Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 25 januari 2024 in de zaken tussen
[eiser 2], uit [plaatsnaam 3],
en [eiser 3], uit [plaatsnaam 4], eisers 2 (zaak nr. 23/229)
(gemachtigde: mr. J.T.A.M. van Mierlo)
de minister voor Natuur en Stikstof (de minister)
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Sinds 2008 zijn de Nederlandse Natura 2000-gebieden aangewezen door middel van verschillende aanwijzingsbesluiten. De bedoeling van het wijzigingsbesluit is het corrigeren van wat ten aanzien van de te beschermen habitattypen en soorten niet goed is gegaan bij het publiceren van de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten. De minister is nagegaan of in die aangewezen gebieden habitattypen en soorten voorkomen die niet zijn opgenomen in de aanwijzingsbesluiten en alsnog aangewezen moeten worden.
Van eisers 2 heeft [eiser 2] een gemengd akkerbouw- en melkveebedrijf aan [adres 2] en [eiser 3] een agrarisch bedrijf aan de [adres 3], met als hoofdtak akkerbouw en als neventak de opfok van jongvee (melkvee) en de handel en verwerking in voederbieten. [eiser 1] komt als belangenorganisatie voor de landbouw op voor de belangen van agrarische bedrijven in onder meer Zuid-Holland.
Beoordeling door de rechtbank
Wettelijk kader
Algemene beroepsgronden
Aanmelding bij de Europese Commissie
Volgens eiseres 1 zal het wijzigingsbesluit gevolgen hebben voor de beheerplannen in de Natura 2000-gebieden. Vanwege de stikstofproblematiek en het gebiedsproces rond het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) op de Zuid-Hollandse eilanden zal dat volgens haar tot vertraging leiden voor de oplossingen die gezocht worden.
Eisers 2 voeren aan dat is gebleken dat de in artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn bedoelde afweging van economische en sociale belangen in de praktijk niet plaatsvindt in beheerplannen en bij de vergunningverlening. Volgens hen moet de belangenafweging daarom onderdeel zijn van de aanwijzing, en in dit geval van de correctie van de aanwijzing door het toevoegen van habitattypen en soorten. Eisers 2 stellen dat de minister had moeten onderzoeken of er alternatieven zijn, zoals gebieden met een vergelijkbare kwaliteit en mogelijkheden tot het realiseren van een duurzame situatie.
Eisers 2 betogen daarnaast dat ook bij het bepalen van instandhoudingsdoelstellingen een belangenafweging moet worden gemaakt. In de toelichting bij het wijzigingsbesluit (p. 397) staat dat sociaal-maatschappelijke en economische redenen alleen een rol mogen spelen bij een verbeter- en/of uitbreidingsdoelstelling, maar volgens eisers moeten deze belangen ook bij een behouddoelstelling een rol spelen. Ook dan geldt namelijk een verslechteringsverbod en kunnen gedwongen inspanningen of maatregelen nodig zijn.
Dit betekent ook dat de minister geen onderzoek naar alternatieven, zoals gebieden met een vergelijkbare kwaliteit, hoefde te doen. Uit artikel 4 van de Habitatrichtlijn volgt naar het oordeel van de rechtbank namelijk dat de lidstaten verplicht zijn om alle habitattypen en soorten die in een Natura 2000-gebied in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen aan te wijzen.
Dat volgens eisers 2 in de praktijk de afweging van economische en sociale belangen niet of onvoldoende plaatsvindt bij de vaststelling van beheerplannen en de verlening van vergunningen maakt dit niet anders. Dat is een aspect dat in deze procedure geen rol kan spelen, maar alleen in het kader van die besluiten.
Bij het bepalen van de instandhoudingsdoelstellingen kunnen economische en sociale belangen een rol spelen. De minister heeft rekening gehouden met die belangen door in veel gevallen voor een behouddoelstelling te kiezen in plaats van een verbeterdoelstelling.
De beroepsgrond slaagt niet.
Voor zover eiseres 1 in verband met specifieke habitattypen gronden heeft aangevoerd over de gegevens die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, zal de rechtbank daarop ingaan bij de beoordeling van de beroepsgronden over de desbetreffende Natura 2000-gebieden.
- Toevoeging achteraf van habitattypen en soorten
Eisers 2 stellen dat de informatie waarop het wijzigingsbesluit is gebaseerd niet inzichtelijk, navolgbaar en controleerbaar is. De kaarten met mogelijk aanwezige habitattypen geven niet de situatie rond het moment van aanwijzen van het gebied weer. Bovendien is alleen in incidentele gevallen achterliggende informatie beschikbaar die als onderbouwing van de habitattypenkaart kan dienen.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich bij de voorbereiding van het wijzigingsbesluit kon baseren op de op deze manier vastgestelde habitattypenkaarten, aangevuld met het rapport van [naam 8], en het rapport van de Vlinderstichting. Daarbij is mede van belang dat de Afdeling het gebruik van habitattypenkaarten in eerdere uitspraken heeft aanvaard. De rechtbank ziet in algemene zin dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de aanwezigheid van toegevoegde habitattypen en soorten op de datum van de oorspronkelijke aanwijzing onvoldoende is komen vast te staan.
De rechtbank overweegt ten overvloede nog het volgende. De minister heeft de habitattypenkaarten en het rapport van de Vlinderstichting gebruikt voor de beantwoording van de vraag of op de datum van de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden habitattypen en soorten aanwezig waren die toen niet in het aanwijzingsbesluit zijn opgenomen. Vervolgens heeft de minister de oorspronkelijke aanwijzingen gecorrigeerd. De minister zou echter ook bevoegd zijn geweest om de aanwijzingsbesluiten te wijzigen vanwege het feit dat ná de oorspronkelijke aanwijzing habitattypen of soorten zijn aangetroffen die vanaf dat moment in de aanwijzingsbesluiten moeten worden opgenomen, ongeacht de vraag of ze op het moment van de oorspronkelijke aanwijzing al aanwezig waren.
Voor zover eisers specifiek de aanwezigheid van bepaalde habitattypen in een Natura 2000-gebied hebben bestreden, zal de rechtbank daarop ingaan bij de beoordeling van de beroepsgronden over de desbetreffende Natura 2000-gebieden.
De beroepsgronden slagen niet.
Volgens de toelichting bij het wijzigingsbesluit volgt dat uit de uitleg van de Europese Commissie en uit vaste rechtspraak van de Afdeling. Eisers 2 wijzen op een stuk van de Europese Commissie uit 2003 waaruit volgens hen het tegendeel blijkt. Volgens hen was de oorspronkelijke aanwijzing toereikend en is de aanvulling door het wijzigingsbesluit niet nodig. Daarnaast wijzen eisers 2 op het arrest van het Hof van 7 november 2018, ECLI:EU:C:2018:883 (Holohan-arrest). Zij leiden daaruit af dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de habitattypen en soorten die de aanleiding waren voor de selectie van het gebied en andere habitattypen en soorten die in dat gebied voorkomen. Dit betekent volgens hen dat niet alle habitattypen en soorten die in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen hoeven te worden toegevoegd aan de aanwijzingsbesluiten.
Eisers 2 betogen ook dat het wijzigingsbesluit geen meerwaarde heeft voor de staat van instandhouding, omdat het voor veel van de toegevoegde habitattypen gaat om zeer kleine oppervlakten en de ambitie uitgaat van behoud van kwaliteit en oppervlakte. De effectieve bijdrage van het toevoegen van deze habitats aan een gunstige instandhouding op nationale schaal is daarmee zo goed als nihil.
Volgens de minister gaat het Holohan-arrest niet over aanwijzingsbesluiten, maar over een passende beoordeling voor een project. Bovendien blijkt volgens de minister uit de in dat arrest behandelde prejudiciële vragen niet dat habitattypen of soorten die in de betreffende gebieden in meer dan verwaarloosbare mate aanwezig zijn niet beschermd werden door de aanwijzingsbesluiten. De minister blijft daarom bij zijn standpunt dat de op het moment van aanwijzing aanwezige habitattypen en soorten alsnog moesten worden aangewezen met het wijzigingsbesluit, ook als die soorten niet de primaire aanleiding voor de selectie van een gebied waren.
De rechtbank ziet in wat eisers 2 hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de minister van dit uitgangspunt had moeten afwijken. Voor habitattypen en soorten die niet de aanleiding waren voor de selectie van het desbetreffende Natura 2000-gebied volgt dat niet uit het Holohan-arrest, alleen al omdat het arrest geen betrekking heeft op de aanwijzing van gebieden op grond van de Habitatrichtlijn, maar op het maken van een passende beoordeling voor plannen of projecten in of nabij die gebieden. Uit het door eisers 2 genoemde document van de Europese Commissie kan dit ook niet worden afgeleid. De rechtbank begrijpt uit dit document dat de Europese Commissie in 2003 de aanwijzingen toereikend achtte. In dit geval gaat het echter om de situatie dat uit latere informatie alsnog is gebleken dat bepaalde habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden al op het moment van de aanwijzing in voldoende mate en duurzaam aanwezig waren. Uit het document kan niet worden afgeleid dat die habitattypen en soorten niet alsnog moeten worden toegevoegd.
Ook het betoog dat de toevoeging van bepaalde habitattypen niet nodig is vanwege de beperkte oppervlakte daarvan kan niet slagen. Een toevoeging van deze habitattypen zou alleen achterwege kunnen blijven als de oppervlakte daarvan zo klein is, dat moet worden geoordeeld dat de habitattypen niet in meer dan verwaarloosbare mate in het desbetreffende Natura 2000-gebied voorkomen. Eisers 2 hebben dat naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank overweegt daarbij dat het criterium “in meer dan verwaarloosbare mate” per gebied wordt beoordeeld en dat dit uiteindelijk kan bijdragen aan de gunstige staat van instandhouding op nationaal niveau.
De beroepsgrond slaagt niet.
Over het habitattype H7210 heeft eiseres 1 gesteld dat het galigaanmoeras niet op foto’s te zien is en pas na het verwijderen van bos is ontstaan. Volgens de minister was het galigaanmoeras altijd al aanwezig, maar binnen het bos. Bovendien kan een galigaanmoeras volgens de minister niet binnen enkele jaren ontstaan en kan daarom worden aangenomen dat het galigaanmoeras al aanwezig was op de peildatum. Eiseres 1 heeft dit naar het oordeel van de rechtbank niet gemotiveerd betwist.
Over het habitattype H2130B, dat volgens eiseres 1 niet zichtbaar is op luchtfoto’s, heeft de minister gesteld dat het habitattype is weergegeven op de habitattypenkaart. Die kaart is gebaseerd op veldwaarnemingen door ecologen, die volgens de minister meer duidelijkheid geven dan alleen een luchtfoto. Het enkele feit dat het habitattype niet zichtbaar is op een luchtfoto is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen reden om op dit punt aan de juistheid van de habitattypenkaart te twijfelen.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres 1 en eisers 2 ook verder niet aannemelijk hebben gemaakt dat de door de minister gebruikte gegevens niet juist zijn. Zij hebben de juistheid van de gebruikte meest actuele gegevens van de habitattypenkaart en het rapport [naam 8] niet gemotiveerd bestreden.
Voor zover eiseres 1 twijfelt aan de bestendigheid van de aanwezigheid van de toegevoegde habitattypen overweegt de rechtbank het volgende. De minister is er op grond van de veldwaarnemingen die aan de habitattypenkaart ten grondslag liggen, van uitgegaan dat de toegevoegde habitattypen in voldoende mate en duurzaam aanwezig zijn. Ter zitting heeft de minister uitgelegd dat de ontwikkeling van een habitattype een proces is dat jaren duurt, omdat zich ter plaatse verschillende plantensoorten moeten vestigen die uiteindelijk samen een habitattype vormen. Zoals de minister heeft toegelicht, is het bovendien mogelijk dat een habitattype of soort weer uit het aanwijzingsbesluit wordt verwijderd als het op langere termijn niet meer aanwezig blijkt te zijn. In het wijzigingsbesluit is bijvoorbeeld de aanwijzing voor de bittervoorn als soort komen te vervallen. Gelet op deze uitleg ziet de rechtbank in wat eiseres 1 heeft gesteld geen reden om te twijfelen aan de bestendigheid van de aanwezigheid van deze habitattypen.
Voor zover eiseres 1 vreest dat niet meer effectief kan worden opgetreden tegen schadelijke effecten, is van belang dat de bever ook zonder de aanwijzing in het wijzigingsbesluit al individueel wordt beschermd door het soortenbeschermingsregime in de Wnb. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de aanwijzing in het wijzigingsbesluit geen extra belemmering voor maatregelen tegen schade door de bever. Bovendien zijn er op grond van de Wnb mogelijkheden om in te grijpen en een ontheffing te verlenen als dat noodzakelijk is voor de veiligheid. De minister heeft er ter zitting op gewezen dat dat in andere provincies al gebeurt, bijvoorbeeld door het wegvangen of afschieten van bevers.
De beroepsgrond slaagt niet.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
Informatie over hoger beroep
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
4. Elke Partij voorziet in vroegtijdige inspraak, wanneer alle opties open zijn en doeltreffende inspraak kan plaatsvinden.
(…)