ECLI:NL:RBROT:2024:5604

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
ROT 24/886
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag wegens geen uitzicht op inkomensverbetering

In deze zaak hebben eisers, wonende in [woonplaats 1], een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goeree-Overflakkee. Deze aanvraag, ingediend op 8 mei 2023, werd op 10 juli 2023 afgewezen met het primaire besluit. Eisers maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond in het bestreden besluit van 10 januari 2024. Hierop hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 31 mei 2024 heeft behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag is gebaseerd op het criterium “geen uitzicht op inkomensverbetering”. Eisers voerden aan dat het college ten onrechte het advies van de bezwaarschriftencommissie had genegeerd en dat er wel degelijk belemmeringen waren voor hen om te werken. De rechtbank oordeelde echter dat eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun stelling dat zij geen uitzicht op inkomensverbetering hadden. De rechtbank concludeerde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat eisers niet voldeden aan het criterium voor de individuele inkomenstoeslag.

De rechtbank heeft de relevante wetgeving, waaronder de Participatiewet, in haar overwegingen betrokken en benadrukt dat het aan eisers is om aannemelijk te maken dat zij geen uitzicht hebben op inkomensverbetering. De rechtbank oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van eisers, zoals hun krachten en bekwaamheden, voldoende ruimte lieten voor de conclusie dat er uitzicht was op inkomensverbetering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eisers geen recht hebben op de individuele inkomenstoeslag en geen vergoeding van proceskosten ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/886

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2024 in de zaak tussen

[eisers] , uit [woonplaats 1] , eisers

(gemachtigde: mr. R. Moghni),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goeree-Overflakkee, verweerder
(gemachtigden: M.J. Slijt en J.J. Guldemeester).

Inleiding

1. Met het besluit van 10 juli 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 8 mei 2023 om een individuele inkomenstoeslag afgewezen.
1.1.
Met het besluit van 10 januari 2024 op het bezwaar van eisers (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft gereageerd op het beroepschrift met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. M. Kaplan, waarnemer van de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 8 mei 2023 hebben eisers een aanvraag ingediend om een individuele inkomenstoeslag. Met het primaire besluit is deze aanvraag afgewezen.
2.1.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eisers geen recht hebben op individuele inkomenstoeslag omdat niet voldaan wordt aan het criterium “geen uitzicht op inkomensverbetering”.

Het beroep van eisers

3. Eisers hebben tegen het bestreden besluit aangevoerd dat verweerder ten onrechte aan het advies van de bezwaarschriftencommissie voorbij is gegaan en het bestreden besluit daarom in strijd is met het motiveringsbeginsel. De bezwaarschriftencommissie heeft geconcludeerd dat verweerder duidelijkheid moest geven over of inschakeling in het
arbeidsproces voor eisers leidt tot inkomensverbetering, dat een beoordeling dient plaats te vinden van de individuele omstandigheden van eisers en dat verweerder geen rekening had mogen houden met de opgelegde maatregel vanwege het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid. Verweerder heeft in het bestreden besluit volstaan met de conclusie dat eisers geen belemmeringen hebben om te werken. Eisers hebben naar voren gebracht dat zij wel belemmeringen hebben om te werken. Daarom hebben eisers een verzoek tot ontheffing ingediend. Ook is geen sprake van uitzicht op inkomensverbetering omdat eisers al jaren bezig zijn om werk te vinden. Eiser heeft bij sollicitaties steeds te horen gekregen dat hij te oud is, aldus eisers.

