Op 3 juli 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis in incident gewezen in de zaak tussen Swartberg Levensmiddelen Fabrieken B.V. en Van der Nat B.V. Swartberg, eiseres in de hoofdzaak, vordert schadevergoeding van Van der Nat, omdat deze laatste producten die door Swartberg waren meegegeven voor aflevering aan klanten, niet heeft geleverd. Van der Nat stelt echter dat zij niet de juiste contractspartij is en dat Swartberg daarom niet-ontvankelijk verklaard moet worden. De rechtbank oordeelt dat Van der Nat geen processuele regel aan haar vordering ten grondslag legt, maar een materiële regel, en dat dit geen exceptie is. De rechtbank besluit om de beslissing in het incident aan te houden en beide zaken gelijktijdig te bespreken in een mondelinge behandeling. Van der Nat krijgt nog een laatste uitstel van twee weken om te reageren op de dagvaarding in de hoofdzaak. De rechtbank houdt ook de beslissing over de proceskosten aan tot de hoofdzaak is beslist.