ECLI:NL:RBROT:2023:12531

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
ROT 22/5816
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie kinderopvangtoeslag en hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft eiseres, een slachtoffer van de kinderopvangtoeslagaffaire, bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de Belastingdienst/Toeslagen over de compensatie voor de jaren 2009 tot en met 2011. Eiseres heeft in juni 2021 bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 15 maart 2021 en heeft later beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. De rechtbank heeft eerder bepaald dat de Belastingdienst binnen twee weken na de uitspraak een besluit moest nemen, met een dwangsom voor elke dag dat deze termijn werd overschreden. Uiteindelijk heeft de Belastingdienst op 30 december 2022 alsnog beslist op het bezwaar van eiseres, maar eiseres heeft gronden ingediend tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 7 september 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van de Belastingdienst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat de Belastingdienst inmiddels had beslist. Echter, de rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit voortgezet, omdat dit niet aan de eisen voldeed. Eiseres heeft recht op een vergoeding voor immateriële schade, die door de rechtbank is vastgesteld op € 12.500,-, en de Belastingdienst moet de compensatie opnieuw berekenen. De rechtbank heeft de Belastingdienst ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 2.092,50. De uitspraak is gedaan op 19 december 2023 en de rechtbank heeft bepaald dat de Belastingdienst binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen, met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5816

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. J.F. Cheung),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. W.E. Louwerse en mr. M. Krari).

Procesverloop

Eiseres heeft op 14 juni 2021 bezwaar gemaakt tegen de beschikking compensatie kinderopvangtoeslag over 2009 en 2010 van 15 maart 2021.
Op 16 december 2021 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens overschrijding van de beslistermijn op dit bezwaar.
Bij brief van 17 februari 2022 heeft eiseres wegens het niet (tijdig) beslissen op haar bezwaar, beroep ingesteld.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 17 juni 2022 verweerder opgedragen binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar van eiseres bekend te maken. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat verweerder aan eiseres een dwangsom moet betalen van € 100,- voor elke dag dat de termijn van twee weken wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Bij besluit van 28 juli 2022 heeft verweerder een beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag over 2011 genomen. Het bezwaar van eiseres is ook hiertegen gericht.
Bij brief van 1 december 2022 heeft eiseres nogmaals beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar.
Bij besluit van 30 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog beslist op het bezwaar van eiseres.
Bij brief van 30 januari 2023 heeft eiseres gronden ingediend tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op 22 augustus 2023 een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft op
4 september 2023 haar beroepsgronden aangevuld.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en mr. S.C. Scheermeijer, kantoorgenoot van haar gemachtigde, en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Beroep niet tijdig beslissen en voortzetting van het beroep
1.1
Op grond van artikel 6:2 en onder b van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
1.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder op 30 december 2022 alsnog op het bezwaar van eiseres heeft beslist. Dit betekent dat het procesbelang van eiseres bij het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is komen te ontvallen. De rechtbank zal daarom het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaren.
1.3
De rechtbank stelt verder vast dat in het bestreden besluit niet aan het beroep van eiseres tegemoet is gekomen. De rechtbank zal daarom de beoordeling van het beroep voortzetten voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit. Daarbij geldt dat uit het nader toegezonden stuk van verweerder van 8 september 2023 blijkt dat eiseres - zoals zij ter zitting heeft verklaard - op 11 januari 2023 de verbeurde dwangsom van € 15.000,- uitbetaald heeft gekregen. Ook heeft eiseres ter zitting bevestigd dat zij eerder al de bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- heeft ontvangen. Hierover is daarom geen beslissing meer nodig.
Inhoudelijk
2. Eiseres heeft zich op 9 september 2020 gemeld als slachtoffer in de kinderopvangtoeslagaffaire. In het kader van de herstelregeling toeslagenaffaire heeft verweerder bij besluiten van 15 maart 2021 en 28 juli 2022 eiseres compensatie toegekend voor de jaren 2009 tot en met 2011.
Voor de jaren 2009 en 2010 heeft eiseres in totaal € 47.839,- aan compensatie ontvangen.
Voor het jaar 2011 is aan haar in eerste instantie € 11.206,- toegekend. In bezwaar is dit verhoogd met € 4.000,-. In totaal heeft eiseres voor 2011 dus € 15.206,- aan compensatie ontvangen.
3. In haar nadere gronden van 4 september 2023 betoogt eiseres dat voor alle drie de jaren onderdeel “O” van de compensatie (rentevergoeding over gemiste kinderopvangtoeslag) onjuist is berekend. Volgens eiseres moet dit als volgt zijn:
2009: € 9.179.-
2010: € 13.206,-
2011: € 4.009,-.