Relevante regelgeving

4. De voor deze uitspraak van belang zijnde wetten en regels zijn de volgende.
4.1.
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) kan het college op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
In het tweede lid is bepaald dat tot de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval worden gerekend:
a. de krachten en bekwaamheden van de persoon; en
b. de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.
4.2.
Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw stelt de gemeenteraad bij verordening regels vast met betrekking tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Pw.
4.3.
De gemeenteraad van Goeree-Overflakkee heeft ter uitvoering van het bepaalde in artikel 36 van de Pw de “Verordening individuele inkomenstoeslag Goeree-Overflakkee” (Verordening) vastgesteld. Daarnaast hanteert verweerder de “Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Goeree-Overflakkee” (Beleidsregels).
Artikel 1 van de Beleidsregels luidt als volgt:
1. Aan de hand van de krachten en bekwaamheden van een belanghebbende en de inspanningen die hij heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen, moet worden beoordeeld of hij op de peildatum uitzicht heeft op inkomensverbetering.
2. Indien de belanghebbende op de peildatum geen inkomsten uit arbeid heeft en er geen vastgestelde belemmeringen zijn om te werken, dan heeft hij uitzicht op inkomensverbetering.
Artikel 2 van de Beleidsregels luidt als volgt:
Een belanghebbende komt niet aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag, indien:
a. aan hem in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens schending van een arbeids- of re-integratieverplichting;
b. hij uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of tijdens de referteperiode heeft gevolgd.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag om individuele inkomenstoeslag terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5.1.
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.2.
De individuele inkomenstoeslag is een tegemoetkoming voor diegenen die langdurig een laag inkomen hebben en geen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers langdurig een laag inkomen hebben gehad en geen in aanmerking te nemen vermogen hebben. Uitsluitend in geschil is of het criterium “geen uitzicht op inkomensverbetering” hier van toepassing is. De beoordeling of hier sprake van is, dient aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval plaats te vinden. [1]
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat eisers een aanvraag hebben gedaan voor een langdurigheidstoeslag. Het ligt daarom op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat zij geen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers dit onvoldoende gedaan. Gelet op de persoonlijke omstandigheden, waaronder eisers krachten en bekwaamheden en de inspanningen die zij hebben verricht om tot inkomensverbetering te komen, mocht verweerder zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat eisers niet voldoen aan het criterium “geen uitzicht op inkomensverbetering”. Eisers hebben dus geen recht op een individuele inkomenstoeslag. Verweerder heeft dit voldoende begrijpelijk gemotiveerd. De rechtbank zal dit oordeel toelichten.
Individuele omstandigheden
5.4.
Uit artikel 36 van de Pw en uit artikel 1, eerste lid, van de Beleidsregels volgt dat aan de hand van de krachten en bekwaamheden van een belanghebbende en de inspanningen die hij heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen, wordt beoordeeld of hij op de peildatum uitzicht heeft op inkomensverbetering. In artikel 1, tweede lid, van de Beleidsregels wordt het begrip ‘uitzicht op inkomensverbetering’ (nader) ingevuld: er is uitzicht op inkomensverbetering als op de peildatum er geen vaststaande belemmeringen zijn om te werken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de hand van de krachten en bekwaamheden van eisers en de inspanningen die zij hebben verricht, voldoende gemotiveerd dat er voor eisers uitzicht is op inkomensverbetering. Ook heeft verweerder terecht geen vaststaande belemmeringen om te werken vastgesteld. Zo volgt uit de rapportage van 10 juli 2023 van verweerder, gebaseerd op de bevindingen van re-integratiecoach [naam] , dat eisers lange tijd een traject richting betaald werk hebben gevolgd, dat beiden beschikken over voldoende bekwaamheden om betaalde arbeid te verkrijgen, dat hiervoor een jobcoach is ingezet en dat eisers ten tijde van de proefplaatsing van eiseres niet waren ontheven van de arbeidsverplichtingen. Verder is vermeld dat er genoeg werkaanbod is, dat kinderopvang al aanwezig is en dat als beiden aan het werk zijn, de kans groot is dat zij boven het sociaal minimum uit gaan komen. Eveneens is vermeld dat eiseres ten tijde van de aanvraag om een individuele inkomenstoeslag een proefplaatsing had. Op 23 april 2023 is aan haar een arbeidsovereenkomst voor de duur van 6 maanden aangeboden, met uitzicht op verlenging. Ter zitting is door verweerder toegelicht dat na deze 6 maanden sprake kon zijn van loonsverhoging. Eiseres heeft dit aanbod echter afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de hand van de individuele omstandigheden van eisers beoordeeld of sprake was van uitzicht op inkomensverbetering.
Weigering betaalde arbeid terecht?
5.5.
De stelling van eisers dat eiseres met de aangeboden betaalde arbeid geen inkomen boven de bijstandsnorm zou gaan verdienen en dat zij daarom het aanbod mocht afwijzen, maakt het bovenstaande in 5.4 niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende duidelijk gemotiveerd dat de weigering van de betaalde arbeid is meegewogen bij de afweging van de individuele omstandigheden. De rechtbank overweegt in dit kader voorts dat acceptatie van betaalde arbeid, ook al leidt dit niet direct tot inkomensverbetering, wel bijdraagt aan uitzicht op inkomensverbetering. Zij ontleent hiervoor steun aan de wetgeschiedenis van artikel 36 van de Pw. De individuele inkomenstoeslag is bedoeld voor mensen die langdurig een laag inkomen hebben en geen arbeidsmarktperspectief. [2] Uit de aanbieding van betaalde arbeid aan eiseres volgt dat zij wel arbeidsmarktperspectief heeft. Kortom, deze beroepsgrond slaagt niet. Ook de stelling van eisers dat eiseres de aangeboden betaalde arbeid mocht weigeren omdat de reisafstand te ver was, kan eisers evenmin baten. Anders dan eisers menen, moet de weigering van betaalde arbeid immers worden bezien in het licht van de individuele omstandigheden van eisers. Overigens is niet onderbouwd dat de totale reisduur tussen [woonplaats 1] en [plaats] meer dan 3 uur per dag bedraagt. Kortom, verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat sprake was van uitzicht op inkomensverbetering.
Meewegen opgelegde maatregel?
5.6.
Uit het bestreden besluit volgt verder niet dat verweerder aan eisers de opgelegde maatregel vanwege het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid heeft tegengeworpen. Zoals verweerder tijdens de zitting heeft bevestigd, is de afwijzing van de aanvraag niet gebaseerd op het opleggen van de maatregel. De maatregel is na de aanvraagdatum opgelegd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Belemmeringen?
5.7.
De stelling van eisers dat zij wel belemmeringen hebben en daarom in aanmerking zouden moeten komen voor de individuele inkomenstoeslag, slaagt evenmin. Niet in geschil is dat eisers pas na deze aanvraag een verzoek tot ontheffing van de arbeidsverplichtingen hebben ingediend. Uit de stukken blijkt verder dat verweerder eisers bij brief van
23 februari 2024 in de gelegenheid hebben gesteld om de gestelde beperkingen of klachten met stukken te onderbouwen, maar dat eisers van die mogelijkheid geen gebruik hebben gemaakt. In deze procedure is evenmin een begin van bewijs geleverd voor de stelling dat eisers klachten of beperkingen zouden ondervinden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
19 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2008.
2.Kamerstukken II 2008/09 31441, nr. 3, p. 3.