter en voorzitter wrakingskamer in civiele zaak

Op 2 juli 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M. Bossers. Het verzoek was gericht tegen mr. drs. J. van den Bos, de voorzieningenrechter in een civiele zaak, en mr. M.G.L. de Vette, de voorzitter van de wrakingskamer. Verzoeker had het wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van een eerdere zitting op 25 juni 2024, waarin hij vond dat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking evident misbruik van recht was, omdat het verzoeker leek te zijn om de procedure te vertragen. De wrakingskamer stelde vast dat de voorzitter van de wrakingskamer de orde van de zitting had bepaald en dat verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt te verwoorden. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de voorzieningenrechter en dat de aangevoerde gronden voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af, waarbij werd benadrukt dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaak- en rekestnummer: C/10/681349 / HA RK 24-590
Beslissing van 2 juli 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
woonplaats: Rotterdam,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. J.M. Bossers,
strekkende tot de wraking van
mr. drs. J. van den Bos,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de voorzieningenrechter.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek van verzoeker strekt tot wraking van de voorzieningenrechter in de civiele zaken met zaak- en rolnummers C/10/679499 / KG ZA 24-469 en C/10/679512 / KG ZA 24-471 (‘de hoofdzaken’). De hoofdzaken betreffen geschillen tussen verzoeker en [persoon A] (‘de moeder’) over – kort gezegd – het aanvragen van een Bosnisch c.q. Nederlands paspoort/identiteitsbewijs en vervangende toestemming om met de dochter van de partijen op vakantie te gaan naar Bosnië. Het dossier van de hoofdzaken is ter beschikking gesteld aan de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker (in persoon), dat op 25 juni 2024 is ontvangen;
  • het proces-verbaal van de op 25 juni 2024 gehouden mondelinge behandeling in de hoofdzaken;
  • de e-mail van 27 juni 2024 van mr. Bossers, waarmee zij heeft medegedeeld dat zij verzoeker bijstaat in zijn wrakingsverzoek;
  • de e-mail van 28 juni 2024 om 11:08 uur van verzoeker, met bijlagen;
  • de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van de rechter van 28 juni 2024;
  • de e-mail van 28 juni 2024 om 17:11 uur van verzoeker.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zijn verschenen:
  • verzoeker, zijn hiervoor genoemde advocaat en een tolk in de Bosnische taal;
  • de rechter.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker de voorzitter van de wrakingskamer gewraakt.
2. Het wrakingsverzoek tegenover mr. M.G.L. de Vette (voorzitter van deze wrakingskamer)
2.1.
Verzoeker heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de voorzitter hem te laat en/of onvoldoende de gelegenheid heeft gegeven om het woord te voeren en verder, dat de inhoud van zijn e-mails van 28 juni 2024 niet ter sprake is gekomen.
2.2.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek tegen de voorzitter van de wrakingskamer na een korte schorsing buiten behandeling gesteld, omdat sprake is van evident misbruik van het recht om te wraken. Van evident misbruik van recht is sprake indien het wrakingsverzoek in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770). Hierbij is van belang dat de zaak waarin de wraking van de rechter heeft plaatsgevonden een kort geding betreft, waarin verzoeker, maar ook verzoekers wederpartij de moeder een spoedeisend belang heeft bij een uitspraak op korte termijn. Tussen partijen is de zomervakantie “verdeeld”. In de eerste drie weken van de zomervakantie wil de moeder op vakantie kunnen gaan met de dochter van partijen naar het buitenland, terwijl nog een paspoort voor de dochter moet worden aangevraagd en de zomervakantie snel nadert. Eerder, bij de behandeling door de voorzieningenrechter op 13 juni 2024 heeft verzoeker al een wrakingsverzoek gedaan, maar dat de volgende dag ingetrokken In feite betreft de wraking van de voorzitter een derde wrakingsverzoek in deze procedures. In dit geval kan het wrakingsverzoek niet anders worden verstaan dan om dit aan te wenden met de kennelijke bedoeling nog verdere vertraging te bewerkstelligen in de behandeling van de vorderingen die aan de voorzieningenrechter zijn voorgelegd.
2.3.
De enkele stelling van verzoeker dat de voorzitter van de wrakingskamer hem te laat en/of onvoldoende aan het woord heeft gelaten, kan niet leiden tot de conclusie dat de voorzitter van de wrakingskamer vooringenomen zou zijn. Daarbij is van belang dat het aan de voorzitter is om de orde van de zitting te bepalen en dat zij aan het begin van de zitting al had uitgelegd dat de advocaat van verzoeker eerst de gelegenheid zou krijgen om de gronden van de wraking toe te lichten en dat verzoeker aan het einde van de zitting het woord zou krijgen. Het wrakingsverzoek vond plaats kort voordat verzoeker, precies zoals al was uitgelegd, het woord zou krijgen.
2.4.
De voorzitter heeft bij het begin van de behandeling de advocaat het bepaalde in artikel 37 lid 3 Rv voorgehouden, “
Alle feiten of omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen”, en de advocaat de vraag voorgelegd, of de e-mails van verzoeker van 28 juni 2024, gelet op die wettelijke bepaling, in de beoordeling van het wrakingsverzoek kunnen worden betrokken. De advocaat heeft zich daaromtrent gerefereerd aan het oordeel van de wrakingskamer. De omstandigheid dat de voorzitter van de wrakingskamer tijdens de zitting vervolgens niet meer expliciet op de inhoud van die e-mails is ingegaan, kan gelet hierop evenmin leiden tot de conclusie dat de voorzitter van de wrakingskamer vooringenomen zou zijn.

3.Het wrakingsverzoek tegenover de voorzieningenrechter

3.1.
Verzoeker heeft in zijn e-mail van 25 juni 2024 het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:

Het verzoek strekt tot vervangen van de genoemde rechter, omdat de rechter al beslissing bij monde heeft gedaan en verzoeken van dhr [verzoeker] afgewezen zoals vervangen Toestemming Bosnisch paspoort alsmede het aanvraag tot Nederlands Paspoort. Tijdens de zitting heeft mr van den Bos gezegd dat hij vrijdag beslissing zal nemen op schrift hetgeen niet remt wat hij daarvoor had gezegd. Mr van den Bos vroeg mr Bossers of er Hoger Beroep is ingediend is tegen de eerder beslissing van 19.04.2024.
De heer [verzoeker] had afspraak op 06.07.2024 staan bij de Gemeente voor aanvraag van paspoort voor [persoon A] . In plaats dhr [verzoeker] te vragen of vader spoedprocedure kan indienen vraagt hij de wederpartij. De wederpartij antwoordt geen geld te hebben hetgeen ook de weigering is door de wederpartij. Dhr [verzoeker] is weer dupe omdat mr Vos afspraken maakt met Jbrr met opzet en bewust de bepaalde rechter werken tegen de vader. Mr Vos wil paspoort niet afgeven tereijl mr Bossers afgifte heeft verzocht. Mr van den Bos gaat alle verzoeken voorbij.
Mr Vos heeft geen vervangen toestemming vakantie ingediend als eis en toch behandelt mr van den Bos haar verzoek zonder dat vader en mr Bossers zich konden op tijd voorbereiden op verweer het niet goede procesorde is door mr van den Bos maar puur Macht oefenen en proberen kind te ontvoeren met Jbrr van Bosnie en van gezag hebbende vader.
Vervolgens ging de rechter niets aannemen van dhr [verzoeker] en zijn advocaat. Mr van den Bos gaf maar 5 min tijd spreekrecht aan het einde van de zitting aan dhr [verzoeker] terwijl de zitting 2 uur duurde. Er is hierdoor geen goede hoor en wederhoor gebeurd. Geheel tijd hadden advocaten en Jbrr spreekwoord alshof vader niet in beeld is op de zitting.
Er wordt voorbij de verzoeken om bewijslast in te leveren of moeder woning heeft zoals een huurovereenkosmt. Mr van den Bos geloof uit Macht en principe alleen aan Jbrr. Jbrr geeft aan dat ze in de woning waren bij de moeder. Op de vraag of mr Vos adres wil bekend maken wil mr Vos geen adres bekend maken maar mr van den Bos neemt haar reactie mee terwijl er bekend woonadres moet zijn voor oefenen van het gezag volgens B.W.
Mr van den Bos was volkomen partijdig naar Jbrr en ging alles klakkeloos overnemen zoals dat er niet verstandig is dat [persoon A] naar geboorteland op vakantie mag gaan. Jbrr is informant hun informatie is niet geverifieerd. Jbrr is niet belanghebbende in de zaak. Mr van den Bos ging alleen vanuit Jbrr informatie hetgeen partijdig is naar Jbrr.
Vader kan niet op vakantie omdat mr van den Bos vervangen toestemming naar vader niet wil verlenen uit vrees dat vader kind ontvoerd. Het is precies andersom mr van den Bos pleegt ontvoerig met zijn beslissing en handelwijze tijdens de zitting met Jbrr.
[persoon A] vader en moeder hebben 2 woonadresen in Bosnie en in Nederland. [persoon A] vader en moeder hebben Bosnisch nationaliteit en zijn Bosnisch burgers. Mr van den Bos is niet bevoegd aan Bosnisch burger Nederlandse paspoort te verlangen als mensen dat niet willen.
Mr van den Bos dwingt en oefent macht op ouders om alleen Nederlandse paspoort in bezit te hebben en niet ook Bosnisch want vader heeft twee paspoorten. Hiermee is afwijzend gedrag en patroon op de vader door Jbrr en door mr van den Bos. Er is sprake van internationaal zaak en normen en warden wat mr van den Bos niet accepteert zoals dat sprake is van gezamenlijk gezag in Bosnie ongeacht Nederlandse gezag. Ook het feit dat mr van den Bos Bosnisch paspoort weigert toestemming te verlenen aan vader omdat moeder met Jbrr geboorteland weigeren. Geboorteland rechten is schenden van mensenrechten artikel 8 EVRM.
Omdat Jbrr procedure vervangende toestemming paspoort heeft ingediend bij team Jeugd heeft de beslissing van mr van den Bos geen belang meer omdat hij geen goede hoor en wederhoor heeft toegepast door maar 5 min spreekrecht te geven tijdens 2 uur lang durende kort geding procedure.
Mr van den Bos bedreigede dhr [verzoeker] meermalen uit zaal te sturen. Zitting werd onderbroken meermalen omdat mr van den Bos ook spreekrecht van mr Bossers afnam. Mr Bossers zei tegen mr van den Bos dat zij haar minuten aan dhr [verzoeker] wil geven zodat meneer [verzoeker] 10 min kon spreken. Ook dat werd niet toegelaten door mr van den Bos. Ook de minuten van mr Bossers heeft hij genegeerd en geweigerd door niet vooraf te zeggen dat dat niet mag.
Mr van den Bos waarschuwde meneer [verzoeker] niet dat hij laatste 1 minuut had om wat te zeggen. Mr van den Bos beindige spreekrecht van dhr [verzoeker] toen vader zei dat moeder Bosnisch paspoort weigert omdat ze zelf Servischis en Servisch erkenning van kind wil. Vader is Moslim en vader heeft Moslim kind erkend mr van den Bos weigert hiermee de vader als vader in geheel met Jbrr en de moeder. Dit is onacceptabel handeleijze van de rechter.
Mr van den Bos knipperde met zijn rechter ook richting Jbrr en bode die hij al heeft opgeroepen voor het geval dat vader zou iets doen. Mr van Den Bos riep ook Parket Politie in de gang. Er is niets gebeurd dhr [verzoeker] was geheel tijd rustig en probeerde zijn spreektrecht te krijgen hetgeen mr van den Bos weigerde. Mr van den Bos weigert de waarheidsvinding en handelt tegen zijn ambseed als doctoraal kinderrechter.
Aan het einde van de zitting riep mr van den Bos de bode tot aan zijn stoel achter de bureau te komen. De Bode keek ernstig naar dhr [verzoeker] om te provoceren en macht te oefenen zodat [verzoeker] werd gezien als crimineel en dader zodat dhr [verzoeker] gestuurd wordt. Dit handelwijze is volkomen onacceptabel en niet als mens verwacht. Wat moet een bode achter de bureau van de kinderrechter. Waarom vertelt mr van den Bos stiekem iets aan de bode?”.
3.2.
De voorzieningenrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

4.De beoordeling van het wrakingsverzoek tegen de voorzieningenrechter

4.1.
De twee door verzoeker zelf op 28 juni 2024 toegestuurde e-mails met aanvullende wrakingsgronden laat de wrakingskamer buiten beschouwing, omdat in artikel 37 Rv is bepaald dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden waar de wraking op wordt gegrond bij verzoeker bekend zijn én dat alle wrakingsgronden tegelijk moeten worden ingediend. De aanvullende wrakingsgronden zijn dan ook te laat ingediend.
4.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in het geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren.
4.3.
De omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd bieden geen aanwijzing voor het oordeel dat de voorzieningenrechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
4.4.
Vervolgens moet worden onderzocht of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, toch een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de voorzieningenrechter tegenover hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
4.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat van een zwaarwegende aanwijzing niet gebleken is. De wrakingskamer legt dit als volgt uit.
4.6.
De wrakingskamer stelt voorop dat zij voor wat betreft de gang van zaken tijdens de zitting van 25 juni 2024 in de hoofdzaken uitgaat van het proces-verbaal van die zitting. Verzoeker heeft namelijk niet aangevoerd dat het proces-verbaal onjuist is, afgezien van een mogelijke opmerking van de voorzieningenrechter die niet in het proces-verbaal is opgenomen en waarvan de voorzieningenrechter heeft weersproken dat hij die opmerking heeft gemaakt.
4.7.
Verzoeker meent dat de voorzieningenrechter er ten onrechte vanuit is gegaan dat de advocaat van de moeder vervangende toestemming voor een vakantie in Bosnië heeft gevraagd, maar dit berust op een onjuiste veronderstelling van verzoeker. Deze vordering is namelijk in reconventie namens de moeder wel gedaan. In het petitum van de vordering in reconventie in de zaak met zaak- en rolnummer C/10/679499 / KG ZA 24-469 staat het volgende:

