ECLI:NL:RBROT:2024:5806

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
ROT 23/6591
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering bij verhuizing naar het buitenland

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om met behoud van haar Wajong-uitkering naar het buitenland te verhuizen. Eiseres, die sinds 7 januari 2021 een Wajong-uitkering ontvangt, had op 28 juni 2022 een verzoek ingediend om haar uitkering mee te nemen naar het buitenland, omdat haar moeder en broertje naar het buitenland wilden verhuizen. Het UWV heeft dit verzoek afgewezen, met als reden dat de hoofdregel is dat de Wajong-uitkering eindigt op de dag van vertrek naar het buitenland, tenzij er zwaarwegende redenen zijn. Eiseres heeft later opnieuw verzocht om haar uitkering te behouden, ditmaal met de argumentatie dat zij zorgafhankelijk is van haar vader, die in Turkije woont. Het UWV heeft dit verzoek echter ook afgewezen, omdat eiseres niet kon aantonen dat er een noodzaak was voor haar vader om naar het buitenland te verhuizen.

De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en haar begeleider aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoet aan de eisen van de Beleidsregels om de hardheidsclausule toe te passen. Hoewel eiseres zorgafhankelijk is van haar vader, heeft zij niet kunnen aantonen dat er een objectieve en dwingende noodzaak is voor haar vader om naar het buitenland te verhuizen. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft bepaald dat eiseres niet aan de voorwaarden voldoet om met behoud van haar Wajong-uitkering naar het buitenland te verhuizen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en zij krijgt geen griffierecht of vergoeding van proceskosten terug.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6591

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

(gemachtigde: mr. M. Gümüs),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV, (gemachtigde: J. Schuller-Middelkoop).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om met behoud van haar Wajong [1] -uitkering naar het buitenland te verhuizen.
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 15 december 2022 afgewezen (het primaire besluit). Met het bestreden besluit van 22 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en haar begeleider, [naam], en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiseres, geboren op [geboortedatum], ontvangt sinds 7 januari 2021 een Wajong-uitkering.
1.2.
Bij brief van 28 juni 2022 heeft eiseres een verzoek gedaan om haar Wajong-uitkering mee te nemen naar het buitenland, omdat haar moeder en broertje naar het buitenland wilden verhuizen. Met het besluit van 14 juli 2022 heeft het UWV dit verzoek afgewezen. Aan dit besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat de hoofdregel is dat de Wajong-uitkering wordt beëindigd op de dag van vertrek naar het buitenland, tenzij sprake is van zwaarwegende redenen om in het buiten Nederland te gaan wonen. Omdat er geen noodzaak was voor de verzorger van eiseres (haar moeder) om buiten Nederland te gaan wonen en de verhuizing was gebaseerd op een eigen keuze, kon eiseres haar Wajong-uitkering niet behouden bij verhuizing naar het buitenland.
1.3.
Eiseres heeft het UWV op 25 oktober 2022 opnieuw verzocht of zij haar Wajong-uitkering kon behouden als zij buiten Nederland zou gaan wonen. Als reden voor de verhuizing naar het buitenland heeft zij daarbij doorgegeven dat haar moeder recent onverwachts is overleden en dat zij daarom voor haar verzorging afhankelijk is van haar vader die sinds enkele maanden in Turkije woont. Met het primaire besluit is dit verzoek afgewezen. Het UWV heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat wel is aangetoond dat eiseres afhankelijk is van de begeleiding van haar vader, maar dat de noodzaak om naar het buitenland te verhuizen niet is aangetoond.
2. Met het bestreden besluit heeft het UWV zijn standpunt gehandhaafd.

Standpunt eiseres

3. Eiseres is het niet eens met het UWV. Zij voert aan dat zij onder meer kampt met een verstandelijke beperking en dat zij samen met haar vader dient te verhuizen naar Turkije, omdat zij zorgafhankelijk van hem is. Volgens eiseres heeft het UWV ten onrechte geconcludeerd dat niet kan worden beoordeeld of voor haar vader sprake is van een noodzaak tot verhuizing naar het buitenland. De vader van eiseres kampt zelf ook met medische klachten en beperkingen die zijn ontstaan door traumatische gebeurtenissen in Nederland. Hij is momenteel woonachtig in Turkije, waar hij in een rustige omgeving kan verblijven. Eiseres meent dat toepassing van de hardheidsclausule ertoe had moeten leiden dat zij met behoud van haar Wajong-uitkering naar het buitenland kon verhuizen, omdat ook voor haar vader een noodzaak bestaat om te verhuizen naar het buitenland. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het motiveringsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel dan wel één of meerdere andere beginselen van behoorlijk bestuur.