Ter zitting heeft verweerder verklaard zich hierin te kunnen vinden. De compensatie voor onderdeel “O” moet verweerder dus opnieuw berekenen en het te weinig toegekende bedrag alsnog aan eiseres uitkeren.
4. Daarnaast stelt verweerder zich in het verweerschrift nader op het standpunt dat eiseres recht heeft op een vergoeding voor immateriële schade berekend tot aan de datum van het bestreden besluit, 30 december 2022. Daarom wordt de toegekende vergoeding verhoogd met € 500,-, wat maakt dat de totale vergoeding voor immateriële schade € 12.500,- wordt. Ook deze € 500,- zal verweerder alsnog aan eiseres moeten uitbetalen.
5. Gelet op wat hiervoor onder 3. en 4. is overwogen, is het beroep al gegrond.
6. Voor het overige heeft eiseres geen gronden gericht tegen de jaren 2009 en 2010, zoals ook ter zitting door haar is bevestigd.
De rechtbank beoordeelt daarom nog de hoogte van de compensatie voor de kinderopvangtoeslag die verweerder over het jaar 2011 aan eiseres heeft toegekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Daarnaast beoordeelt de rechtbank of eiseres over de jaren 2013, 2016, 2018 en 2019 alsnog gecompenseerd moet worden.
7. De rechtbank stelt voorop dat in de uitvoering van de kinderopvangtoeslag in voorgaande jaren fouten zijn gemaakt, waarvan ouders de dupe zijn geworden. Deze toeslagenaffaire heeft geleid tot verschillende herstelregelingen om ouders te compenseren voor deze fouten. De compensatie wordt door verweerder toegekend. De uitvoering van deze regelingen wordt gedaan door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), namens het bestuursorgaan Belastingdienst/Toeslagen.
8.1
Bestaande herstelregelingen, waaronder bepalingen uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en beleidsregels, zijn met ingang van 5 november 2022 ondergebracht in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Op grond van het overgangsrecht worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht. Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep met toepassing van de Wht, ook al was die wet nog niet in werking getreden op het moment van de primaire besluiten.
8.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
9. Eiseres voert aan dat zij (nog steeds) niet haar volledige dossier heeft ontvangen.
De rechtbank kan niet oordelen over een vordering om een dossier over te leggen, omdat dit geen besluit of daarmee gelijk te stellen handeling is in de zin van de Awb. Maar verweerder moet op grond van artikel 8:42 van de Awb wel alle op de zaak betrekking hebbende stukken overleggen.
9.1
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het volledige dossier van eiseres is overgelegd. Dit is ook op 9 mei 2022 aan haar toegezonden.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding daaraan te twijfelen. Dit licht zij als volgt toe.
Dat er nog andere notities/rapporten met beraadslagingen moeten zijn, bijvoorbeeld over verrekeningen, zoals eiseres stelt, acht de rechtbank niet aannemelijk. Verrekeningen vonden namelijk (bijna altijd) automatisch plaats en beschikkingen over kinderopvangtoeslag en kinderopvangtoeslagschulden werden in een geautomatiseerd proces genomen, zonder dat daaraan een beraadslaging voorafging. Daarbij is het zo dat verrekeningen niet in een aparte beschikking werden neergelegd.
Eiseres stelt voorts dat de beschikkingen over de huurtoeslag waarmee de kinderopvangtoeslagschuld is verrekend, in het dossier moeten zitten. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat op huurtoeslagbeschikkingen enkel de toegekende huurtoeslag over een bepaald jaar werd vermeld. Die beschikkingen geven geen uitsluitsel over de vraag of is verrekend, laat staan of een verrekening juist heeft plaatsgevonden. De beschikkingen over de huurtoeslag behoren daarom niet tot de op deze zaak betrekking hebbende stukken.
Een brief aan eiseres waarin een totale schuld van € 80.000,- of meer wordt vastgesteld, heeft verweerder niet in zijn archief aangetroffen. Eiseres stelt dat deze moet bestaan, net als nog andere stukken/beschikkingen die niet in het dossier zitten. Verweerder stelt deze stukken niet te hebben. Nu eiseres onvoldoende concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd om te oordelen dat deze stukken (als zij al hebben bestaan) nog in verweerders bezit zijn, acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken die nog in zijn bezit zijn, heeft overgelegd.