te bepalen dat de verklaring van toestemming van de man tot het gaan naar Bosnië (in de periode van 12 juli 2024 na schooltijd tot en met 2 augustus 2024 12 uur ten behoeve van de minderjarigen [persoon B] , wordt vervangen door een verklaring van toestemming van de voorzieningenrechter”.
4.8.
Verzoeker meent veder dat de rechter tijdens de zitting van 25 juni 2024 al een beslissing had genomen over de door verzoeker ingediende vorderingen. Dat is, blijkens het proces-verbaal van de zitting, niet het geval. Voor zover verzoeker zijn wrakingsverzoek hierop grondt, kan dit dus niet leiden tot wraking van de voorzieningenrechter. Hetzelfde geldt voor de grond dat de voorzieningenrechter zich, omdat hier sprake is van Bosnische burgers, ten onrechte bevoegd zou hebben verklaard in deze zaak of anderszins juridische misslagen zou hebben gemaakt. Het is immers niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de vorderingen in de hoofdzaken. Inhoudelijke beslissingen in een zaak kunnen niet tot wraking leiden en dienen in een eventueel hoger beroep aan de orde te worden gesteld.
4.9.
Verder is het van belang dat het aan de rechter is die de zaak behandelt, om het verloop van de zitting en de regie te bepalen en om de orde tijdens de zitting te bewaken. Uit het proces-verbaal blijkt dat, naast alle overige belanghebbenden en naast zijn advocaat, ook verzoeker zelf aan het woord is geweest en door de voorzieningenrechter is bevraagd. Het was aan de voorzieningenrechter om te bepalen of hij eerst met verzoeker of eerst met de advocaten over de zaak ging praten. Hoor en wederhoor vindt ook plaats als met de advocaten van beide partijen wordt gesproken. Het proces-verbaal biedt geen steun voor de stelling van verzoeker dat hij tijdens de zitting ‘onvoldoende’ is gehoord door de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter heeft verzoeker wel meerdere malen gewaarschuwd als hij ongevraagd het woord nam. Ondanks deze waarschuwingen heeft verzoeker opnieuw door de voorzieningenrechter heen gepraat en heeft de voorzieningenrechter verzoeker op een gegeven moment gevraagd de zaal tijdelijk te verlaten. In het kader van zijn regiefunctie is het aan de voorzieningenrechter voorbehouden dergelijke beslissingen te nemen. Enige aanwijzing voor vooringenomenheid van de voorzieningenrechter tegenover verzoeker op dit punt ontbreekt dan ook. Een dergelijke aanwijzing schuilt ook niet in de vragen die door de voorzieningenrechter zijn gesteld, zoals die blijken uit het proces-verbaal. Ook niet waar deze kritisch waren en/of bij verzoeker een gevoel opriepen dat het zo zou kunnen zijn dat hij, gelet op die vragen, ongelijk zou gaan krijgen. Een aanwijzing dat de voorzieningenrechter vooringenomen is, is dat niet.
4.10.
Verzoeker voert verder aan dat de voorzieningenrechter te veel in de stellingen van JBRR zou zijn meegegaan. Maar een zitting is primair bedoeld voor het verkrijgen van inlichtingen die de rechter nodig heeft voor het zo goed mogelijk kunnen beoordelen van de aan hem voorgelegde kwesties en voor het in kaart brengen van de door partijen ingenomen standpunten. Met dit doel heeft de voorzieningenrechter, zo blijkt uit het proces-verbaal, ook vragen gesteld aan JBRR. Het vragen van inlichtingen en standpunten levert daarom geen aanwijzing op van vooringenomenheid van de voorzieningenrechter. Voor zover verzoeker meende dat belangrijke zaken niet aan hem waren gevraagd, stond het hem vrij die in zijn eigen spreektijd naar voren te brengen.
4.11.
Dat de voorzieningenrechter na afloop van een zitting met een bode spreekt en hoe de bode daarbij kijkt, zijn omstandigheden die buiten de zitting vallen. Niet valt in te zien dat dat enige schijn van vooringenomenheid van de voorzieningenrechter kan wekken. Het gedrag van de bode is ook niet de verantwoordelijkheid van de rechter. Dat de voorzieningenrechter zou hebben geknipoogd naar de vertegenwoordiger van JBRR is betwist en staat, wat daar verder ook van zij, niet vast. Ook die omstandigheid kan daarom niet tot wraking leiden.
4.12.
De conclusie is dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, mr. dr. P.G.J. van den Berg en mr. M. de Geus, rechters, in aanwezigheid van mr. R.W.H. van Rijkom, griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.