ECLI:NL:RBROT:2024:59

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
C/10/665304 / FA RK 23-6598
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de oplegging en verlenging van een huisverbod op basis van de Wet tijdelijk huisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de oplegging en verlenging van een huisverbod aan eiser door de burgemeester van Rotterdam. Eiser had beroep ingesteld tegen het huisverbod dat op 1 september 2023 was opgelegd en later was verlengd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester het huisverbod had opgelegd op basis van de veronderstelling dat de aanwezigheid van eiser in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar vormde voor de veiligheid van de achterblijfster. Echter, na beoordeling van de feiten en omstandigheden, concludeerde de rechtbank dat het gevaar niet bij eiser lag, maar bij de achterblijfster zelf, die onder invloed van alcohol was aangetroffen en agressief gedrag vertoonde. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester niet bevoegd was om het huisverbod op te leggen en verklaarde het beroep gegrond. Het opleggingsbesluit, de herstelbeschikking en het verlengingsbesluit werden vernietigd. Eiser had ook verzocht om schadevergoeding voor immateriële schade, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank veroordeelde de burgemeester tot betaling van de proceskosten aan eiser, die in totaal € 1.674,- bedroegen.

Uitspraak

Rechtbank ROTTERDAM

Team familie
Reg.nr.: C/10/665304 / FA RK 23-6598
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2024 in de zaak tussen
[eiser01], eiser,
wonende te [woonplaats01] ,
gemachtigde mr. M. El Idrissi,
en
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,
in welke zaak belanghebbende is:
[belanghebbende01],
wonende te [woonplaats01] ,
hierna: achterblijfster.

1.Ontstaan en loop van de procedure

1.1.
Bij besluit van 1 september 2023 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan eiser voor de duur van tien dagen, tot 11 september 2023 (hierna: het opleggingsbesluit).
1.2.
Verweerder heeft het opleggingsbesluit op 4 september 2023 aangevuld door – kort samengevat – het adres waarop het huisverbod van toepassing is te specificeren, alsmede de gegevens van eiser en de namen van degene waarop het contactverbod van toepassing is. Verder zijn de omstandigheden van het incident dat heeft geleid tot het huisverbod en de signalen van de hulpofficier van justitie aangevuld (hierna: de herstelbeschikking).
1.3.
Bij besluit van 7 september 2023 heeft verweerder dit huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen, tot 29 september 2023 (hierna: het verlengingsbesluit).
1.4.
Bij brief van 11 september 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het verlengingsbesluit.
1.5.
Bij besluit van 14 september 2023 heeft verweerder het aan eiser opgelegde en verlengde huisverbod ingetrokken (hierna: het intrekkingsbesluit).
1.6.
Bij brief van 4 oktober 2023 heeft eiser – aanvullend – beroep ingesteld tegen het opleggingsbesluit en de herstelbeschikking.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2023. Aanwezig waren:
 eiser en zijn gemachtigde;
 verweerder, vertegenwoordigd door mw. [naam01] .
Achterblijfster en Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.Overwegingen