10. Eiseres voert verder aan dat de terugvordering van de kinderopvangtoeslag ten onrechte is verrekend met haar huurtoeslag over 2013, 2016, 2018 en 2019. Daarom moet zij ook voor die jaren gecompenseerd worden.
10.1
De rechtbank stelt voorop dat het in deze zaak enkel kan gaan over de toegekende compensatie kinderopvangtoeslag over de jaren 2009 tot en met 2011, omdat eiseres alleen in die jaren kinderopvangtoeslag heeft ontvangen. Een compensatie voor andere jaren kan hier niet aan de orde komen.
In dit geval zijn blijkens het zogenoemde LIC-overzicht voor de kinderopvangtoeslagschuld van 2011 op 10 juli 2014 bedragen van € 68,- aan hoofdsom en € 6,- aan rente met de huurtoeslag van 2013 verrekend, op 4 augustus 2017 bedragen van € 10,- aan hoofdsom en € 2,- aan rente verrekend met de huurtoeslag van 2016 en op 7 september 2020 zijn bedragen van € 42,- aan hoofdsom en € 13,- aan rente verrekend met de toegekende huurtoeslag van 2019. Daarnaast zijn van een slotuitdeling op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen bedragen van € 26,78 aan hoofdsom en € 3,- aan rente verrekend. Deze verrekeningen van in totaal € 146,78 aan hoofdsom zitten in de compensatie over 2011.
Dat de verrekeningen van de kinderopvangtoeslagschuld en de rente die verrekend is, bedragen betreffen die eiseres destijds goed kon gebruiken, begrijpt de rechtbank. Maar een oordeel over de schade die de verrekeningen veroorzaakt zouden hebben, kan de rechtbank in deze procedure niet geven. Dat ligt in eerste instantie bij de Commissie Werkelijke Schade. Op wat eiseres verder aanvoert over de verrekeningen gaat de rechtbank dan ook niet in.
11. Eiseres voert in haar beroepschrift verder aan dat onderdeel “D” van de compensatie ten onrechte op nihil is gesteld, terwijl er wel € 24,- aan invorderingsrente is voldaan.
Verweerder heeft in het bestreden besluit deze € 24,- opgenomen in de compensatie. Niet onder onderdeel “D”, maar onder onderdeel “I”.
Ter zitting heeft eiseres betoogd dat zij mogelijk recht heeft op teruggave van een bedrag van twee maal € 24,-, onder “D” en onder “I”. Onduidelijk is waarvoor eiseres rente heeft betaald, waarschijnlijk heeft zij meer rente betaald dan wat er nu wordt vergoed, aldus eiseres ter zitting.
11.1
In de toelichting op de compensatie staat over onderdeel D en I het volgende:
Bij D: Rente die u moest betalen.
Dit is de rente over het bedrag dat u moest terugbetalen bij c.
Bij I: Door u betaalde kosten en rente (invorderingsrente)
Dit bedrag kan bestaan uit kosten en rente die u betaald hebt. Het gaat om kosten die wij hebben gemaakt om het geld te ontvangen. Bijvoorbeeld kosten voor een loonbeslag of aanmaningskosten. Wij noemen dit soort kosten invorderingskosten. De rente bij I is rente omdat u in termijnen betaalde (invorderingsrente). Het totaal van de kosten en rente krijgt u
terug.
11.2
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan het LIC-overzicht, waaruit volgt dat voor de kinderopvangschuld van 2011 € 24,- aan rente is verrekend. Van de schuld van € 10.456,- over dat jaar is een bedrag van € 146,78 aan hoofdsom verrekend, waarnaast ook rente is verrekend. Voor het overige is er niet verrekend of afgelost, noch is er rente betaald over de terugvordering. Omdat er niet is afgelost, dus ook niet in termijnen, kan de rente niet zien op invorderingsrente. Daarom had deze € 24,- onder “D” en niet onder “I” opgenomen moeten worden. Maar dit maakt voor de hoogte van de compensatie niet uit. De rechtbank vindt het ook voorstelbaar dat verweerder deze € 24,- onder “I” heeft opgenomen, omdat eiseres in haar beroepschrift zelf aanvoert dat het om invorderingsrente gaat, die dus onder “I” thuis hoort. Omdat het plaatsen in het verkeerde onderdeel van de compensatieberekening verder geen consequenties heeft, verbindt de rechtbank daar geen gevolgen aan. Dat eiseres meer rente heeft betaald dan een bedrag van € 24,- acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt.
