In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een fysiotherapiepraktijk en een assistent fysiotherapie. De werkneemster, [verweerder01], was op staande voet ontslagen door de werkgever, [verzoekende partij01], omdat zij zich op valse gronden arbeidsongeschikt had gemeld en daarnaast werkzaamheden elders had verricht zonder dit te melden. De werkgever verzocht om een gefixeerde schadevergoeding en om de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht te ontbinden. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet was aangevochten door [verweerder01], waardoor de dringende reden voor het ontslag vaststond. De kantonrechter wees het verzoek om gefixeerde schadevergoeding toe, waarbij [verweerder01] werd veroordeeld tot betaling van € 3.325,61 bruto aan [verzoekende partij01].
Daarnaast verzocht [verzoekende partij01] om de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht te ontbinden, maar dit verzoek werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de tekortkomingen van [verweerder01] niet zodanig ernstig waren dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. Het verzoek van [verweerder01] om loonbetaling over de periode van ziekte werd afgewezen, omdat zij geen verklaring van een UWV-deskundige had overgelegd. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.