2.1.
Weergave bestreden besluit en beroep
2.1.1.
Bij het opleggingsbesluit heeft verweerder aan eiser een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van eiser in de woning van partijen (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
2.1.2.
Bij het verlengingsbesluit heeft verweerder het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen op grond van de Wth. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van eiser in de woning van partijen nog steeds (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
2.1.3.
Het beroep strekt ertoe het beroep gegrond te verklaren en het huisverbod te vernietigen, alsmede verweerder te veroordelen de door hem geleden immateriële schade te vergoeden ten bedrage van € 50,- per dag of dagdeel dat hij onrechtmatig in zijn vrijheid is beperkt en verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.2.
Wettelijk kader
2.2.1.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Op grond van het tweede lid van dat artikel geldt het eerste lid ook indien het beroep is ingesteld nadat het bestuursorgaan het bestreden besluit heeft ingetrokken, gewijzigd of vervangen. Ingevolge het zesde lid staat intrekking van het bestreden besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
2.2.2.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
2.2.3.
Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wth betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
2.2.4.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
2.2.5.
Ingevolge artikel 9 Wth, tweede lid, heeft het beroep tegen het huisverbod mede betrekking op een beschikking tot verlenging van het huisverbod, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
2.3.
Omvang van het geschil
2.3.1.
De rechtbank stelt vast dat de herstelbeschikking strekt tot wijziging van het opleggingsbesluit. Aangezien eiser hierbij naar het oordeel van de rechtbank voldoende belang heeft, volgt uit artikel 6:19 Awb, eerste lid, dat het beroep mede betrekking heeft op de herstelbeschikking. Uit het tweede lid blijkt dat het beroep ook mede betrekking heeft op het intrekkingsbesluit. Gelet op de verzochte veroordeling van verweerder tot vergoeding van immateriële schade en de kosten van de procedure heeft eiser er naar het oordeel van de rechtbank belang bij dat intrekking van de besluiten tot oplegging en verlenging van het huisverbod niet in de weg staan aan de door eiser verzochte vernietiging van het opleggingsbesluit. De rechtbank zal dan ook overgaan tot het beoordelen van de gronden tot vernietiging van het opleggingsbesluit, daaronder begrepen de herstelbeschikking en het intrekkingsbesluit, en het verlengingsbesluit.
2.4.
Beoordeling gronden
Oplegging van het huisverbod
2.4.1.
Eiser voert – kort samengevat – aan dat het gevaar niet bestond op het moment dat verweerder het bestreden besluit nam.
2.4.2.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen.
2.4.3.
De rechtbank is van oordeel dat is gebleken dat niet de aanwezigheid van eiser, maar die van achterblijfster in de woning een gevaar vormde in de zin van artikel 2, eerste lid, Wth.
2.4.3.1. Achterblijfster werd laveloos in de woning van partijen aangetroffen door de politie, zodat de politie had kunnen weten dat zij het gevaar was. Eiser heeft verteld dat achterblijfster vaak alcohol dronk en als gevolg daarvan agressief werd tegen hem. Bij het incident werd achterblijfster volgens eiser agressief en heeft hij zich enkel verweerd met een stok. Volgens eiser is zij door het verweer haar evenwicht verloren en achterover met haar hoofd tegen een kast gevallen, als gevolg waarvan zij letsel opliep.
2.4.3.2. Achterblijfster verklaart hierover dat eiser haar zou hebben aangevallen en haar op haar hoofd zou hebben geslagen met een stok. Uit de stukken blijkt dat geen bloed is aangetroffen op de stok, zodat hieruit naar het oordeel van de rechtbank geconcludeerd kan worden dat eiser achterblijfster hiermee niet op haar hoofd heeft geslagen. Er zijn geen andere bewijsmiddelen die het verhaal van achterblijfster daadwerkelijk bevestigen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet bevoegd was een huisverbod op te leggen aan eiser.
2.4.4.
Het beroep tegen het opleggingsbesluit van het huisverbod slaagt, zodat dit besluit wordt vernietigd.
Verlenging huisverbod
2.4.5.
De rechtbank stelt vast dat eiser de beschikking tot oplegging betwist, zodat gegrondverklaring van het beroep met als gevolg de vernietiging van het opleggingsbesluit mede als gevolg heeft dat ook het verlengingsbesluit wordt vernietigd.
2.5.
Schadevergoeding
3. Eiser verzoekt vergoeding van de door hem geleden immateriële schade ten bedrage van € 50,- per dag of dagdeel dat hij onrechtmatig in zijn vrijheid is beperkt.
3.1.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid en artikel 8:89, eerste en tweede lid, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade van ten hoogste € 25.000,-, die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van onder andere een onrechtmatig besluit.
3.1.1.
Voor de beoordeling van het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:80)) aansluiting gezocht bij artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW. Daarin is, voor zover hier van belang, bepaald dat de benadeelde voor nadeel dat niet bestaat in vermogensschade, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
3.1.2.
Voor zover eiser in zijn eer of goede naam is geschaad door de vernietigde besluiten, is door vernietiging van die besluiten eiser al voldoende tegemoetgekomen. Dat eiser op andere wijze in zijn persoon is aangetast, is de rechtbank niet gebleken. Er is geen reden voor een immateriële schadevergoeding. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, ten hoogte van in totaal € 1.674,-. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op totaal 2 punten (in verband met de samenhang van de zaken, zoals bedoeld in artikel 3 van dat Besluit) met een waarde per punt van € 837,-. Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet het bedrag van de kosten worden betaald aan de rechtsbijstandverlener.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart het beroep gegrond;
4.2.
vernietigt het opleggingsbesluit, daaronder begrepen de herstelbeschikking, en het verlengingsbesluit;
4.3.
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.674,-;
4.4.
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. drs. J. van den Bos, rechter, en door deze en mr. T. Houtepen, griffier, ondertekend.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2024.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: