ECLI:NL:RBROT:2024:6316

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
C/10/673215 / HA ZA 24-123
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident over niet-ontvankelijkheid in civiele procedure tussen Swartberg Levensmiddelen Fabrieken B.V. en Van der Nat B.V.

Op 3 juli 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis in incident gewezen in de zaak tussen Swartberg Levensmiddelen Fabrieken B.V. en Van der Nat B.V. Swartberg, eiseres in de hoofdzaak, vordert schadevergoeding van Van der Nat, omdat deze laatste producten die door Swartberg waren meegegeven voor aflevering aan klanten, niet heeft geleverd. Van der Nat stelt echter dat zij niet de juiste contractspartij is en dat Swartberg daarom niet-ontvankelijk verklaard moet worden. De rechtbank oordeelt dat Van der Nat geen processuele regel aan haar vordering ten grondslag legt, maar een materiële regel, en dat dit geen exceptie is. De rechtbank besluit om de beslissing in het incident aan te houden en beide zaken gelijktijdig te bespreken in een mondelinge behandeling. Van der Nat krijgt nog een laatste uitstel van twee weken om te reageren op de dagvaarding in de hoofdzaak. De rechtbank houdt ook de beslissing over de proceskosten aan tot de hoofdzaak is beslist.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/673215 / HA ZA 24-123
Vonnis in incident van 3 juli 2024
in de zaak van
SWARTBERG LEVENSMIDDELEN FABRIEKEN B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R.P. Gasseling te Rotterdam,
tegen
VAN DER NAT B.V.,
statutaire vestigingsplaats: Giessen,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J. Mulder te Hoogeveen.
De partijen worden hierna ‘Swartberg’ en ‘Van der Nat’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 december 2023;
  • de akte overlegging producties en vermindering van eis, met producties 1 tot en met 8;
  • de incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid, met producties 1 tot en met 7;
  • de conclusie van antwoord in het incident, met producties 9 tot en met 13.

2.De beoordeling

in het incident en in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak stelt Swartberg dat Van der Nat voor haar het transport van haar producten verzorgt, dat een aantal producten dat wél door Swartberg aan Van der Nat
voor aflevering aan haar klanten is meegegeven niet door Van der Nat aan de betreffende klanten is geleverd en dat Swartberg de betreffende klanten heeft moeten crediteren. Daarom vordert Swartberg in de hoofdzaak schadevergoeding (omzetderving) van Van der Nat.
2.2.
In het incident stelt Van der Nat zich op het standpunt dat P. van der Nat B.V. de contractspartij van Swartberg is en dat Swartberg daarom die partij had moeten dagvaarden. Volgens Van der Nat moet de omstandigheid dat Swartberg de verkeerde partij heeft gedagvaard op dit moment tot niet-ontvankelijkverklaring leiden. Swartberg voert hier verweer tegen.
2.3.
De rechtbank constateert dat Van der Nat geen processuele regel aan haar vordering tot niet-ontvankelijkverklaring ten grondslag legt (zoals een overeenkomst waarbij partijen bindend advies zijn overeengekomen), maar een materiële regel, namelijk dat zij niet de contractspartij van Swartberg is. Dat is geen exceptie omdat een exceptie een verweermiddel is dat ertoe strekt dat de rechter aan wie het geschil is voorgelegd, op grond van regels van processuele aard, niet tot een beoordeling van de rechtsbetrekking in het geschil zelf kan komen (die overweging 3.3 van de uitspraak van de Hoge Raad van 22 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1104). Het is ook geen verweer dat los van het geschil ten gronde, in een incident, moet worden beoordeeld. Als het verweer slaagt, ligt ten gronde geen niet-ontvankelijkverklaring in de rede, maar afwijzing van de vordering. Er is geen sprake van een situatie waarin de zaak meebrengt dat eerst en vooraf moet worden beslist of Swartberg wel de juiste partij heeft gedagvaard (vergelijk overweging 3.5.2 van de uitspraak van de Hoge Raad van 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8176).
2.4.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om nu nog geen eindvonnis in het incident te wijzen, maar om de beslissing in het incident aan te houden. De reden hiervoor is dat de rechtbank het incident en de hoofdzaak gelijktijdig op een mondelinge behandeling met de partijen wil bespreken. Daarbij kan het niet-ontvankelijkheidsverweer besproken worden en de aankondiging van Swartberg dat zij zekerheidshalve ook P. van der Nat B.V. zal dagvaarden en zij in dat verband heeft geopperd om de beide zaken te voegen.
2.5.
Voordat een mondelinge behandeling in het incident en in de hoofdzaak wordt bepaald, krijgt Van der Nat, gezien de al aan haar verleende uitstellen voor het indienen van haar conclusie van antwoord, nog één laatste uitstel van twee weken om in de hoofdzaak op de dagvaarding te reageren.
2.6.
De rechtbank houdt haar beslissing over de proceskosten in het incident aan totdat in de hoofdzaak wordt beslist.

3.De beslissing

De rechtbank:
in de hoofdzaak en in het incident
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol komt van
17 juli 2024voor een conclusie van antwoord van Van der Nat;
3.2.
bepaalt dat de zaak, nadat de conclusie van antwoord is genomen, vervolgens twee weken later op de rol komt voor opgave verhinderdata door partijen voor de dan komende vier maanden, waarna een mondelinge behandeling in de hoofdzaak en het incident bepaald zal worden;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.
3349 / 3455