4.1.2.Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat in zedenzaken zoals deze veelal sprake is van twee verklaringen, namelijk die van het veronderstelde slachtoffer en die van de veronderstelde dader, waarbij de verklaringen vaak lijnrecht tegenover elkaar staan. Vaak zijn er ook geen getuigen die de tenlastegelegde gedragingen hebben waargenomen en zo is dat ook in deze zaak. De rechtbank dient in dat geval kritisch naar de verklaring van het veronderstelde slachtoffer te kijken en deze te beoordelen op betrouwbaarheid. In het algemeen geldt daarbij dat uitlatingen en verklaringen moeten worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Als de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar wordt gevonden, moet de rechtbank bepalen of daarvoor voldoende steunbewijs uit (een) onafhankelijke bron(nen) in het dossier aanwezig is, zij het dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs nodig is. In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is namelijk bepaald dat de rechter het bewijs dat de verdachte een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op één verklaring. Uitgangspunt voor dit vereiste van steunbewijs is dat niet voor alle onderdelen van de tenlastelegging steunbewijs aanwezig hoeft te zijn. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de aangifte worden genoemd ondersteuning vindt in één of meer andere bewijsmiddelen.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [voornaam slachtoffer 2] (feit 2)
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat de onderhavige zaak aan het rollen is gebracht door een gesprek dat op 29 juli 2023 tussen [voornaam slachtoffer 2] en haar zus [naam zus] heeft plaatsgevonden. [naam zus] heeft verklaard dat zij die middag samen met [voornaam slachtoffer 2] in de tuin was. Het viel [naam zus] op dat [voornaam slachtoffer 2] stil was en ze vroeg daarom of er iets aan de hand was. Na een aarzeling vertelde [voornaam slachtoffer 2] dat buurman [roepnaam verdachte] – zijnde de verdachte – dingen bij haar heeft gedaan. [voornaam slachtoffer 2] vertelde dat de verdachte onder haar T-shirt aan haar borsten heeft gezeten, tussen haar benen heeft gezeten en aan haar billen heeft gezeten. Als dat gebeurde, zat [voornaam slachtoffer 2] bij hem op schoot. Hij zei dan: “ik een pleziertje, jij een pleziertje”.
Uit het informatief gesprek zeden dat vervolgens met de ouders van [voornaam slachtoffer 2] is gevoerd, blijkt dat [voornaam slachtoffer 2] aan haar moeder, die was gealarmeerd door [naam zus] , hetzelfde heeft verteld en dat [voornaam slachtoffer 2] daarbij bibberde en huilde.
[voornaam slachtoffer 2] is vervolgens gehoord in een kindvriendelijke studio. Tijdens dit verhoor heeft zij herhaald wat zij eerder tegen haar moeder en zus heeft verteld. Ze heeft toen ook verklaard dat het vaker is gebeurd en dat het gebeurde als ze alleen bij [roepnaam verdachte] was, dus als [persoon A] (destijds de partner van de verdachte) er niet was. [roepnaam verdachte] vroeg dan aan [voornaam slachtoffer 2] of ze kwam kijken bij de trein. Het gebeurde op de bank in de woonkamer, in de treinkamer, soms op een stoel of soms achter de computer als zij bij hem op schoot zat. Altijd als het gebeurde zei [roepnaam verdachte] : “ik een pleziertje, jij een pleziertje”.
Naar het oordeel van de rechtbank is [voornaam slachtoffer 2] specifiek over waar en hoe de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden en om welke handelingen het ging en is zij consistent in haar verklaring. Verder heeft [voornaam slachtoffer 2] uit zichzelf aan haar zus verteld wat er is gebeurd en deze verklaring komt de rechtbank authentiek over. De rechtbank acht haar verklaring dan ook betrouwbaar.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [voornaam slachtoffer 1] (feit 1)
[voornaam slachtoffer 2] heeft tegen haar moeder verteld dat [roepnaam verdachte] ook aan [voornaam slachtoffer 1] en in de broek van [voornaam slachtoffer 1] heeft gezeten. Dit is voor haar ouders aanleiding geweest om de ouders van [voornaam slachtoffer 1] te bellen. De ouders van [voornaam slachtoffer 1] hebben tijdens het informatief gesprek zeden verklaard dat [voornaam slachtoffer 1] vertelde dat [roepnaam verdachte] en hij inderdaad een geheimpje hebben. Hij vertelde dat [roepnaam verdachte] over zijn broek wreef en zijn piep masseerde. Dit gebeurde als [voornaam slachtoffer 1] zat. [roepnaam verdachte] deed ook weleens [voornaam slachtoffer 1] broek open en ging dan met zijn hand in zijn broek. [roepnaam verdachte] deed dit als [voornaam slachtoffer 1] met hem alleen was. Het gebeurde in de treinkamer of in de slaapkamer. Het broertje van [voornaam slachtoffer 1] , [naam broertje] , vertelde vervolgens uit zichzelf aan zijn ouders en zonder dat [voornaam slachtoffer 1] daarbij was, dat [voornaam slachtoffer 1] hem had verteld dat [roepnaam verdachte] aan de piep van [voornaam slachtoffer 1] heeft gesabbeld. Toen zijn moeder hem hiernaar vroeg, beaamde [voornaam slachtoffer 1] dit. Hij deed toen ongevraagd aan zijn ouders voor wat [roepnaam verdachte] bij hem deed en maakte trekkende en knedende bewegingen bij zijn geslachtsdeel.
[voornaam slachtoffer 1] is vervolgens gehoord in een kindvriendelijke studio. [voornaam slachtoffer 1] heeft verklaard dat [roepnaam verdachte] hem steeds vroeg om naar de trein te komen kijken. De handelingen gebeurden alleen als [persoon A] weg was en [voornaam slachtoffer 1] alleen met [roepnaam verdachte] thuis was. Hij vertelde ook hoe het sabbelen aan zijn piep gebeurde. [roepnaam verdachte] maakte zijn gulp open en deed zijn onderbroek een beetje naar beneden. [roepnaam verdachte] zat dan met zijn mond aan zijn piep. [voornaam slachtoffer 1] voelde dan de tong van [roepnaam verdachte] . Het gebeurde vaker. Het gebeurde boven bij de trein. [roepnaam verdachte] deed het als [voornaam slachtoffer 1] op het krukje zat en [roepnaam verdachte] zat dan op zijn knieën. [voornaam slachtoffer 1] zat dan op zijn telefoon filmpjes te kijken en lette niet op, aldus zijn verklaring.
De moeder van [voornaam slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat zij een aantal weken eerder via de binnencamera op de slaapkamer van haar zoons had gezien dat [naam broertje] de onderbroek van [voornaam slachtoffer 1] naar beneden trok en aan het geslachtsdeel van [voornaam slachtoffer 1] zat. [voornaam slachtoffer 1] was ondertussen een filmpje aan het kijken op zijn telefoon en reageerde niet op wat [naam broertje] bij hem deed. Dat vond zij vreemd. [naam broertje] vertelde later uit het niets: “Weet je nog wat ik bij mijn broer deed, zo met zijn piep heen en weer spelen, dat heb ik van [roepnaam verdachte] geleerd.” Ook vertelde [naam broertje] dat [roepnaam verdachte] [voornaam slachtoffer 2] kietelde als ze achter de computer zat. [roepnaam verdachte] zou dan zeggen: “Jij een pleziertje, ik een pleziertje.”
Hoewel [voornaam slachtoffer 1] , anders dan [voornaam slachtoffer 2] , niet uit zichzelf is gaan verklaren, doet dit naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Ook [voornaam slachtoffer 1] is gedetailleerd en consistent in zijn verklaring. Wanneer de verhoorder bijvoorbeeld [voornaam slachtoffer 1] voorhield dat de hand van [roepnaam verdachte] in [voornaam slachtoffer 1] broek was, verbetert [voornaam slachtoffer 1] de verhoorder: “Niet in m’n broek. Buiten m’n broek.” Dit draagt naar het oordeel van de rechtbank bij aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring.
Steunbewijs
De verklaringen van [voornaam slachtoffer 2] en [voornaam slachtoffer 1] komen op specifieke, door hen genoemde onderdelen overeen en ondersteunen elkaar in die zin. Beiden verklaren dat [roepnaam verdachte] hen vroeg om naar de trein te komen kijken. Ook verklaren ze dat de ontuchtige handelingen alleen gebeurden als [persoon A] weg was en ze alleen met de verdachte thuis waren. De kinderen mochten dan een spelletje doen op hun telefoon of achter de computer.
De verklaringen van [voornaam slachtoffer 2] en [voornaam slachtoffer 1] worden daarnaast op verschillende punten door andere bewijsmiddelen gesteund. Zo verklaart de bewoner van nummer 12 dat er regelmatig kinderen alleen bij de verdachte binnenkwamen als zijn vriendin weg was. De beide moeders verklaren daarnaast dat het initiatief hiertoe niet bij de kinderen, maar bij de verdachte lag. Hij vroeg regelmatig of de kinderen bij hem langskwamen om met de trein te spelen en riep hen van de straat naar binnen.
Ook de verklaring van de verdachte zelf kan als steunbewijs dienen. Zo heeft hij verklaard dat de kinderen vaak naast hem op de bank zaten en op hun telefoon of achter de computer een spelletje deden, dat er inderdaad een kruk op de treinkamer staat, dat [voornaam slachtoffer 1] daar wel eens op heeft gezeten en dat hij daar ook wel eens alleen was met [voornaam slachtoffer 1] .
Tot slot stelt de rechtbank ten aanzien van de verklaring van [voornaam slachtoffer 2] vast dat zij geëmotioneerd was toen zij haar moeder over de handelingen van de verdachte vertelde en dat [naam broertje] aan zijn moeder heeft verteld dat de verdachte [voornaam slachtoffer 2] kietelde en dan zei: “Jij een pleziertje, ik een pleziertje”, zoals [voornaam slachtoffer 2] ook thuis had verteld.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande beide ten laste gelegde feiten bewezen. De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaringen van [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] te twijfelen. Zij acht deze betrouwbaar en de verklaringen worden ook voldoende door andere bewijsmiddelen ondersteund. Voor de pleegperiode wordt aangeknoopt bij de verklaringen van de ouders. De ouders van [voornaam slachtoffer 1] verklaren dat [voornaam slachtoffer 1] ongeveer vier jaar over de vloer komt bij de verdachte en dat de verdachte en zijn partner sinds 2019 actief zijn gaan oppassen. De de ouders van [voornaam slachtoffer 2] hebben verklaard dat [voornaam slachtoffer 2] ongeveer twee jaar bij de verdachte thuiskomt.