ECLI:NL:RBROT:2024:5686

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
10/205563-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van ontuchtige handelingen met minderjarige kinderen en veroordeling tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met twee minderjarige kinderen, aan wie hij zorg droeg. De rechtbank heeft de verklaringen van de minderjarige slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld en voldoende steunbewijs aanwezig geacht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contact- en locatieverbod. Tevens is een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd voor de duur van 5 jaar, alsook een gedragsbeïnvloedende maatregel. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers benadrukt, evenals het vertrouwen dat door de verdachte is beschaamd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten en de noodzaak van toezicht en behandeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/205563-23
Datum uitspraak: 2 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1954,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , [detentielocatie] ,
raadsvrouw mr. J-A.J. Brahm, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, te weten het plegen van ontuchtige handelingen met twee aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige kinderen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaar met als bijzondere voorwaarden: langdurig toezicht bij de reclassering, ambulante behandeling, contact- en locatieverbod met betrekking tot de slachtoffers, vermijden van contact met minderjarigen en controle van gegevensdragers, met dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en reclasseringstoezicht;
  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), inhoudende een contact- en locatieverbod met betrekking tot de slachtoffers, voor de duur van 5 jaren, waarbij per overtreding twee weken hechtenis opgelegd wordt, met een maximumduur van zes maanden, en de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel;
  • oplegging van de gedragsbeïnvloedende- en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient van beide tenlastegelegde feiten te worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De verklaringen van [voornaam slachtoffer 2] en [voornaam slachtoffer 1] zijn onvoldoende gedetailleerd en hun verklaringen zijn niet onbevangen afgelegd en lijken door externen in gang te zijn gezet. Er dient derhalve rekening te worden gehouden met al dan niet bewuste beïnvloeding. Daarnaast is niet objectief vast te stellen wanneer en hoe vaak de ontuchtige handelingen zijn gepleegd.
De getuigenverklaringen uit het dossier zijn afkomstig uit één en dezelfde bron, te weten [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] . Deze verklaringen kunnen daarom niet als steunbewijs worden gebruikt en overig steunbewijs ontbreekt.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat in zedenzaken zoals deze veelal sprake is van twee verklaringen, namelijk die van het veronderstelde slachtoffer en die van de veronderstelde dader, waarbij de verklaringen vaak lijnrecht tegenover elkaar staan. Vaak zijn er ook geen getuigen die de tenlastegelegde gedragingen hebben waargenomen en zo is dat ook in deze zaak. De rechtbank dient in dat geval kritisch naar de verklaring van het veronderstelde slachtoffer te kijken en deze te beoordelen op betrouwbaarheid. In het algemeen geldt daarbij dat uitlatingen en verklaringen moeten worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Als de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar wordt gevonden, moet de rechtbank bepalen of daarvoor voldoende steunbewijs uit (een) onafhankelijke bron(nen) in het dossier aanwezig is, zij het dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs nodig is. In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is namelijk bepaald dat de rechter het bewijs dat de verdachte een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op één verklaring. Uitgangspunt voor dit vereiste van steunbewijs is dat niet voor alle onderdelen van de tenlastelegging steunbewijs aanwezig hoeft te zijn. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de aangifte worden genoemd ondersteuning vindt in één of meer andere bewijsmiddelen.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [voornaam slachtoffer 2] (feit 2)
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat de onderhavige zaak aan het rollen is gebracht door een gesprek dat op 29 juli 2023 tussen [voornaam slachtoffer 2] en haar zus [naam zus] heeft plaatsgevonden. [naam zus] heeft verklaard dat zij die middag samen met [voornaam slachtoffer 2] in de tuin was. Het viel [naam zus] op dat [voornaam slachtoffer 2] stil was en ze vroeg daarom of er iets aan de hand was. Na een aarzeling vertelde [voornaam slachtoffer 2] dat buurman [roepnaam verdachte] – zijnde de verdachte – dingen bij haar heeft gedaan. [voornaam slachtoffer 2] vertelde dat de verdachte onder haar T-shirt aan haar borsten heeft gezeten, tussen haar benen heeft gezeten en aan haar billen heeft gezeten. Als dat gebeurde, zat [voornaam slachtoffer 2] bij hem op schoot. Hij zei dan: “ik een pleziertje, jij een pleziertje”.
Uit het informatief gesprek zeden dat vervolgens met de ouders van [voornaam slachtoffer 2] is gevoerd, blijkt dat [voornaam slachtoffer 2] aan haar moeder, die was gealarmeerd door [naam zus] , hetzelfde heeft verteld en dat [voornaam slachtoffer 2] daarbij bibberde en huilde.
[voornaam slachtoffer 2] is vervolgens gehoord in een kindvriendelijke studio. Tijdens dit verhoor heeft zij herhaald wat zij eerder tegen haar moeder en zus heeft verteld. Ze heeft toen ook verklaard dat het vaker is gebeurd en dat het gebeurde als ze alleen bij [roepnaam verdachte] was, dus als [persoon A] (destijds de partner van de verdachte) er niet was. [roepnaam verdachte] vroeg dan aan [voornaam slachtoffer 2] of ze kwam kijken bij de trein. Het gebeurde op de bank in de woonkamer, in de treinkamer, soms op een stoel of soms achter de computer als zij bij hem op schoot zat. Altijd als het gebeurde zei [roepnaam verdachte] : “ik een pleziertje, jij een pleziertje”.
Naar het oordeel van de rechtbank is [voornaam slachtoffer 2] specifiek over waar en hoe de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden en om welke handelingen het ging en is zij consistent in haar verklaring. Verder heeft [voornaam slachtoffer 2] uit zichzelf aan haar zus verteld wat er is gebeurd en deze verklaring komt de rechtbank authentiek over. De rechtbank acht haar verklaring dan ook betrouwbaar.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [voornaam slachtoffer 1] (feit 1)
[voornaam slachtoffer 2] heeft tegen haar moeder verteld dat [roepnaam verdachte] ook aan [voornaam slachtoffer 1] en in de broek van [voornaam slachtoffer 1] heeft gezeten. Dit is voor haar ouders aanleiding geweest om de ouders van [voornaam slachtoffer 1] te bellen. De ouders van [voornaam slachtoffer 1] hebben tijdens het informatief gesprek zeden verklaard dat [voornaam slachtoffer 1] vertelde dat [roepnaam verdachte] en hij inderdaad een geheimpje hebben. Hij vertelde dat [roepnaam verdachte] over zijn broek wreef en zijn piep masseerde. Dit gebeurde als [voornaam slachtoffer 1] zat. [roepnaam verdachte] deed ook weleens [voornaam slachtoffer 1] broek open en ging dan met zijn hand in zijn broek. [roepnaam verdachte] deed dit als [voornaam slachtoffer 1] met hem alleen was. Het gebeurde in de treinkamer of in de slaapkamer. Het broertje van [voornaam slachtoffer 1] , [naam broertje] , vertelde vervolgens uit zichzelf aan zijn ouders en zonder dat [voornaam slachtoffer 1] daarbij was, dat [voornaam slachtoffer 1] hem had verteld dat [roepnaam verdachte] aan de piep van [voornaam slachtoffer 1] heeft gesabbeld. Toen zijn moeder hem hiernaar vroeg, beaamde [voornaam slachtoffer 1] dit. Hij deed toen ongevraagd aan zijn ouders voor wat [roepnaam verdachte] bij hem deed en maakte trekkende en knedende bewegingen bij zijn geslachtsdeel.
[voornaam slachtoffer 1] is vervolgens gehoord in een kindvriendelijke studio. [voornaam slachtoffer 1] heeft verklaard dat [roepnaam verdachte] hem steeds vroeg om naar de trein te komen kijken. De handelingen gebeurden alleen als [persoon A] weg was en [voornaam slachtoffer 1] alleen met [roepnaam verdachte] thuis was. Hij vertelde ook hoe het sabbelen aan zijn piep gebeurde. [roepnaam verdachte] maakte zijn gulp open en deed zijn onderbroek een beetje naar beneden. [roepnaam verdachte] zat dan met zijn mond aan zijn piep. [voornaam slachtoffer 1] voelde dan de tong van [roepnaam verdachte] . Het gebeurde vaker. Het gebeurde boven bij de trein. [roepnaam verdachte] deed het als [voornaam slachtoffer 1] op het krukje zat en [roepnaam verdachte] zat dan op zijn knieën. [voornaam slachtoffer 1] zat dan op zijn telefoon filmpjes te kijken en lette niet op, aldus zijn verklaring.
De moeder van [voornaam slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat zij een aantal weken eerder via de binnencamera op de slaapkamer van haar zoons had gezien dat [naam broertje] de onderbroek van [voornaam slachtoffer 1] naar beneden trok en aan het geslachtsdeel van [voornaam slachtoffer 1] zat. [voornaam slachtoffer 1] was ondertussen een filmpje aan het kijken op zijn telefoon en reageerde niet op wat [naam broertje] bij hem deed. Dat vond zij vreemd. [naam broertje] vertelde later uit het niets: “Weet je nog wat ik bij mijn broer deed, zo met zijn piep heen en weer spelen, dat heb ik van [roepnaam verdachte] geleerd.” Ook vertelde [naam broertje] dat [roepnaam verdachte] [voornaam slachtoffer 2] kietelde als ze achter de computer zat. [roepnaam verdachte] zou dan zeggen: “Jij een pleziertje, ik een pleziertje.”
Hoewel [voornaam slachtoffer 1] , anders dan [voornaam slachtoffer 2] , niet uit zichzelf is gaan verklaren, doet dit naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Ook [voornaam slachtoffer 1] is gedetailleerd en consistent in zijn verklaring. Wanneer de verhoorder bijvoorbeeld [voornaam slachtoffer 1] voorhield dat de hand van [roepnaam verdachte] in [voornaam slachtoffer 1] broek was, verbetert [voornaam slachtoffer 1] de verhoorder: “Niet in m’n broek. Buiten m’n broek.” Dit draagt naar het oordeel van de rechtbank bij aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring.
Steunbewijs
De verklaringen van [voornaam slachtoffer 2] en [voornaam slachtoffer 1] komen op specifieke, door hen genoemde onderdelen overeen en ondersteunen elkaar in die zin. Beiden verklaren dat [roepnaam verdachte] hen vroeg om naar de trein te komen kijken. Ook verklaren ze dat de ontuchtige handelingen alleen gebeurden als [persoon A] weg was en ze alleen met de verdachte thuis waren. De kinderen mochten dan een spelletje doen op hun telefoon of achter de computer.
De verklaringen van [voornaam slachtoffer 2] en [voornaam slachtoffer 1] worden daarnaast op verschillende punten door andere bewijsmiddelen gesteund. Zo verklaart de bewoner van nummer 12 dat er regelmatig kinderen alleen bij de verdachte binnenkwamen als zijn vriendin weg was. De beide moeders verklaren daarnaast dat het initiatief hiertoe niet bij de kinderen, maar bij de verdachte lag. Hij vroeg regelmatig of de kinderen bij hem langskwamen om met de trein te spelen en riep hen van de straat naar binnen.
Ook de verklaring van de verdachte zelf kan als steunbewijs dienen. Zo heeft hij verklaard dat de kinderen vaak naast hem op de bank zaten en op hun telefoon of achter de computer een spelletje deden, dat er inderdaad een kruk op de treinkamer staat, dat [voornaam slachtoffer 1] daar wel eens op heeft gezeten en dat hij daar ook wel eens alleen was met [voornaam slachtoffer 1] .
Tot slot stelt de rechtbank ten aanzien van de verklaring van [voornaam slachtoffer 2] vast dat zij geëmotioneerd was toen zij haar moeder over de handelingen van de verdachte vertelde en dat [naam broertje] aan zijn moeder heeft verteld dat de verdachte [voornaam slachtoffer 2] kietelde en dan zei: “Jij een pleziertje, ik een pleziertje”, zoals [voornaam slachtoffer 2] ook thuis had verteld.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande beide ten laste gelegde feiten bewezen. De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaringen van [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] te twijfelen. Zij acht deze betrouwbaar en de verklaringen worden ook voldoende door andere bewijsmiddelen ondersteund. Voor de pleegperiode wordt aangeknoopt bij de verklaringen van de ouders. De ouders van [voornaam slachtoffer 1] verklaren dat [voornaam slachtoffer 1] ongeveer vier jaar over de vloer komt bij de verdachte en dat de verdachte en zijn partner sinds 2019 actief zijn gaan oppassen. De de ouders van [voornaam slachtoffer 2] hebben verklaard dat [voornaam slachtoffer 2] ongeveer twee jaar bij de verdachte thuiskomt.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij
op meer tijdstippen
omstreeks de periode gelegen tussen 01 januari 2019 en 29 juli 2023 te
Dordrecht, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2014), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, meermalen, (telkens)
buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, namelijk het
- betasten van en/of wrijven over en/of voelen aan de penis van die [slachtoffer 1] en/of
- in zijn mond nemen en/of houden van de penis van die [slachtoffer 1] en/of pijpen van die [slachtoffer 1] ,
terwijl hij het feit heeft begaan tegen een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige;
2
hij
op meer tijdstippen
omstreeks de periode gelegen tussen 01 januari 2021 en 28 juli 2023 te
Dordrecht, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2014), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, meermalen, (telkens) buiten
echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, namelijk het
- ( al dan niet over de kleding heen) betasten van en/of wrijven over en/of voelen aan de borsten van die [slachtoffer 2] en/of
- over de kleding heen betasten van en/of wrijven over en/of voelen aan de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer 2] ,
terwijl hij het feit heeft begaan tegen een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige;
2. met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregelen

7.1.
Algemene overweging
De straf en de maatregelen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregelen zijn gebaseerd
De verdachte heeft gedurende een langere periode ontuchtige handelingen verricht bij twee jonge kinderen uit de buurt op wie hij regelmatig paste. Deze handelingen bestonden bij [voornaam slachtoffer 1] uit het betasten, wrijven en in de mond nemen van de penis, en bij [voornaam slachtoffer 2] uit het over de kleding heen betasten, wrijven en voelen aan de borsten en de vagina. Hij heeft daarmee twee ernstige zedendelicten gepleegd. Het doel van de zedenwetgeving is om minderjarigen bescherming te bieden tegen seksuele handelingen die schadelijk voor hen kunnen zijn, ook als deze zich niet bewust zijn van de schadelijkheid ervan. De verdachte heeft hier op geen enkele wijze rekening mee gehouden en heeft zijn eigen lusten boven het welzijn van de slachtoffers gesteld.
De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan, vooral omdat hij een soort buurtopa voor de slachtoffers was en de ontuchtige handelingen verrichtte terwijl hij op de kinderen paste. Zowel de ouders van de kinderen als [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] zelf mochten en moesten er daarbij op kunnen vertrouwen dat zij bij de verdachte in goede handen waren. Dit vertrouwen heeft de verdachte voorgoed beschaamd en dat werd nog eens extra benadrukt tijdens het door de ouders uitgeoefende spreekrecht.
De verdachte heeft daarnaast op geen enkele manier rekenschap willen nemen voor zijn handelingen en daarmee evenmin voor de gevolgen ervan voor de slachtoffers. Ook dat neemt de rechtbank de verdachte kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor zedenmisdrijven.
7.3.2.
Rapportages
Psycholoog [persoon B] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 21 november 2023. De psycholoog concludeert dat er bij de verdachte geen sprake is van een psychische stoornis. Het advies is daarom om bij een bewezenverklaring het tenlastegelegde volledig aan verdachte toe te rekenen.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 januari 2024.
Gezien de ontkennende houding kan de reclassering geen uitspraken doen over de kans op recidive. Wel benoemt de reclassering dat de verdachte twee keer eerder werd veroordeeld voor soortgelijk delictgedrag. Mocht hij schuldig worden bevonden in onderhavige zaak kan worden gesteld dat er een patroon is ontstaan waarbij de kans op recidive wordt ingeschat al hoog.
De reclassering adviseert om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden: langdurig toezicht bij de reclassering, ambulante behandeling, contact- en locatieverbod met de slachtoffers, vermijden van contact met minderjarigen en controle van gegevensdragers, met dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het reclasseringstoezicht. Daarnaast adviseert de reclassering oplegging van de gedrags-beïnvloedende- en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr.
De rechtbank heeft acht geslagen op beide rapportages en neemt de daarin vervatte adviezen over (met uitzondering van de controle van gegevensdragers zoals hierna aan de orde zal komen) en betrekt deze bij de op te leggen straf.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om de gegevensdragers van de verdachte te laten controleren. Deze bijzondere voorwaarde houdt geen verband met de bewezenverklaarde feiten.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr (hierna: vrijheidsbeperkende maatregel) voor de duur van vijf jaren opgelegd, inhoudende een gebiedsgebod voor de wijk [naam wijk] in Dordrecht en een contactverbod met de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, het op te leggen reclasseringstoezicht en de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr (hierna: maatregel langdurig toezicht) noodzakelijk is. Omdat de verdachte eerder is veroordeeld voor zedendelicten, ziet de rechtbank – met de reclassering – gevaar voor herhaling. Om de veiligheid van anderen te beschermen, dient de verdachte langdurig onder toezicht te staan.
Ook aan de overige wettelijke vereisten voor de oplegging van de maatregel langdurig toezicht is voldaan. De verdachte zal namelijk worden veroordeeld tot een (gedeeltelijk voorwaardelijke) gevangenisstraf wegens misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregelen passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

[voornaam slachtoffer 1] , [benadeelde 1] , [benadeelde 2]
Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit hebben zich in het geding gevoegd: [voornaam slachtoffer 1] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben zich als wettelijk vertegenwoordigers van [voornaam slachtoffer 1] als benadeelde partij in het geding gevoegd. Gevorderd wordt een bedrag van
€ 5.000,00 aan immateriële schade.
[benadeelde 1] , moeder van [voornaam slachtoffer 1] , en [benadeelde 2] , vader van [voornaam slachtoffer 1] , hebben verder als benadeelde partij ieder voor zich een bedrag van € 5.000,00 gevorderd aan affectieschade, althans shockschade.
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] vorderen tot slot als benadeelde partij samen een bedrag van € 4.933,40 aan materiële schade.
[voornaam slachtoffer 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4]
Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit hebben zich in het geding gevoegd: [voornaam slachtoffer 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] .
[benadeelde 3] en [benadeelde 4] hebben zich als wettelijk vertegenwoordigers van [voornaam slachtoffer 2] als benadeelde partij in het geding gevoegd. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade.
[benadeelde 3] , moeder van [voornaam slachtoffer 2] , en [benadeelde 4] , vader van [voornaam slachtoffer 2] , hebben verder als benadeelde partij ieder voor zich een bedrag van € 5.000,00 gevorderd aan affectieschade, althans shockschade.
[benadeelde 3] en [benadeelde 4] vorderen tot slot als benadeelde partij samen een bedrag van € 5.745,82 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
[voornaam slachtoffer 1] , [benadeelde 1] , [benadeelde 2]
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van [voornaam slachtoffer 1] en de vorderingen van de ouders, voor wat betreft de immateriële schade op de grondslag van affectieschade.
[voornaam slachtoffer 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4]
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van [voornaam slachtoffer 2] en de vorderingen van de ouders, voor wat betreft de immateriële schade op de grondslag van affectieschade.
8.2.
Standpunt verdediging
[voornaam slachtoffer 1] , [benadeelde 1] , [benadeelde 2]
De verdediging voert aan dat het smartengeld van € 5.000,00 voor [voornaam slachtoffer 1] , de reiskosten van de ouders in verband met voorbereiding van de schadeclaim ad € 111,91 en de reiskosten voor de medische behandelingen van [voornaam slachtoffer 1] kunnen worden toegewezen. De overige materiële schade en de vorderingen van de ouders tot vergoeding van de immateriële schade moeten worden afgewezen.
[voornaam slachtoffer 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4]
De verdediging voert aan dat het smartengeld van € 5.000,00 voor [voornaam slachtoffer 2] , de reiskosten van de ouders in verband met voorbereiding van de schadeclaim ad € 119,95 en de reiskosten van de ouders voor de medische behandelingen ad € 121,87 kunnen worden toegewezen. De overige materiële schade en de vorderingen van de ouders tot vergoeding van de immateriële schade moeten worden afgewezen.
8.3.
Beoordeling
8.3.1.
Algemene uitgangspunten
Immateriële schadevergoeding
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. Zie het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.
Affectieschade
Op grond van artikel 6:107, eerste lid onder b, Burgerlijk Wetboek (BW) is, indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk of geestelijk letsel oploopt, die ander behalve tot vergoeding van de schade van de gekwetste zelf, ook verplicht tot vergoeding van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag of bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat geleden door de in lid 2 genoemde naasten van de gekwetste met ernstig en blijvend letsel. Die naasten zijn onder meer de ouders van een gekwetste.
Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 6:107 BW (MvT,
Kamerstukken II 2014/15, 34 257 pag. 12-13) valt op te maken dat onder het hiervoor bedoelde ernstig en blijvend letsel niet alleen valt ernstig en blijvend lichamelijk letsel. Het kan daarbij ook gaan om ernstig en blijvend medisch objectiveerbaar zeer ernstig psychisch letsel.
Shockschade
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweegbrengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Voor vergoeding van shockschade is in ieder geval vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
8.3.2.
Beoordeling van de vorderingen van [voornaam slachtoffer 1] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] (ouders)
Immateriële schade
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat met het door de verdachte gepleegde zedendelict een zodanig ernstige inbreuk is gemaakt op de integriteit en de persoonlijke levenssfeer van [voornaam slachtoffer 1] dat kan worden aangenomen dat hij in zijn persoon is aangetast. Hij heeft op jonge leeftijd meermaals seksuele handelingen moeten ondergaan, wat een grote impact op zijn leven zal hebben (gehad). De rechtbank zal de immateriële schade van [voornaam slachtoffer 1] naar billijkheid vaststellen op € 5.000,00. Zij heeft daarbij gekeken naar vergelijkbare gevallen uit de rechtspraak.
Het ligt voor de hand dat bij [voornaam slachtoffer 1] sprake is van psychisch letsel als gevolg van het strafbare feit en dat dit een grote impact heeft op het gezin waarin hij opgroeit. Bij gebreke van een nadere onderbouwing kan de rechtbank (nu) echter niet vaststellen dat sprake is van ernstig en blijvend medisch objectiveerbaar zeer ernstig psychisch letsel bij [voornaam slachtoffer 1] , zoals is vereist voor de door gevorderde ouders affectieschade.
Als onderbouwing van de vordering tot immateriële schade van de ouders op de grondslag van shockschade is gesteld dat zij allebei worden behandeld door een psycholoog voor de verwerking van het seksueel misbruik en dat het misbruik grote impact op hun gezin heeft gehad. Dat bij de ouders sprake is van geestelijk letsel in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is echter niet onderbouwd.
De rechtbank ziet overigens geen grond voor het oordeel dat op grond van de aard en de ernst van de normschending niet alleen ten aanzien van [voornaam slachtoffer 1] maar ook ten aanzien van de ouders een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Ook in zoverre zijn [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Nader onderzoek naar de hiervoor besproken vorderingen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] tot immateriële schadevergoeding zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. In zoverre zijn [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Materiële schade
Bij gebreke van een specifieke feitelijke toelichting kunnen de kosten van gebitsbehandelingen van [benadeelde 1] niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade van het strafbare feit. Dat het misbruik van [voornaam slachtoffer 1] veel stress bij haar heeft veroorzaakt waardoor zij te kampen kreeg met bruxisme, tandenknarsen en het klemmen van de kaken kan de rechtbank niet afleiden uit de overgelegde stukken van de tandarts.
Uit het overzicht van door [benadeelde 2] opgenomen vakantiedagen kan weliswaar worden afgeleid dat hij die dagen heeft opgenomen, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat dit verband hield met de strafzaak.
Een nadere behandeling van de vordering betreffende de kosten van gebitsbehandelingen en opgenomen vakantiedagen zou een onevenredige belasting van het strafproces vormen. [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zullen in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering.
Van de reiskosten voorbereiding schadeclaim kunnen alleen als rechtstreekse schade worden toegewezen de eerste drie posten: informatief gesprek, aangifte en studioverhoor [voornaam slachtoffer 1] (1,9 km + 1,9 km + 53,6 km × € 0,33 = € 18,94).
Dit is anders ten aanzien van de overige reiskosten. Reiskosten die worden gemaakt voor het bijwonen van de pro formazitting kunnen niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f Sv. Deze kosten moeten worden geschaard onder proceskosten in de zin van artikel 532 Sv en kunnen slechts voor vergoeding in aanmerking komen voor zover de benadeelde in persoon (dat wil zeggen zonder gemachtigde) procedeert (artikel 238 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). In dit geval doet zich die situatie niet voor; de benadeelden hebben zich laten bijstaan door een gemachtigde. Om die reden zal de gevorderde vergoeding voor “reiskosten proces” worden afgewezen. Ook reiskosten in verband met intakegesprek advocaat, inzage dossier advocaat en slachtoffergesprek met officier van justitie zijn geen kosten die in aanmerking komen voor vergoeding van proceskosten ten behoeve van het indienen en behandelen van de civiele vordering. Die zullen daarom worden afgewezen.
Van de reiskosten medische behandeling zullen worden toegewezen de reiskosten die zijn gemaakt ten behoeve van de behandeling van [voornaam slachtoffer 1] (1.014 km × € 0,33 = € 334,62). Ten aanzien van hem is hiervoor al vastgesteld dat sprake is van psychisch letsel. Anders ligt dat bij de overige reiskosten, die verband houden met de behandeling van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Hiervoor is al overwogen dat ten aanzien van hen bij gebreke van een onderbouwing niet kan worden vastgesteld dat sprake is van psychisch letsel in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Een nadere behandeling van de vordering betreffende die overige reiskosten zou een onevenredige belasting van het strafproces vormen. [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zullen in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering.
Conclusie
Toegewezen zal dus worden € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding voor [voornaam slachtoffer 1] en (€ 18,94 + € 334,62 =) € 353,56 als materiële schadevergoeding aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .
8.3.3.
Beoordeling van de vorderingen van [voornaam slachtoffer 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] (ouders)
Immateriële schade
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat met het door de verdachte gepleegde zedendelict een zodanig ernstige inbreuk is gemaakt op de integriteit en de persoonlijke levenssfeer van [voornaam slachtoffer 2] dat kan worden aangenomen dat zij in haar persoon is aangetast. Zij heeft op jonge leeftijd meermaals seksuele handelingen moeten ondergaan, wat een grote impact op zijn leven zal hebben (gehad). De rechtbank zal de immateriële schade van [voornaam slachtoffer 2] naar billijkheid vaststellen op € 5.000,00. Zij heeft daarbij gekeken naar vergelijkbare gevallen uit de rechtspraak.
