ECLI:NL:RBROT:2024:5764

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
ROT 23/6485, ROT 23/6486, ROT 23/6487, ROT 23/6488, ROT 23/6489 en ROT 23/6490
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van tegemoetkomingen in het kader van de kindregeling uit de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 13 juni 2024, behandeld door mr. N. Boonstra, worden de beroepen van eisers, vertegenwoordigd door mr. L.M. Lalji, tegen de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen beoordeeld. De zaak betreft de kindregeling uit de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), waarbij eisers, de minderjarige kinderen van gedupeerden, een financiële tegemoetkoming hebben ontvangen. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de hoogte van deze tegemoetkomingen, die varieerden van € 2.000,- tot € 8.000,-, en stellen dat deze bedragen te laag zijn in vergelijking met de schade die zij hebben geleden door de kinderopvangtoeslagaffaire.

De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig behandeld en vastgesteld dat de hoogte van de tegemoetkomingen correct is vastgesteld volgens de Wht. De rechtbank oordeelt dat de wet dwingendrechtelijk is geformuleerd en dat er geen ruimte is voor afwijkingen van de forfaitaire bedragen, zelfs niet in bijzondere gevallen. De rechtbank benadrukt dat het aan de wetgever is om eventuele wijzigingen in de wet aan te brengen en dat de rechtbank niet kan ingrijpen in de wetgeving. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat eisers geen recht hebben op schadevergoeding of terugbetaling van griffierechten.

De uitspraak onderstreept de noodzaak van erkenning van de schade die gedupeerden hebben geleden, maar bevestigt ook de strikte toepassing van de wet zoals deze is vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de kindregeling niet bedoeld is als schadevergoeding, maar als een tegemoetkoming, en dat ouders voor eventuele schade een aparte aanvraag kunnen indienen bij de Commissie Werkelijke Schade.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/6485, ROT 23/6486, ROT 23/6487, ROT 23/6488, ROT 23/6489 en ROT 23/6490

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2024 in de zaken tussen

[eiser 1] namens haar minderjarige kinderen en

[eiser 2],gezamenlijk eisers
(gemachtigde: mr. L.M. Lalji),
en

Belastingdienst/Toeslagen

(gemachtigde: mr. M. Burghout en A. Harmens).

Inleiding

1. Bij besluiten van 18 februari 2023 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan eisers ambtshalve een tegemoetkoming toegekend in het kader van de kindregeling uit de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht).
De tegemoetkoming is als volgt:
Voor [naam 1]: € 4000,- (zaak ROT 23/6485)
Voor [naam 2]: € 4000,- (zaak ROT 23/6486)
Voor [eiser 2]: € 8000,- (zaak ROT 23/6487)
Voor [naam 3]: € 4000,- (zaak ROT 23/6488)
Voor [naam 4]: € 2000,- (zaak ROT 23/6489)
Voor [naam 5]: € 8000,- (zaak ROT 23/6490)
2. Eisers vinden deze toekenning te laag en hebben daarom bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 28 augustus 2023 (de bestreden besluiten) is verweerder bij de primaire besluiten gebleven.
3. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de bestreden besluiten.
4. De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig op 11 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de ouders van eisers, [eiser 2] en de gemachtigden van partijen deelgenomen. Voorafgaand aan de zitting heeft de rechter in een kindgesprek apart met [naam 5] gesproken in het bijzijn van haar ouders.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond
5. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders onterecht stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen ten onrechte teruggevorderd. De ouders zijn door de aanpak van de Belastingdienst/Toeslagen in die tijd langdurig in een onmogelijke positie, in grote financiële problemen en in grote onzekerheid gebracht. Zij hebben financiële schade en zijn aangetast in hun rechtsgevoel, omdat zij zijn bestempeld als fraudeur. Het kabinet heeft hiervoor excuses aangeboden en is een hersteloperatie gestart.
6. Onderdeel van de hersteloperatie is dat voor de kinderen van gedupeerde ouders een kindregeling is opgezet. Deze is opgenomen in Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) en staat in de artikelen 2.10 tot en met 2.13 en 2.21 van de Wht.
Bestreden besluiten
7. Eisers zijn de zes kinderen van gedupeerde ouders. Daarom hebben eisers met de primaire besluiten een tegemoetkoming op basis van de kindregeling gekregen, variërend van € 2.000,- tot € 8.000,-, afhankelijk van hun leeftijd.
8. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, omdat zij de tegemoetkoming te laag vinden. Met de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Volgens verweerder bestaat binnen de kindregeling geen ruimte om af te wijken van de genoemde forfaitaire bedragen van artikel 2.12 van de Wht. De kindregeling geeft recht op een eenmalige forfaitaire tegemoetkoming en is geen schadevergoeding, aldus verweerder.
Standpunt van eisers
9. Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij voeren aan dat hun schade veel hoger is dan de toegekende bedragen. Ter zitting hebben eisers een beroep gedaan op de uitspraak van rechtbank Amsterdam van 5 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:494. Volgens eisers is ook in hun zaken sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel, waardoor artikel 2.12.van de Wht buiten toepassing moet blijven en gekeken moet worden naar hun werkelijke materiële en immateriële schade.
Het geschil tussen partijen
10. Tussen partijen is niet in geschil dat de hoogte van de forfaitaire tegemoetkoming uit artikel 2.12, eerste lid, van de Wht, bij hen juist is vastgesteld. De rechtbank beoordeelt of eisers daarnaast aanspraak kunnen maken op vergoeding van geleden schade.
Afwijken van artikel 2.12 Wht
11. De rechtbank overweegt dat artikel 2.12 van de Wht dwingendrechtelijk is geformuleerd. De tekst van de bepaling, waarin aan kinderen in verschillende leeftijdscategorieën de bijbehorende forfaitaire bedragen worden toegekend, laat geen ruimte om in bijzondere gevallen een uitzondering te maken. De Wht is een wet in formele zin. Bij een wet in formele zin kan alleen in uitzonderlijke gevallen en als – kort gezegd – het gaat om een omstandigheid of gevolg die de wetgever niet heeft voorzien bij de totstandkoming van de wet worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel of andere algemene rechtsbeginselen. [1]
12. Ter zitting hebben eisers en de vader van het gezin, uiteengezet hoe diep de toeslagenaffaire het hele gezin geraakt heeft en welke emotionele littekens dit heeft achtergelaten. Zij hebben als gezin vreselijke dingen meegemaakt en de jeugd van de kinderen is hun ontnomen.
Het verhaal van eisers is invoelbaar en past in de verhalen van andere kinderen en jongeren, zoals opgenomen in diverse rapporten die zijn betrokken bij de totstandkoming van de kindregeling. [2]
De Memorie van Toelichting zegt hierover:

De kinderen gaven in gesprekken aan dat hen veel is ontnomen. Zij hebben geen onbezorgde jeugd gehad, geen normale sociale contacten kunnen opbouwen en dezelfde kansen als voor leeftijdsgenoten ontbraken. Ook geven kinderen aan dat de mogelijkheid om zelfvertrouwen op te bouwen en in jezelf te geloven ontbrak, er was niet de mogelijkheid om talenten te ontdekken, hobby’s te ontwikkelen en erop te vertrouwen dat een goede toekomst mogelijk is. Kinderen en (inmiddels) jongvolwassenen dragen deze last nog steeds met zich mee. Zij zijn in armoede en in een stressvolle omgeving opgegroeid. Ook weten we dat er kinderen van gedupeerde ouders uit huis zijn geplaatst. Er is niks dat deze kinderen een onbezorgde jeugd terug kan geven. Het is daarom belangrijk dat expliciet wordt erkend dat deze kinderen ten onrechte en buiten hun schuld zijn benadeeld. De in dit wetsvoorstel opgenomen kindregeling is tot stand gekomen op basis van een gedegen proces van dialoog, reflectie en analyse met kinderen en jongeren. Zij zijn ook betrokken geweest bij de nadere uitwerking van de regeling. Dit proces is begeleid door een stichting en onafhankelijke kwartiermakers. Er is gesproken met een diverse groep kinderen van 9 tot 17 jaar en met jongeren van 18 jaar en ouder. De kinderen en jongeren geven in hun advies aan het kabinet aan dat voor hen zowel erkenning van het leed als maatwerk nodig zijn. Zij hechten grote waarde aan specifieke ondersteuning voor kinderen en jongeren die daar behoefte aan hebben. Een onderdeel van een oplossing is een steun in de rug in de vorm van leeftijdsgebonden financiële ondersteuning. Met de hier getroffen regeling geeft het kabinet gevolg aan deze wens. Het kabinet vindt het belangrijk om te blijven erkennen dat deze kinderen en jongeren onrecht is aangedaan en dat de plicht bestaat om elk getroffen kind en elke getroffen jongere te helpen bij het opbouwen van een mooie toekomst. [3]
Dit betekent dat de wetgever bij de totstandkoming van de kindregeling de situatie van eisers voor ogen heeft gehad. Op basis van de verhalen van kinderen van gedupeerden, met daarbij een dialoog, reflectie en analyse, is de kindregeling tot stand gekomen. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of toepassing van artikel 2.12 van de Wht in dit geval zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel of een ander rechtsbeginsel is, dat de toepassing van dit artikel achterwege moet blijven.
13. De wetgever heeft verder toegelicht dat in de kindregeling erkenning onder andere plaatsvindt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. In lijn met het voorstel van de kinderen en jongeren wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming bepaald met leeftijdscategorieën, omdat behoeften per levensfase verschillen. [4] De kinderen en jongeren hebben verder aangegeven dat er naast een financiële tegemoetkoming behoefte is aan langjarige ondersteuning op het terrein van ontwikkelkansen, traumaverwerking, schulden en huisvesting. Om deze reden is de kindregeling geflankeerd door breed ondersteunend beleid voor de kinderen en jongeren. [5]
Daarnaast heeft de wetgever uitdrukkelijk overwogen dat de kindregeling niet bedoeld is om schade van de kinderen te compenseren, maar als een tegemoetkoming. Voorzover de compensatie van de ouder niet dekkend is, kan de ouder voor de schade die het gezin heeft geleden, een aanvraag doen bij de Commissie Werkelijke Schade. [6]
Nu de wetgever met een situatie zoals die van eisers voor ogen, uitdrukkelijke de keuze heeft gemaakt om bij de kindregeling niet de daadwerkelijke schade te betrekken, is voor een afwijking van deze wettelijke bepaling geen plaats.
14. Ter zitting hebben eisers er op gewezen dat de hulpverlening vanuit de gemeente totaal ontbreekt. Dit is spijtig om te horen, want uit artikel 2.21 van de Wht volgt immers dat kinderen brede ondersteuning kunnen krijgen van de gemeente op de leefgebieden financiën, gezin, werk, wonen en zorg.
Het is echter niet het domein van de rechtbank om zorg te dragen dat de gemeente hieraan uitvoering geeft en het is aan de wetgever om eventueel in te grijpen of een andere regeling op te stellen.
15. De slotsom is dat de rechtbank in deze zaken niet de ruimte heeft om een wet in formele zin te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel of deze wet buiten toepassing te laten. Het is en blijft aan de wetgever om beperkingen die uit de kindregeling voortvloeien te veranderen als hij dat nodig vindt. Dit is niet aan de rechtbank.

Conclusie en gevolgen

16. Verweerder heeft de tegemoetkomingen voor eisers op grond van de kindregeling op een juist bedrag vastgesteld.
17. Het voorgaande betekent dat de beroepen ongegrond zijn. Eisers krijgen geen gelijk. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Noordegraaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2024.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772
2.Het rapport Leven op de Rit, het rapport (Gelijk)waardig Herstel, het rapport Waardige Toekomst en het rapport “Ken ons, help ons, 114 verhalen die helpen bij de invulling van de kindregeling”
3.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 25
4.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 25
5.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 26
6.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 31