ECLI:NL:RBROT:2024:6032

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
ROT 22/6176
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering overname private schuld op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van de Minister van Financiën om vier private schulden over te nemen. Eiseres, die is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank behandelt de zaak op 2 april 2024 en concludeert dat de weigering van de Belastingdienst/Toeslagen terecht is. De rechtbank stelt vast dat de schulden niet voldoen aan de voorwaarden van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank wijst erop dat de eisen voor het overnemen van informele schulden, waaronder de eis van een notariële akte, zijn vastgesteld door de wetgever en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van deze eisen rechtvaardigen. Eiseres heeft geen actuele financiële problemen aangetoond die de toepassing van de wet in haar geval onbillijk zouden maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiseres af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/6176

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.A.E. Timmer),
en

de Minister van Financiën (Belastingdienst/Toeslagen), verweerder

(gemachtigde: mr. M. Balby en dhr. [persoon A] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van verweerder om vier private schulden over te nemen.
Met het primaire besluit I van 14 juni 2022 heeft Sociale Banken Nederland (SBN) één schuld van eiseres overgenomen en geweigerd vijf andere schulden van eiseres over te nemen. Met het primaire besluit II van 25 juli 2022 is geweigerd twee schulden van eiseres over te nemen.
Met het bestreden besluit van 5 december 2022 op de bezwaren van eiseres is Belastingdienst/Toeslagen bij deze besluiten gebleven.
Belastingdienst/Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van Belastingdienst/Toeslagen.

Beoordeling door de rechtbank

Algemeen
1. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders onterecht stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen ten onrechte teruggevorderd. De ouders zijn door de aanpak van de Belastingdienst/Toeslagen in die tijd langdurig in een onmogelijke positie, in grote financiële problemen en in grote onzekerheid gebracht. Zij hebben financiële schade geleden en zijn aangetast in hun rechtsgevoel, omdat zij zijn bestempeld als fraudeur. Het kabinet heeft hiervoor excuses aangeboden en is een hersteloperatie gestart.
2. Onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is dat de overheid bepaalde private schulden van een gedupeerde ouder kan overnemen. De regeling hiervoor was eerst opgenomen in het Besluit betalen private schulden (het Besluit), dat gold vanaf 29 oktober 2021. Op 2 november 2022 is deze regeling opgenomen in artikel 4.1 tot en met 4.5 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
Aanleiding van deze procedure
3. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij heeft aan Sociale Banken Nederland (SBN) drie schuldenlijsten verstrekt. Bij de primaire besluiten is geweigerd een aantal van deze schulden over te nemen.
4. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt voor zover de Belastingdienst/Toeslagen geweigerd heeft vier van haar schulden over te nemen. De weigering van betaling van haar schuld van € 2.670,- bij de Belastingdienst, is in beroep niet betwist.
Bestreden besluit
5.1.
De schuld van eiseres aan Bosveld Gerechtsdeurwaarders (inzake Famed/Infomedics Factoring B.V.) van € 5.253,66 wordt niet betaald, omdat er ten tijde van de aanvraag geen schuld meer openstond. Uit de stukken is gebleken dat deze schuld middels beslaglegging door de deurwaarder op 25 februari 2020 volledig is voldaan. Daarom stelt verweerder dat niet is voldaan aan de gestelde voorwaarde dat de schuld niet voldaan is op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan, als bedoeld in artikel 4.1 lid 2 sub c, van de Wht.
5.2.
De schuld van eiseres aan Santander Consumer Finance Benelux B.V. van € 2.081,- betreft een oorspronkelijk hoofdsom van een krediet dat een financieel product is. Ten aanzien hiervan is gebleken dat bij dit krediet geen achterstand is ontstaan. Eiseres is niet in gebreke gesteld en de hoofdsommen van het krediet zijn ook niet opgeëist, waardoor op grond van artikel 4.1, lid 2 sub b, Wht, deze niet voor vergoeding in aanmerking komt.
5.3.