Het ligt voor de hand dat bij [voornaam slachtoffer 2] sprake is van psychisch letsel als gevolg van het strafbare feit en dat dit een grote impact heeft op het gezin waarin zij opgroeit. Bij gebreke van een nadere onderbouwing kan de rechtbank (nu) echter niet vaststellen dat sprake is van ernstig en blijvend medisch objectiveerbaar zeer ernstig psychisch letsel bij [voornaam slachtoffer 2] , zoals is vereist voor affectieschade.
Als onderbouwing van de vordering tot immateriële schade van de ouders op de grondslag van shockschade is gesteld dat het de ouders pijn doet om [voornaam slachtoffer 2] te zien lijden vanwege het misbruik, dat zij haar verdriet en boosheid moeten opvangen en dat zij moeten verwerken dat het door hen in de verdachte gestelde vertrouwen door hem is geschaad. Dat het misbruik een grote impact heeft (gehad) op de ouders van [voornaam slachtoffer 2] ligt in de rede, maar dat bij hen sprake is van geestelijk letsel (in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld) is echter niet onderbouwd.
De rechtbank ziet overigens geen grond voor het oordeel dat op grond van de aard en de ernst van de normschending niet alleen ten aanzien van [voornaam slachtoffer 2] maar ook ten aanzien van de ouders een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Nader onderzoek naar de hiervoor besproken vorderingen van [benadeelde 3] en [benadeelde 4] tot immateriële schadevergoeding zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. In zoverre zijn [benadeelde 3] en [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Materiële schade
Uit het overzicht van door [benadeelde 4] opgenomen vakantiedagen kan weliswaar worden afgeleid dat hij die dagen heeft opgenomen, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat dit verband hield met de strafzaak. In dat deel van de vordering zal hij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Van de reiskosten voorbereiding schadeclaim kunnen alleen als rechtstreekse schade worden toegewezen de eerste drie posten: informatief gesprek, aangifte en studioverhoor [voornaam slachtoffer 2] (1,26 km + 1,26 km + 54,2 km × € 0,33 = € 18,72).
Dit is anders ten aanzien van de overige reiskosten. Reiskosten die worden gemaakt voor het bijwonen van de proformazitting kunnen niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f Sv. Deze kosten moeten worden geschaard onder proceskosten in de zin van artikel 532 Sv en kunnen slechts voor vergoeding in aanmerking komen voor zover de benadeelde in persoon (dat wil zeggen zonder gemachtigde) procedeert (artikel 238 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). In dit geval doet zich die situatie niet voor; de benadeelde heeft zich laten bijstaan door een gemachtigde. Om die reden zal de gevorderde vergoeding voor “reiskosten proces” worden afgewezen. Ook reiskosten voor in verband met intakegesprek advocaat, inzage dossier advocaat en slachtoffergesprek met officier van justitie zijn geen kosten die in aanmerking komen voor vergoeding van proceskosten ten behoeve van het indienen en behandelen van de civiele vordering. Ook die zullen worden afgewezen.
De reiskosten medische behandeling die zijn gemaakt ten behoeve van de behandeling van [voornaam slachtoffer 2] zullen worden toegewezen. Ten aanzien van haar is hiervoor al vastgesteld dat sprake is van psychisch letsel. Toegewezen zal worden (€ 90,22 + 31,65 =) € 121,87.
Conclusie
Toegewezen zal dus worden € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding voor [voornaam slachtoffer 2] en (€ 18,72 + € 121,87 =) € 140,59 als materiële schadevergoeding aan [benadeelde 3] en [benadeelde 4] .
8.3.4.
Wettelijke rente
[voornaam slachtoffer 1] , [benadeelde 1] , [benadeelde 2]
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. Bij gebreke van concrete aanknopingspunten voor een eerdere ingangsdatum van de wettelijke rente bepaalt de rechtbank dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf de datum van de aangifte, 3 augustus 2023.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
[voornaam slachtoffer 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4]
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. Bij gebreke van concrete aanknopingspunten voor een eerdere ingangsdatum van de wettelijke rente bepaalt de rechtbank dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf de datum van de aangifte, 4 augustus 2023.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, omdat niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
[voornaam slachtoffer 1] , [benadeelde 1] , [benadeelde 2]
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde 1] en [benadeelde 2] (ook als wettelijk vertegenwoordigers van [voornaam slachtoffer 1] ) een schadevergoeding betalen van
€ 5.353,56, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
De benadeelde partij wordt in de vordering niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit de immateriële schade van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] betreft. De materiële schade die bestaat uit de gebitsbehandeling van [benadeelde 1] , de vakantiedagen van [benadeelde 2] en de reiskosten die zij beiden gemaakt hebben voor hun eigen medische behandelingen, wordt eveneens niet-ontvankelijk verklaard.
Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
[voornaam slachtoffer 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4]
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde 3] en [benadeelde 4] (ook als wettelijk vertegenwoordigers van [voornaam slachtoffer 2] ) een schadevergoeding betalen van € 5.140,59, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr geacht.
De benadeelde partij wordt in de vordering niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit de immateriële schade van [benadeelde 3] en [benadeelde 4] betreft. De materiële schade die bestaat uit de vakantiedagen van [benadeelde 4] zal ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor het overige wordt de vordering afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w 38z, 57, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
8 (acht) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
veroordeelde laat zich, wanneer geïndiceerd, behandelen door een forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
veroordeelde bevindt zich niet in de wijk [naam wijk] te Dordrecht, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
veroordeelde zoekt op geen enkele wijze contact met minderjarigen. Hij vermijdt deze contacten en als contacten onvermijdelijk zijn, zorgt de veroordeelde dat hierbij een volwassene aanwezig is;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 5 (vijf) jaren,inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
1. zich niet op te houden in de wijk [naam wijk] in Dordrecht, gedurende vijf jaar na heden;
2. zich te onthouden van direct of indirect contact met de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gedurende vijf jaar na heden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van twee weken;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste zes maanden bedragen;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [benadeelde 1] en [benadeelde 2](ook als wettelijk vertegenwoordigers van [voornaam slachtoffer 1] ), te betalen een bedrag van
€ 5.353,56 (zegge: vijfduizend, driehonderd drieënvijftig euro en zesenvijftig cent),bestaande uit € 353,56 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het deel van de vordering dat ziet op de immateriële schade van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , de materiële schade die bestaat uit de gebitsbehandeling van [benadeelde 1] , de vakantiedagen van [benadeelde 2] en de reiskosten die zij beiden gemaakt hebben voor hun eigen medische behandelingen;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] (ook als wettelijk vertegenwoordigers van [voornaam slachtoffer 1] ) te betalen
€ 5.353,56(
zegge: vijfduizend, driehonderd drieënvijftig euro en zesenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 5.353,56 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
61 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [benadeelde 3] en [benadeelde 4](ook als wettelijk vertegenwoordigers van [voornaam slachtoffer 2] ), te betalen een bedrag van
€ 5.140,59 (zegge: vijfduizend honderdveertig euro en negenenvijftig cent), bestaande uit € 140,59 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het deel van de vordering voor zover dit de immateriële schade van [benadeelde 3] en [benadeelde 4] betreft en de materiële schade die bestaat uit de vakantiedagen van [benadeelde 4] ;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 3] en [benadeelde 4] (ook als wettelijk vertegenwoordigers van [voornaam slachtoffer 2] ) te betalen
€ 5.140,59 (zegge: vijfduizend honderdveertig euro en negenenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 5.140,59niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
60 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
en mr. I. Bouter en mr. I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T.W. Veldhoen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij
op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode gelegen tussen 01 januari 2019 en 29 juli 2023 te
Dordrecht, althans in Nederland,
met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2014), die toen de leeftijd
van zestien jaren nog niet had bereikt, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, namelijk het
- betasten van en/of wrijven over en/of voelen aan de penis van die [slachtoffer 1] en/of aftrekken van die [slachtoffer 1] en/of
- in zijn mond nemen en/of houden van de penis van die [slachtoffer 1] en/of pijpen van die [slachtoffer 1] ,
terwijl hij het feit heeft begaan tegen een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige;
2
hij
op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode gelegen tussen 01 januari 2021 en 28 juli 2023 te
Dordrecht, althans in Nederland,
met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2014), die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt, meermalen, althans eenmaal, (telkens) buiten
echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, namelijk het
- ( al dan niet over de kleding heen) betasten van en/of wrijven over en/of voelen aan de borsten van die [slachtoffer 2] en/of
- ( al dan niet over de kleding heen) betasten van en/of wrijven over en/of voelen aan de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer 2] ,
terwijl hij het feit heeft begaan tegen een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.