12. Ter zitting heeft eiseres haar beroepsgrond dat verweerder uitgaat van een onjuiste datum van het stopzetten van de kinderopvangtoeslag ingetrokken, omdat dit geen effect heeft op de hoogte van de compensatie. Deze beroepsgrond behoeft dus geen bespreking meer.
Conclusie
13. De conclusie is dat het beroep gegrond is, omdat de onderdelen “N” en “O” van de compensatieberekening te laag zijn vastgesteld. “N” moet met € 500,- verhoogd worden en “O” moet berekend worden op de manier die eiseres voorstaat.
De rechtbank kan niet overzien wat het effect van deze wijzigingen is op de totale compensatie, zodat zij het geschil niet zelf definitief kan beslechten. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen, bepalen dat verweerder de compensatie met inachtneming van de wijzigingen (verhogingen) opnieuw moet berekenen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
14. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50.
Voor het ingediende beroep niet tijdig beslissen heeft eiseres recht op vergoeding van € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 0,5).
Voor het beroep tegen het bestreden besluit heeft eiseres recht op een vergoeding van € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzitter, en mrs. P. Vrolijk en
S. Veling, leden, in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 december 2023.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet hersteloperatie toeslagen
(geldend vanaf 5 november 2022)
Artikel 2.1. Compensatie en aanvullende compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
1. De Belastingdienst/Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a. voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
(…)
3. Aan een aanvrager van compensatie die aannemelijk maakt dat en in welke mate de door hem werkelijk geleden schade overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht hoger is dan een bedrag als bedoeld in artikel 2.3, eerste tot en met zevende lid, wordt door de Belastingdienst/Toeslagen op aanvraag aanvullende compensatie voor de werkelijke schade toegekend.
(…)
Artikel 2.2. Componenten compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
De compensatie bestaat uit:
een bedrag vanwege een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van een kinderopvangtoeslag of het beëindigen van voorschotverlening voor een kinderopvangtoeslag die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, of de hardheid, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, vermeerderd met een bedrag voor de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering;
een bedrag voor een bestuurlijke boete die is opgelegd op grond van artikel 40 of 41 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor een verzuim of vergrijp betreffende de kinderopvangtoeslag;
een bedrag voor materiële schade;
een bedrag voor immateriële schade;
n bedrag voor invorderingskosten;
een bedrag voor proceskosten;
een rentevergoeding voor het niet uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de kinderopvangtoeslag of het beëindigen van de voorschotverlening kinderopvangtoeslag.
Artikel 2.3. Hoogte compensatie en aanvullende compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
1. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, is gelijk aan het bedrag dat als gevolg van de beschikking niet is toegekend of is teruggevorderd, vermeerderd met het bedrag van de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering en verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met:
a. een nog niet betaald bedrag van de terugvordering en van de rente; of
b. een alsnog toegekende kinderopvangtoeslag of een verhoging daarvan met betrekking tot het berekeningsjaar waarop de compensatie betrekking heeft.
(…)
4. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel d, is ongeacht het aantal berekeningsjaren waarop de compensatie betrekking heeft, gelijk aan € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van een eerste beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een deel van een half jaar naar boven wordt afgerond op een half jaar, met dien verstande dat het bedrag niet hoger is dan de som van de bedragen die overeenkomstig het eerste lid voor de berekeningsjaren zijn vastgesteld, zonder de verminderingen.
5. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel e, is gelijk aan de kosten die door de Belastingdienst/Toeslagen in rekening zijn gebracht en zijn betaald voor invorderingshandelingen in verband met de beschikking, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, met inbegrip van betaalde invorderingsrente.
6. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel f, is een forfaitair bedrag voor de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende en aan de belanghebbende in rekening gebrachte rechtsbijstand met betrekking tot een beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, dat is vastgesteld overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht, met wegingsfactor 2, waarbij wordt aangenomen dat er geen sprake is van samenhangende zaken, verminderd met een reeds toegekende of nog te toe te kennen proceskostenvergoeding.
7. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel g, wordt berekend over het bedrag, bedoeld in het eerste lid, zonder de verminderingen, met overeenkomstige toepassing van artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en verminderd met rente die is vergoed op grond van een alsnog toegekende kinderopvangtoeslag of een verhoging daarvan.
8. De bedragen, bedoeld in het eerste tot en met zevende lid, worden vermeerderd met 1%.
(…)
Artikel 8.6 Overgangsrecht in verband met terugwerking van de artikelen van de afdelingen 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 en 4.2
Beschikkingen ter zake van compensatie (…) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 onderscheidenlijk 4.2, worden vanaf dat tijdstip aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 of 4.2 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen.