ECLI:NL:RBROT:2024:5762

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
10485257 GZ VERZ 23-3329
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over de goederen van een tbs-er in een tbs-kliniek

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 juni 2024 een beschikking gegeven inzake de opheffing van het meerderjarigenbewind over de goederen van een betrokkene die verblijft in een tbs-kliniek van Fivoor. Het verzoek tot opheffing is ingediend door Fivoor op 11 maart 2024, waarbij de kantonrechter heeft vastgesteld dat de betrokkene onder de tbs-maatregel valt en dat het beheer van zijn financiën in principe berust bij het hoofd van de inrichting, tenzij anders bepaald in het behandelplan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 mei 2024 zijn de betrokkene, een vertegenwoordiger van Fivoor en een verlofbegeleider verschenen, terwijl de bewindvoerder niet aanwezig was. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de bewindvoering in de praktijk niet effectief was, aangezien de betrokkene zelf de regie over zijn financiën voerde. De bewindvoerder, die een nicht van de betrokkene is, had geen actieve rol en de financiële administratie was door de betrokkene zelf verzorgd.

De kantonrechter heeft het verzoek van Fivoor toegewezen en het bewind opgeheven, met de overweging dat de betrokkene in de tbs-kliniek al de nodige begeleiding ontvangt en dat de bewindvoering in deze situatie onwenselijk is. Tevens is de bewindvoerder vrijgesteld van het afleggen van een eindrekening en verantwoording. Tegen deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag, uitsluitend door een advocaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 10485257 GZ VERZ 23-3329
registernummer: BM 42372
uitspraak: 19 juni 2024
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam, inzake opheffing meerderjarigenbewind
over de goederen van:

[naam betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
hierna te noemen betrokkene.

Verloop van de procedure

Op 11 maart 2024 is het verzoek ontvangen van Fivoor, om het bij beschikking door de kantonrechter te Rotterdam d.d. 5 juli 2022 ingestelde bewind over de goederen van betrokkene op te heffen.
Op 8 april 2024 is een schriftelijke reactie van betrokkene ontvangen.
Er is geen schriftelijke reactie ontvangen van de bewindvoerder, [persoon A] .
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 mei 2024. Ter zitting zijn verschenen: betrokkene, [persoon B] van Fivoor en [persoon C] , verlofbegeleider. De bewindvoerder is niet verschenen.

Beoordeling van de zaak

Betrokkene verblijft in een tbs-kliniek van Fivoor. De kantonrechter is van oordeel dat een tbs-kliniek is aan te merken als een “instelling waar de rechthebbende wordt verzorgd of die aan de rechthebbende begeleiding biedt” in de zin van art. 1:432 lid 2 BW. Fivoor is dan ook belanghebbende en gerechtigd om in de gegeven omstandigheden een verzoek tot opheffing van het bewind in te dienen.
De kantonrechter zal het verzoek van Fivoor toewijzen en het bewind over de goederen van betrokkene opheffen. De redenen hiervoor zijn als volgt.
Aan betrokkene is de maatregel tbs met dwang opgelegd, zonder einddatum. Deze maatregel – de zwaarste tbs-maatregel die de wet kent – is onlangs voor twee jaar verlengd.
Uit art. 45 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, in combinatie met art. 40 lid 2 van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden, volgt dat het beheer van het geld van betrokkene berust bij het hoofd van de inrichting, tenzij in het verplegings- en behandelplan anders is bepaald. Dit betekent dat het beheer van de financiën door de inrichting wordt uitgevoerd – zoals te doen gebruikelijk bij een tbs-maatregel – tenzij op dit punt andere afspraken zijn gemaakt. Dat andere afspraken zijn gemaakt, is gesteld noch gebleken. Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter dan ook het bewind opheffen.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog het volgende. Zoals ter zitting met de aanwezigen is besproken, is bij het verzoek onderbewindstelling door de rechtbank niet onderkend dat betrokkene verbleef in een tbs-kliniek. Betrokkene heeft hiervan ook geen melding gemaakt. Ook zonder daartoe strekkend verzoek zou de kantonrechter in de gegeven situatie tot ambtshalve opheffing van het bewind zijn overgegaan.
Verder is ook nog gebleken dat in de praktijk geen sprake is geweest van ‘echte’ bewindvoering. De bewindvoerder is een nicht van betrokkene. Bij de beoordeling van de boedelbeschrijving en tijdens telefonisch overleg van een medewerker van de rechtbank met de bewindvoerder is gebleken dat de boedelbeschrijving en rekening en verantwoording door betrokkene zelf zijn opgemaakt. De bewindvoerder maakt in feite alleen geld over en stuurt bankafschriften door. De bewindvoerder heeft verder geen (actieve) rol bij de uitvoering van het bewind; betrokkene voert in de praktijk onder het mom van ‘bewind’ feitelijk zelf de regie over zijn eigen financiën. Hierbij komt nog bij dat Fivoor heeft verklaard dat financiën een risicofactor zijn voor betrokkene, gelet op de door hem in het verleden gepleegde vermogensdelicten. Ook om al deze redenen is de bewindvoering zeer onwenselijk.
Aangezien in de praktijk betrokkene tijdens het bewind zelf de regie over zijn financiën heeft gehouden, ziet de kantonrechter geen aanleiding om de bewindvoerder nog te verplichten om eindrekening en verantwoording af te leggen.

Beslissing

De kantonrechter
heft per direct het bewind over de goederen van betrokkene op;
bepaalt dat de bewindvoerder wordt vrijgesteld van het afleggen van de eindrekening en verantwoording.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J. Frikkee en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
18753
Tegen deze beschikking kan in hoger beroep worden gegaan bij het gerechtshof Den Haag. Dit kan alleen worden ingesteld door een advocaat. Verzoeker en degenen aan wie een kopie van de beschikking is verstrekt moeten hoger beroep instellen binnen drie maanden na de datum van de beschikking. Voor andere belanghebbenden moet dit binnen drie maanden nadat zij van de beschikking op de hoogte zijn geraakt.