Beoordelingskader

4. In artikel 1a:8, eerste lid, van de Wajong is bepaald dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het UWV kan dit zogeheten exportverbod op grond van het derde lid van dit artikel (de zogeheten hardheidsclausule) buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
In artikel 2 van de Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (hierna: de Beleidsregels) is bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte naar het oordeel van het UWV zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig reïntegratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
In de toelichting bij de Beleidsregels is vermeld dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast en er ook in andere dan de drie hiervoor genoemde situaties grond kan zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel zal betekenen. [2] In de toelichting bij de Beleidsregels is verder opgenomen dat de redenen waarom de verzorgende personen buiten Nederland gaan wonen objectief en dwingend van aard moeten zijn, en dus niet in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze.
In de wetsgeschiedenis bij Hoofdstuk 1a van de Wajong is verwezen naar Hoofstuk 3 van de Wajong (Wajong 1998). [3] Uit de wetsgeschiedenis van de Wajong 1998 volgt dat het exportverbod van de Wajong-uitkering uitgangspunt is en dat met de hardheidsclausule een voorziening is getroffen die kan worden toegepast in die individuele gevallen waarin toepassing van de wet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Volgens de wetsgeschiedenis leent de aard en doelstelling van de Wajong zich niet voor export omdat de Wajong een uit algemene middelen gefinancierde arbeidsongeschiktheidsvoorziening is die beoogt in Nederland wonende jonggehandicapten een uitkering te geven waardoor ze in staat zijn tot zelfontplooiing te komen. [4]

Beoordeling door de rechtbank

5. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [5] volgt dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties toepassing kan vinden, die enerzijds expliciet zijn genoemd in de Beleidsregels en voor het overige moeten voldoen aan de voorwaarde dat een noodzaak bestaat voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn. De invulling die het UWV in zijn beleidsregels aan de toepassing van de hardheidsclausule heeft gegeven is niet onjuist of onredelijk. [6]
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de in artikel 2, aanhef en onder a en b, van de Beleidsregels genoemde gevallen zich in dit geval niet voordoen. In geschil is of het in artikel 2, aanhef en onder c, van de Beleidsregels genoemde geval zich hier voor doet.
7. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres niet voldoet aan de eisen van artikel 2, onder c, van de Beleidsregels om de hardheidsclausule toe te passen. Hoewel niet in geschil is dat eiseres zorgafhankelijk is van haar vader, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een objectieve en dwingende noodzaak voor haar vader om naar het buitenland te verhuizen. Zij heeft haar stelling dat haar vader om medische redenen genoodzaakt is in het buitenland te verblijven, niet met stukken onderbouwd. Ter zitting heeft eiseres een bewijsaanbod gedaan, maar tegelijkertijd erkend dat zij geen informatie heeft om aan dat bewijsaanbod te voldoen.
8. Eiseres heeft ook overigens geen omstandigheden aannemelijk gemaakt die een grondslag kunnen vormen voor toepassing van de hardheidsclausule. Uit het voorgaande volgt dat het UWV terecht heeft bepaald dat eiseres niet aan de voorwaarden voldoet om met behoud van haar Wajong-uitkering buiten Nederland te gaan wonen.
9. Het beroep van eiseres dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de wet, de daartoe geldende verdragsbepalingen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, volgt de rechtbank niet omdat eiseres dit betoog in het geheel niet heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is verder ook niet van strijd met de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gebleken.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wajong = Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
2.Staatscourant 2003, 84, p. 17 en gewijzigd bij Staatscourant 2010, nr. 12828, p.1.
3.Kamerstukken II, 2011–2012, 33 161, nr. 3, p. 94-95.
4.Kamerstukken II, 2001-2002, 27 895, nr. 5, p. 2.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2156.
6.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU5101.