ECLI:NL:RBROT:2024:6025

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
ROT 23/2522
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor slachtoffers van de toeslagenaffaire met betrekking tot kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2024, met zaaknummer ROT 23/2522, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. R. Jethoe, heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de compensatie die haar is toegekend in het kader van de hersteloperatie toeslagenaffaire. De Belastingdienst had de compensatie vastgesteld op € 41.741,-, maar eiseres betwistte dit bedrag op verschillende punten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst ten onrechte een bedrag van € 19.183,- had opgenomen in de berekening van de compensatie, terwijl dit bedrag € 14.053,- had moeten zijn. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit moet worden vernietigd en dat de Belastingdienst opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres recht heeft op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming door de Belastingdienst in het kader van de hersteloperatie toeslagen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2522

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. R. Jethoe),
en

Belastingdienst/Toeslagen

(gemachtigden: mr. W.E. Louwerse en mr. N.J. van Vuuren).

Inleiding

1.1
Verweerder heeft met het besluit van 15 december 2021 (het primaire besluit) de hoogte van de compensatie voor eiseres in het kader van de herstelregeling toeslagenaffaire over de jaren 2009 en 2010 vastgesteld op € 41.741,-. Het bezwaar van eiseres daartegen heeft verweerder bij besluit van 2 maart 2023 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.2
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
Eiseres heeft een aanvullend stuk ingediend.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van beide partijen deelgenomen.
1.6
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten, maar partijen daarbij wel verzocht om te kijken of er een schikking mogelijk is. Binnen twee weken zouden partijen de rechtbank hierover berichten.
Op 23 april 2024 heeft de rechtbank van verweerder een e-mail ontvangen. Deze e-mail is niet gericht op een schikking, maar is een nadere onderbouwing van het standpunt van verweerder in deze zaak. Daarbij zijn ook nadere (dossier)stukken overgelegd.
Verweerder is op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht verplicht de op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen. Op 13 juni 2023 heeft de rechtbank verweerder om deze stukken verzocht en verweerder heeft deze op 22 juni 2023 overgelegd. Tot aan de zitting bijna tien maanden later, heeft verweerder deze stukken niet aangevuld. Na het sluiten van het onderzoek ter de zitting alsnog nieuwe dossier stukken inbrengen zonder aan te geven waarom deze stukken niet eerder ingediend zijn, terwijl enkel gekeken zou worden of een minnelijke regeling mogelijk was in deze zaak, acht de rechtbank in strijd met de goede procesorde. Dit geldt ook voor de nadere standpunten die verweerder in de e-mail van 23 april 2024 heeft ingenomen.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het onderzoek te heropenen en rekent de stukken van verweerder van 23 april 2024 dan ook niet tot de gedingstukken en slaat daar dus geen acht op.

Beoordeling door de rechtbank

2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over de hoogte van de aan haar toegekende compensatie in het kader van de herstelregeling toeslagenaffaire over de jaren 2009 en 2010. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Achtergrond
3. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders onterecht stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen ten onrechte teruggevorderd. De ouders zijn door de aanpak van de Belastingdienst/Toeslagen in die tijd langdurig in een onmogelijke positie, in grote financiële problemen en in grote onzekerheid gebracht. Zij hebben financiële schade en zijn aangetast in hun rechtsgevoel, omdat zij zijn bestempeld als fraudeur. Het kabinet heeft hiervoor excuses aangeboden en is een hersteloperatie gestart.
De uitvoering van de hersteloperatie wordt gedaan door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen, namens het bestuursorgaan Belastingdienst/Toeslagen.
4.1
Bestaande herstelregelingen, waaronder bepalingen uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en beleidsregels, zijn met ingang van 5 november 2022 ondergebracht in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Op grond van het overgangsrecht worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht. Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep met toepassing van de Wht, ook al was die wet nog niet in werking getreden ten tijde van het primaire besluit of de beslissing op bezwaar.
4.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De situatie van eiseres
5. Eiseres heeft zich op 18 november 2019 gemeld als slachtoffer in de toeslagenaffaire en een verzoek gedaan voor de herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag. Aan eiseres is voor de twee jaren waar het hier om gaat € 41.741,- aan compensatie toegekend.
Eiseres is het op drie punten niet eens met het bedrag dat haar is toegekend.
Niet betaalde/verrekende kinderopvangtoeslag (onderdeel g)
6. Eiseres voert aan dat het bedrag onder onderdeel g van de compensatie geen € 19.183,- maar € 14.053,- moet zijn. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiseres naar twee documenten. Een schuldenoverzicht van de Kredietbank Rotterdam van 25 maart 2015 en een rapportage van haar schuldbemiddelaar over het minnelijke traject van 13 juli 2015.
7. Verweerder stelt hier tegenover dat uit de gegevens van het Landelijk Incasso Bureau (LIC) blijkt dat uiteindelijk een bedrag van € 19.183,- niet is verrekend of terugbetaald door eiseres. Volgens verweerder worden de zogenoemde LIC-overzichten zeer zorgvuldig samengesteld op basis van de informatie uit de systemen van verweerder. In de door eiseres overgelegde LIC-overzichten staat een gedetailleerd overzicht van alle toegekende kinderopvangtoeslag, wanneer het is uitbetaald en aan wie, wat er is teruggevorderd en wat er is verrekend en wat er uiteindelijk niet is teruggevorderd en verrekend, aldus verweerder.
8. De rechtbank is van oordeel dat in beginsel van de gegevens uit LIC-overzichten moet worden uitgegaan, tenzij een belanghebbende stukken overlegt die aanleiding geven hieraan te twijfelen.
Dat is hier het geval. Uit twee onafhankelijk opgestelde stukken blijkt dat de totale schuld van eiseres bij de Belastingdienst € 14.053,- was. Zowel in het schuldenoverzicht van de Kredietbank Rotterdam als in de rapportage van de schuldbemiddelaar staat dit bedrag genoemd als schuld aan de Belastingdienst.
Verweerder wijst erop dat in het schuldenoverzicht van de Kredietbank Rotterdam staat dat de schuld komt van “Belastingdienst Rijnmond MKB + Team 10 Afdeling MSNP”, zodat dit niet op een schuld bij toeslagen kan zien. Dit is voor de rechtbank onvoldoende om daaraan te twijfelen, temeer nu eiseres onbestreden ter zitting heeft gesteld dat zij geen bedrijf heeft gehad en geen andere schulden bij de Belastingdienst had, dan haar toeslagenschuld. Aannemelijk is dan dat de schuld van € 14.053,- bij de Belastingdienst zoals op beide documenten genoemd, ziet op de schuld van eiseres bij de dienst Toeslagen.
9. Dit betekent dat verweerder onder onderdeel g ten onrechte een bedrag van € 19.183,- heeft opgenomen. Dit had € 14.053,- moeten zijn. Het bestreden besluit moet worden vernietigd en het beroep is daarom gegrond.
De beroepsgrond van eiseres dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het motiveringsbeginsel behoeft daarom geen bespreking meer.
Rentevergoeding over gemiste kinderopvangtoeslag (onderdeel o)
10.1
Eiseres voert verder aan dat verweerder een te laag bedrag aan rentevergoeding heeft toegekend. Volgens eiseres is verweerder uitgegaan van een te korte periode waarover de rente is berekend en is voor een gedeelte een te laag rentepercentage gehanteerd.
Ter zitting heeft eiseres nader uiteengezet dat zij van mening is dat over de gehele periode waarover de rente is berekend een percentage van 4 % moet worden aangehouden.
10.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder conform artikel 27, tweede lid, van de Awir [1] , de te vergoeden rente heeft berekend vanaf 1 juli na het jaar waarover eiseres gecompenseerd wordt. Dus voor 2009, is de rente gaan lopen vanaf 1 juli 2010 en voor 2010, is de rente gaan lopen vanaf 1 juli 2011. Uit de bij het verweerschrift overgelegde overzicht blijkt dat de berekening heeft plaatsgevonden tot aan de dagtekening van het primaire besluit. Althans, tot 13 december 2021. Dit is twee dagen voor de dagtekening van het primaire besluit, wat de rechtbank een verwaarloosbaar verschil acht. De periode waarover de rente is toegekend is daarom juist.
Uit deze overzichten blijkt ook dat vanaf 1 april 2014 een rentepercentage van 4 % is toegepast en dat daarvoor verschillende lagere percentages zijn gebruikt. Anders dan eiseres betoogt, bestaat er geen aanleiding om ook voor de periode van voor 1 april 2014 een vast percentage van 4 % aan te houden. Tijdens de invoering van het percentage van 4 % in artikel 30 hb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen [2] is er voor gekozen om het vaste (minimale) percentage van 4 % op 1 april 2014 in te laten gaan en niet 1 januari 2014 [3] . Eiseres haar betoog dat voor hele periode van voor 1 april 2014 overgangsrecht gold, is daarom niet juist, het overgangsrecht waar eiseres naar verwijst ziet enkel op de periode van 1 januari 2014 tot 1 april 2014. Deze keuze is destijds door de wetgever gemaakt en bij de totstandkoming van de Wht heeft de wetgever geen aanleiding gezien om hiervan af te wijken. Dit moet de rechtbank respecteren, ook al was het doel van het overgangsrecht (voor die periode van drie maanden) om burgers te beschermen tegen het betalen van te hoge rente, waar eiseres op wijst.
10.3
Voor de periode van voor 1 april 2014 [4] ziet de rechtbank geen aanleiding de door verweerder aangehouden rentepercentages voor onjuist te houden. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat dit de percentages zijn zoals bij besluit zijn vastgesteld en in de Staatscourant zijn gepubliceerd. De rechtbank stelt vast dat het rentepercentage per kwartaal bij besluit wordt bepaald en gepubliceerd en daarmee kenbaar voor eiseres. De enkele stelling van eiseres dat zij deze percentages niet kan controleren volgt de rechtbank dan ook niet.
Vergoeding immateriële schade (onderdeel n)
11. Eiseres voert tot slot aan dat zij te weinig immateriële schade heeft ontvangen. Volgens haar moet de berekeningsperiode hiervan doorlopen tot aan het bestreden besluit en niet tot aan het primaire besluit.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat in afwijking van artikel 2.3, vierde lid, van de Wht op basis van buitenwettelijk begunstigend beleid de immateriële schadevergoeding bij een gegrond bezwaar wordt berekend tot aan de datum van de beslissing op bezwaar en bij een ongegrond bezwaar wordt de immateriële schadevergoeding toegekend tot aan de datum van de primaire beslissing. [5]
12. Wat daar ook verder van zij, de rechtbank vernietigt in dit geval het bestreden besluit, wat ook betekent dat het bezwaar gegrond had moeten worden verklaard, aangezien eiseres op basis van dezelfde twee stukken in bezwaar er al op heeft gewezen dat onderdeel g van de vergoeding onjuist is berekend. Daarom moet ook in dit geval de vergoeding voor immateriële schadevergoeding doorlopen tot aan de datum van het bestreden besluit. [6]
Conclusie
13. De conclusie is dat het beroep gegrond is, omdat de onderdelen “g” en “n” van de compensatieberekening onjuist zijn vastgesteld. De hoogte van “n” moet worden berekend tot aan de datum van het bestreden besluit en bij onderdeel “g” moet uit worden gegaan van een bedrag van € 14.053,-.
De rechtbank kan niet overzien wat het effect van deze wijzigingen is op de totale compensatie, zodat zij het geschil niet zelf definitief kan beslechten. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen, bepalen dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres moet beslissen. De compensatie moet verweerder met inachtneming van de wijzigingen zoals opgenomen in deze uitspraak opnieuw berekenen. De rechtbank zal verder bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
14. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1). De vergoeding van de proceskosten in bezwaar moet verweerder opnemen in zijn nieuwe besluit op het bezwaar van eiseres.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Noordegraaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2024.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
Griffier Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet hersteloperatie toeslagen
(geldend vanaf 5 november 2022)
Artikel 2.1. Compensatie en aanvullende compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
1. De Belastingdienst/Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a. voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
(…)
Artikel 2.2. Componenten compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
De compensatie bestaat uit:
een bedrag vanwege een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van een kinderopvangtoeslag of het beëindigen van voorschotverlening voor een kinderopvangtoeslag die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, of de hardheid, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, vermeerderd met een bedrag voor de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering;
een bedrag voor een bestuurlijke boete die is opgelegd op grond van artikel 40 of 41 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor een verzuim of vergrijp betreffende de kinderopvangtoeslag;
een bedrag voor materiële schade;
een bedrag voor immateriële schade;
en bedrag voor invorderingskosten;
een bedrag voor proceskosten;
een rentevergoeding voor het niet uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de kinderopvangtoeslag of het beëindigen van de voorschotverlening kinderopvangtoeslag.
Artikel 2.3. Hoogte compensatie en aanvullende compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
1. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, is gelijk aan het bedrag dat als gevolg van de beschikking niet is toegekend of is teruggevorderd, vermeerderd met het bedrag van de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering en verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met:
a. een nog niet betaald bedrag van de terugvordering en van de rente; of
b. een alsnog toegekende kinderopvangtoeslag of een verhoging daarvan met betrekking tot het berekeningsjaar waarop de compensatie betrekking heeft.
(…)
4. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel d, is ongeacht het aantal berekeningsjaren waarop de compensatie betrekking heeft, gelijk aan € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van een eerste beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een deel van een half jaar naar boven wordt afgerond op een half jaar, met dien verstande dat het bedrag niet hoger is dan de som van de bedragen die overeenkomstig het eerste lid voor de berekeningsjaren zijn vastgesteld, zonder de verminderingen.
(..)
7. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel g, wordt berekend over het bedrag, bedoeld in het eerste lid, zonder de verminderingen, met overeenkomstige toepassing van artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en verminderd met rente die is vergoed op grond van een alsnog toegekende kinderopvangtoeslag of een verhoging daarvan.
8. De bedragen, bedoeld in het eerste tot en met zevende lid, worden vermeerderd met 1%.
(…)
Artikel 8.6 Overgangsrecht in verband met terugwerking van de artikelen van de afdelingen 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 en 4.2
Beschikkingen ter zake van compensatie (…) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 onderscheidenlijk 4.2, worden vanaf dat tijdstip aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 of 4.2 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen.
Artikel 27 Awir. Rente bij beschikkingen na een half jaar na berekeningsjaar
1. Over uit te betalen bedragen wordt rente vergoed en over terug te vorderen bedragen wordt rente in rekening gebracht.
2. De rente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, tot herziening van de tegemoetkoming of tot herziening van de terugvordering.
3. Het percentage van de rente is gelijk aan het percentage dat ingevolge artikel 30hb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ten aanzien van de inkomstenbelasting wordt gehanteerd.
Artikel 30hb, Algemene wet inzaken rijksbelastingen (zoals dat ten tijde van belang gold)
1. Het percentage van de belastingrente voor de inkomstenbelasting, de erfbelasting, de loonbelasting, de omzetbelasting, de overdrachtsbelasting, de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, de accijns, de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen is gelijk aan het percentage van de ingevolge artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wettelijke rente, bedoeld in artikel 119 van Boek 6 van dat wetboek, met dien verstande dat het eerstgenoemde percentage ten minste 4 bedraagt.
(..)

Voetnoten

1.Dit artikel is hier op grond van artikel 2.3, zevende lid, van de Wht van toepassing.
2.Dit artikel is hier op grond van artikel 2.3, zevende lid, van de Wht in combinatie met artikel 27, derde lid, van de Awir van toepassing.
3.Kamerstukken //2013/14, 33 755, nr. 3 p. 3.
4.Dit is voor 2009 dus van 1 juli 2010 tot 1 april 2014 en voor 2010 van 1 juli 2011 tot 1 april 2014.
5.De rechtbank is hiermee ook bekend via het jaarverslag van Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen 2022, p. 48.
6.Vergelijk ook de uitspraak van deze rechtbank van 19 december 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:12531, r.o 4.