De schuld van eiseres aan VGZ Zorgverzekeraar van € 365,46 is niet overgenomen omdat deze door eiseres is betaald, waardoor op grond van artikel 4.1, lid 2 sub c, Wht, deze niet voor vergoeding in aanmerking komt. Nu eiseres heeft gesteld dat zij deze schuld met het ingevolge de Catshuisregeling ontvangen bedrag van € 30.000 heeft betaald, komt deze schuld mogelijk in aanmerking voor overname op grond van artikel 4.2. Wht, maar verweerder is niet gemandateerd hierover te beslissen; dat is het Loket betaalde schulden.
5.4.
De schuld van eiseres aan haar moeder [persoon B] van € 14.365,- wordt niet door verweerder overgenomen, omdat deze privé-schuld niet is vastgelegd in een notariële akte, waardoor deze schuld niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 4.1 lid 3. aanhef en onder b van de Wht. Daarnaast geldt dat de hoofdsom van een informele lening pas opeisbaar kan worden als dit in de voorwaarden van de lening is afgesproken en deze hoofdsom ook daadwerkelijk is opgeëist. Niet is komen vast te staan dat dit is gebeurd. Daarom is ook niet voldaan aan het vereiste uit artikel 4.1 lid 2 onder b.
5.5.
Belastingdienst/Toeslagen volgt eiseres niet in haar standpunt dat in dit geval ten aanzien van de schulden bij Bosveld Gerechtsdeurwaarders, Santander Consumer Finance Products B.V. en de schuld bij haar moeder [persoon B] , op grond van de hardheidsclausule afgeweken zou moeten worden van de wet. Het is niet het doel van de schuldenregeling om ouders volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen. Opgeëiste hoofdsommen van kredieten worden onder de regeling vergoed om te voorkomen dat de ouder in de problemen komt doordat de schuldeiser alsnog incassomaatregelen neemt. In het geval van eiseres is dat niet zo.
Standpunt van eiseres
6.1.
Ten aanzien van de schuld bij Bosveld Gerechtsdeurwaarders heeft eiseres toegelicht dat deze schuld oorspronkelijk van Famed was en slechts € 9,64 bedroeg. Na een vonnis en derdenbeslag is door de deurwaarder ten onrechte overgegaan tot beslaglegging op haar bankrekening voor een bedrag van € 5.253,55, waardoor eiseres in acute financiële geldnood kwam. Na veel moeite van de kant van eiseres heeft de bank enkele dagen later een bedrag van € 4.548,64 teruggestort. Gezien de bijzondere omstandigheden moet de resterende schuld van € 655,02 als een problematische schuld worden gezien en zou het onevenredig zijn om niet van de wet af te wijken.
6.2.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte de (hoofdsom) van haar krediet van € 2.081,- bij Santander Consumer Finance Benelux B.V. niet vergoedt. Eiseres is dit krediet op 30 november 2018 uitsluitend aangegaan als gevolg van haar problematische situatie ten gevolge van de terugvorderingen van de kinderopvangtoeslag. Eiseres heeft toegelicht dat de aflossingen van € 56,- per maand voor haar problematisch waren. Om die reden had Belastingdienst/Toeslagen ook deze schuld als een problematische schuld moeten aanmerken.
6.3.
Ten aanzien van de schuld van VGZ Zorgverzekeraar van € 365,46 heeft eiseres toegelicht dat zij deze na ontvangst van de vergoeding van € 30.000 op grond van de Catshuisregeling met een afbetalingsregeling van € 40,62 per maand over de periode van 11 november 2021 tot en met 10 juni 2022 heeft afbetaald. Op grond van artikel 4.2 van de Wht is de Belastingdienst/Toeslagen wel degelijk bevoegd om compensatie te verlenen aan de ouder die een herstelbedrag heeft ontvangen en nadien een opeisbare private schuld daarmee heeft betaald.
6.4.
Eiseres is het er niet mee eens dat haar schuld aan haar moeder van € 14.365,- niet wordt overgenomen. Eiseres was net gescheiden, droeg alleen de zorg voor haar kind en haarzelf en verkeerde door alle schulden en afbetalingen in een financiële noodsituatie. Zij studeerde destijds en kon niet rondkomen. Daarom was zij genoodzaakt geld van haar moeder te lenen. Het totale bedrag is verre van buitensporig gezien de duur van deze terugvorderingen. Zij heeft over de jaren van 2012 tot 2021 te maken gekregen met terugvorderingen van de Belastingdienst/Toeslagen. Na het onterechte derdenbeslag op haar bankrekening durfde eiseres deze bedragen niet via een bank te ontvangen of te betalen. Eiseres heeft nu een baan en een goed inkomen. Zij heeft inmiddels € 10.000,- van de oorspronkelijk geleende € 24.000,- aan haar moeder terugbetaald. Er is sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat er moet worden afgeweken van de beleidsregels op grond van de hardheidsclausule neergelegd in artikel 9 van de Wht dan wel artikel 4:84 van de Awb. Eiseres betwist dat er geen sprake is van problematische schulden. Er was sprake van een noodsituatie waardoor zij wel gedwongen was een schuld bij haar moeder aan te gaan. Er waren geen financiële middelen om een notariële akte te regelen. Bovendien is een notariële akte tussen familieleden niet gebruikelijk. Dat alles maakt dat afgeweken moet worden van het wettelijke vereiste van de notariële akte.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank beoordeelt de vraag of Belastingdienst /Toeslagen de weigering van het betalen van vier schulden van eiseres terecht heeft gehandhaafd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8. De voor de beoordeling van het beroep belangrijk wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Ten tijde van de primaire besluiten gold als grondslag voor de besluitvorming het Besluit. Het Besluit was vastgesteld vooruitlopend op nieuwe wetgeving over de hersteloperatie om gedupeerde ouders tegemoet te komen. Per 2 november 2022 is het Besluit verankerd in afdeling 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Deze afdeling heeft terugwerkende kracht tot en met 29 oktober 2021. Besluiten over het al dan niet overnemen van private schulden in het kader van de hersteloperatie toeslagen worden vanaf dan aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 4.1 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen. Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak toetst aan de bepalingen van de Wht. De vereisten die de Wht stelt voor het overnemen en het betalen van private schulden zijn dezelfde vereisten die het Besluit stelde.
9. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
10. De rechtbank stelt vast dat vast is komen te staan dat de schuld van Bosveld Gerechtsdeurwaarders (inzake Famed/Infomedics Factoring B.V.) van € 5.253,66 feitelijk een schuld van € 655,02 is. Tussen partijen is niet in geschil dat deze schuld middels beslaglegging door de deurwaarder op 25 februari 2020 volledig is voldaan. Vast is komen te staan dat deze schuld ten tijde van de aanvraag niet meer openstond. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de gestelde voorwaarde dat de schuld nog bestaat op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan, als bedoeld in artikel 4.1 lid 2 sub c, van de Wht.
11. Ten aanzien van de schuld bij Santander Consumer Finance Benelux B.V. is niet betwist dat de schuld van € 2.081,- een oorspronkelijk hoofdsom van een krediet betreft dat een financieel product is. Vast is komen te staan dat bij dit krediet geen achterstand is ontstaan, eiseres niet in gebreke is gesteld en de hoofdsommen van het krediet ook niet zijn opgeëist, waardoor op grond van artikel 4.1, lid 2 sub b, Wht, deze niet voor vergoeding in aanmerking komt.
12. De rechtbank stelt vast dat eiseres de schuld van VGZ Zorgverzekeraar na ontvangst van de vergoeding op grond van de Catshuisregeling met een betalingsregeling heeft afgelost. Verweerder heeft toegelicht dat een al betaalde schuld mogelijk in aanmerking kan komen voor vergoeding mits wordt voldaan aan artikel 4.1 Wht. In de memorie van toelichting Wht is als nadere toelichting opgenomen dat de schulden die door een gedupeerde ouder zijn betaald in principe niet vallen onder de private schuldenregeling. Hier is echter een uitzondering op gemaakt als de ouder of toeslagpartner eerst een herstelbedrag heeft ontvangen en nadien een geldschuld (gedeeltelijk) heeft betaald, welke anders door SBN, in opdracht van de Belastingdienst/Toeslagen, zou zijn betaald. Hiervoor is op 28 september 2022 het loket al betaalde schulden geopend. Zoals uit wetgeving alsmede uit de memorie van toelichting Wht blijkt, is het loket al betaalde schulden gestaafd op een andere regeling, die ook SBN, in opdracht van Belastingdienst/Toeslagen uitvoert. Ter zitting is gebleken dat eiseres deze schuld ook heeft aangemeld bij het loket betaalde schulden, maar dat deze niet is vergoed. Dit is een beslissing waar afzonderlijk bezwaar of beroep tegen had kunnen worden ingesteld. Er is geen reden om in deze procedure tot een ander oordeel over deze schuld te komen.
13. De rechtbank stelt vast dat van de schuld van eiseres aan haar moeder van € 14.365,- geen notariële akte is opgemaakt. Het gaat om een informele schuld bij haar moeder die eiseres is aangegaan voor kosten van het levensonderhoud van haar dochter en haar zelf over de jaren dat zij in de financiële problemen is gekomen door terugvorderingen van de Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat deze lening van eiseres niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht.
14. De Wht is een wet in formele zin. Dit betekent dat de rechtbank de vereiste van overneming of betaling privaatrechtelijke geldschuld, zoals deze zijn vastgelegd in artikel 4.1, tweede lid van de Wht, en de vereiste notariële akte in de Wht niet aan het evenredigheidsbeginsel of aan andere algemene rechtsbeginselen mag toetsen. In artikel 120 van de Grondwet is namelijk bepaald dat de rechter niet treedt in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen en in de rechtspraak is recent (de uitspraak van de Raad van 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4628) nogmaals bevestigd dat dit toetsingsverbod ook inhoudt dat de rechter een wet in formele zin niet mag toetsen aan algemene rechtsbeginselen. Uit de rechtspraak volgt ook dat er desalniettemin aanleiding kan bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt, als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Dat is het geval als die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.
15. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke bijzondere omstandigheden zich in dit geval niet voordoen. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de eisen voor het overnemen van een informele schuld, waaronder de eis van een notariële akte, de opeisbaarheid van de schuld en het niet voldaan zijn van de schuld, uitdrukkelijk ter discussie hebben gestaan. Hoewel uit de parlementaire stukken blijkt dat hierover verschillend werd gedacht, moet met de vaststelling van de Wht in de huidige vorm, de wetgever worden geacht bewust te hebben gekozen om de daarin genoemde eisen voor het overnemen van een informele schuld te willen stellen. Dat wordt niet anders door de stelling van eiseres dat het niet gebruikelijk is tussen familieleden om afspraken notarieel vast te leggen.
16. Eiseres stelt dat het voorgaande niet weg neemt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet strikt mag vasthouden aan de eisen als vastgelegd in artikel 4.1, tweede lid van de Wht en de eis van een notariële akte als zich bijzondere omstandigheden voordoen of als blijkt dat de gedupeerde ouder op dit moment in een financiële noodsituatie verkeert. Eiseres heeft hierbij een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Artikel 9.1 van de Wht bepaalt dat van artikel 4.1 kan worden afgeweken voor zover toepassing zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Deze hardheidsclausule is opgenomen om de mogelijkheid te geven in een schrijnend geval van de bepalingen af te wijken. Een belangrijke voorwaarde is dat vasthouden aan de betreffende bepaling zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. [1] Van belang is dat de schuldenaanpak in de Wht is gericht op het zoveel mogelijk realiseren van een nieuwe start voor de gedupeerde ouders, niet op het herstellen van het verleden. Een nieuwe start impliceert dat de ontvangen compensatie zoveel mogelijk wordt ontzien. [2]
17. Het is zeer voorstelbaar dat eiseres in de geschetste situatie rond de terugvorderingen van de Belastingdienst/Toeslagen over vele jaren, haar moeilijke financiële situatie en het feit dat zij als enige verantwoordelijk was voor het levensonderhoud van haar zelf en haar dochter, een lening bij haar moeder is aangegaan. De rechtbank overweegt dat het ook begrijpelijk is dat eiseres veel stress en frustratie heeft gehad over de beslaglegging (niet door Belastingdienst/Toeslagen doch) door de deurwaarder, geschetst onder 6.1. De rechtbank is echter niet van oordeel dat toepassing van de wet in het geval van eiseres een zodanig schrijnende situatie oplevert dat van de wet zou moeten worden afgeweken. Eiseres heeft -dankzij eigen inspanningen- een goede baan, zij heeft de Catshuisregeling ontvangen en zij heeft een verzoek aanvullende schadevergoeding ingediend bij de Commissie Werkelijke Schade. Van een actuele financiële problematische situatie is niet gebleken. Niet is gebleken dat eiseres nu te maken heeft met deurwaarders of andere omstandigheden die maken dat de onderhavige schulden als een problematische schulden moet worden beschouwd en daardoor de nieuwe start in gevaar brengt. [3] De minister heeft daarom in redelijkheid de hardheidsclausule buiten toepassing kunnen laten.
Conclusie en gevolgen
18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van G.J. Machwirth, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: Wettelijk kader
Op grond van artikel 4.1, tweede lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) neemt de Belastingdienst/Toeslagen een schuld over als deze:
a. is ontstaan na 31 december 2005;
b. vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden; en
c. niet is voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan.
Op grond van artikel 4.1, derde lid van de Wht worden geldschulden en kosten overgenomen, die zijn:
a. een geldschuld die is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser;
b. een geldschuld die niet is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser indien deze is vastgelegd in een notariële akte die is verleden in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak indien de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift dateert van voor 1 juni 2021, waarbij geldt dat de zaak bij de rechtbank binnen een redelijke termijn na de dagtekening van de ingebrekestelling aanhangig moet zijn gemaakt;
c. een geldschuld die voortvloeit uit alimentatieverplichtingen;
d. de bij een overgenomen of over te nemen opeisbare geldschuld bijkomende kosten;
e. een geldschuld bij een krachtens publiekrecht ingesteld orgaan van een rechtspersoon in het buitenland; en
f. bestuursrechtelijke geldschulden die niet voor kwijtschelding in aanmerking komen op grond van hoofdstuk 3.
In artikel 9.1, van de Wht met de titel ‘hardheidsclausules’ is bepaald:
1. De Dienst Toeslagen kan bij een besluit over toekenning van compensatie, een tegemoetkoming of vergoeding, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of betaling van bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schulden afwijken van 2.1, 2.6, 2.7, 2.10, 2.11, 2.11a, 2.11b, 2.14, 2.14a, 2.16, 2.17, 3.1, 4.6, 4.7 of 6.1 voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die aanspraak wil maken op de toekenning.
2. Voor zover toepassing gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard kan:
a. Onze Minister afwijken van artikel 2.15, 2.15a, 3.13, 4.1, 4.2 of 4.3;
b. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in Hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, afwijken van artikel 3.6;
c. de Sociale verzekeringsbank, genoemd in Hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, afwijken van artikel 3.7;
d. het college van burgemeester en wethouders afwijken van artikel 3.8 of 2.21;
e. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afwijken van artikel 3.9;
f. het CAK, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, van artikel 3.10 afwijken;
g. de Wlz-uitvoerder, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, van artikel 3.11 afwijken; en
h. het college, bedoeld in de artikelen 1.1 van de Jeugdwet en 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, van artikel 3.12 afwijken.

Voetnoten

1.
2.
3.Vgl.