ECLI:NL:RBROT:2024:5787

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
10705275 CV EXPL 23-25319
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst met ontruiming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Havensteder en een gedaagde huurder. De eiseres, Havensteder, heeft de gedaagde aangeklaagd wegens huurachterstand en heeft verzocht om ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. De gedaagde huurt sinds 12 maart 2019 een woning van Havensteder en heeft een huurachterstand opgebouwd van € 11.742,81. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te ontbinden, waarbij rekening is gehouden met de omstandigheden van de gedaagde. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde de huurachterstand moet betalen en de woning moet ontruimen binnen vijf weken na de uitspraak. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot het betalen van een gebruiksvergoeding van € 618,92 per maand tot de ontruiming en rente over de huurachterstand. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van Havensteder toegewezen, die in totaal € 1.795,14 bedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10705275 CV EXPL 23-25319
datum uitspraak: 17 mei 2024 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Havensteder,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder H.J. Jansen,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. C.C.M. Welten,
De partijen worden hierna ‘Havensteder’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 september 2023, met bijlagen;
  • het antwoord, met een bijlage;
  • nadere producties 2 en 3 van [gedaagde];
  • nadere productie 4 van [gedaagde];
  • de akte uitlating van Havensteder, met bijlagen;
  • een nadere productie van Havensteder, overgelegd tijdens de zitting.
1.2.
Op 8 mei 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • de gemachtigde van Havensteder;
  • [gedaagde] en zijn gemachtigde.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] huurt vanaf 12 maart 2019 de woning aan [adres] van Havensteder. De huur is nu € 618,92 per maand. Er is een huurachterstand ontstaan. Havensteder eist dat [gedaagde] die huurachterstand betaalt en dat de kantonrechter de huurovereenkomst ontbindt. [gedaagde] moet van de kantonrechter inderdaad de huurachterstand betalen en de woning verlaten. Hierna wordt uitgelegd waarom.
[gedaagde] moet een huurachterstand van € 11.742,81 betalen
2.2.
[gedaagde] wordt veroordeeld om € 11.742,81 aan Havensteder te betalen. De partijen zijn het er namelijk over eens dat dit de huurachterstand was op het moment van de zitting. De huur tot en met de maand mei 2024 zit hier dus bij.
De huurovereenkomst wordt ontbonden
2.3.
De huurovereenkomst wordt ontbonden, omdat [gedaagde] verplicht was om de huur op tijd te betalen en dat niet heeft gedaan (artikel 6:265 BW). De huurachterstand is ernstig genoeg om de huurovereenkomst te beëindigen. Dat is meestal zo bij een achterstand van meer dan drie maanden, maar de kantonrechter moet rekening houden met alle omstandigheden. [1] De kantonrechter heeft er in dit geval rekening mee gehouden dat de huurachterstand ruim 18 maanden bedraagt en tijdens deze procedure is opgelopen. De lopende huur wordt niet betaald. De door [gedaagde] aangevoerde persoonlijke en financiële omstandigheden, hoe moeilijk deze voor hem ook zijn, staan niet aan toewijzing van de eis in de weg.
2.4.
Dat Havensteder deze procedure is gestart binnen een maand nadat zij [gedaagde] in het kader van de vroegsignalering bij de gemeente heeft aangemeld (artikel 2 van het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening), maakt ook niet dat de ontbinding moet worden afgewezen. Hoewel Havensteder [gedaagde] na de melding in augustus 2023 weinig tijd heeft gegeven om financieel orde op zaken te stellen voordat zij tot dagvaarding is overgegaan, acht de kantonrechter het niet aannemelijk dat het verder oplopen van de huurachterstand mogelijk voorkomen had kunnen worden als Havensteder langer had gewacht met het starten van deze procedure. Havensteder heeft namelijk onbetwist gesteld dat zij [gedaagde] in 2020 en 2022 ook al heeft aangemeld en bovendien heeft [gedaagde] zich pas in februari 2024, bijna 5 maanden na dagvaarding, tot de gemeente gewend om een afspraak te maken over zijn geldzaken.
[gedaagde] moet de woning ontruimen en een gebruiksvergoeding betalen
2.5.
Omdat de huurovereenkomst is ontbonden, moet [gedaagde] de woning met al zijn spullen verlaten. Aangezien dit vonnis bij vervroeging wordt uitgesproken, moet dat binnen 5 weken na de datum van dit vonnis (zijnde 14 dagen na de oorspronkelijk bepaalde vonnisdatum van 7 juni 2024). Tot en met de dag van de ontruiming moet [gedaagde] een gebruiksvergoeding van € 618,92 per maand betalen (artikel 7:225 BW). Havensteder heeft niet uitgelegd waarom [gedaagde] een vergoeding moet betalen voor de rest van die maand. Voor het verhogen van de gebruiksvergoeding gelden dezelfde regels (artikel 7:248 BW) als voor het verhogen van de huur.
[gedaagde] moet rente betalen
2.6.
De rente van € 115,81 (berekend tot aan de dag van de dagvaarding) wordt toegewezen, omdat Havensteder genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist. De rente vanaf de dagvaarding wordt toegewezen over de bij dagvaarding verschuldigde huurachterstand van € 6.952,75. De rente over rente wordt afgewezen, omdat het niet duidelijk is welk deel langer dan een jaar verschuldigd is (artikel 6:119 lid 2 BW).
[gedaagde] hoeft geen incassokosten te betalen
2.7.
Havensteder heeft een brief van 8 augustus 2023 overgelegd waarin zij [gedaagde] verzoekt de huurachterstand met rente binnen 14 dagen na de ontvangst van deze brief te betalen en dat [gedaagde] anders ook buitengerechtelijke kosten verschuldigd wordt. [gedaagde] betwist de ontvangst van deze brief.
2.8.
Een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt (artikel 3:37 lid 3 BW). Bij betwisting van de ontvangst is het aan de afzender om te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de verklaring heeft gezonden naar het adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde daar kon worden bereikt en dat de verklaring daar is aangekomen [2] . Havensteder heeft niet gereageerd op de betwisting van [gedaagde] en heeft hierover dus niets gesteld of onderbouwd, zodat niet vast is komen te staan dat de hiervoor genoemde brief door [gedaagde] is ontvangen. De incassokosten worden daarom afgewezen.
Geen oneerlijke bepalingen
2.9.
De kantonrechter heeft onderzocht of er oneerlijke bepalingen zijn die aan toewijzing van de eis in de weg staan, maar die zijn er niet. Daarbij is alleen gekeken naar bepalingen die voor deze zaak van belang zouden kunnen zijn. Bepalingen die voor beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de kantonrechter dus niet getoetst.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.10.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Havensteder op € 129,14 aan dagvaardingskosten, € 514,- aan griffierecht, € 1.017,- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten × € 339,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.795,14. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Havensteder dat eist en [gedaagde] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Havensteder te betalen € 11.858,62 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 6.952,75 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
ontbindt de huurovereenkomst tussen de partijen en veroordeelt [gedaagde] om binnen 5 weken na de datum van dit vonnis de woning aan [adres] te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Havensteder te stellen;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om vanaf de maand juni 2024 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt aan Havensteder te betalen € 618,92 per maand met de verhoging die is toegestaan;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Havensteder worden begroot op € 1.795,14;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
43416

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810
2.Hoge Raad 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104