4.1.2.Beoordeling
Beoordelingskader witwassen
Voor een veroordeling voor opzetwitwassen dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde voorwerp uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het tenlastegelegde voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om bewijs hiervoor aan te dragen.
Als de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zij een vermoeden rechtvaardigen dat de conclusie over de herkomst van het geld juist is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
Uit de bewijsmiddelen valt geen rechtstreeks verband te leggen tussen de geldbedragen die in de tenlastelegging staan en een nauwkeurig aangeduid misdrijf. De vraag is vervolgens of er ten aanzien hiervan een gerechtvaardigd vermoeden is dat deze geldbedragen uit misdrijf afkomstig moeten zijn.
Aanschaf panden [adres 2] en [adres 3]
[naam bedrijf 1] (hierna: ‘ [naam bedrijf 1] ’) werd opgericht op [datum] in Dubai, Verenigde Arabische Emiraten. De verdachte was bestuurder en enig aandeelhouder van deze vennootschap.
Op 13 februari 2015, stortte [naam bedrijf 1] een bedrag van € 206.000,- op de derdengeldrekening van notaris [naam 1] ten behoeve van de aankoop van het pand aan [adres 2] door de zoon en schoondochter van de verdachte.
Op 25 februari 2015 stortte [naam bedrijf 1] een bedrag van € 37.500,- op de derdengeldrekening van notaris [naam 1] als aanbetaling voor de aanschaf van het pand aan [adres 3] door de dochter en de schoonzoon van de verdachte. Op 25 en 26 maart 2015 volgden in het kader van deze aanschaf twee betalingen voor een totaalbedrag van 285.143 door [naam bedrijf 1] op dezelfde derdengeldrekening – beide met als omschrijving ‘Dividend payment to purchase property’.
Aanschaf pand [adres 4]
Op 11 januari 2016 is een akte van levering gepasseerd met betrekking tot het pand aan [adres 4] , dat was gekocht door de verdachte. Ten behoeve van deze transactie werden op de derdengeldrekening van notaris [naam 2] twee bedragen gestort vanaf een bankrekening op naam van de verdachte in de Verenigde Arabische Emiraten. Het totaal van deze bedragen was € 435.376,96.
Aanschaf pand [adres 5]
Op 16 februari 2016 kocht [naam 3] , een bekende van de verdachte (hierna: ‘ [naam 3] ’), een pand aan [adres 5] . Het geld voor de aanschaf was afkomstig van de Portugese bankrekening van [naam 3] . Deze overboeking was mogelijk doordat geld naar de rekening was overgemaakt door [naam bedrijf 2] (hierna: ‘ [naam bedrijf 2] ’), een vennootschap in de Verenigde Arabische Emiraten waarvan de verdachte de bestuurder en eigenaar was. [naam 3] is naar Nederland gekomen om de leveringsakte te ondertekenen, maar heeft verder geen bemoeienis met de aankoop heeft gehad. Hij heeft verklaard dat het huis op zijn naam staat, maar dat de verdachte alle voor de aankoop van het huis noodzakelijke papieren heeft afgehandeld.
Schenkingen
Vanaf de bankrekening van [naam bedrijf 1] zijn, via de derdengeldenrekening van notaris [naam 1] , bedragen van € 52.000 aan zowel de zoon als de dochter van de verdachte als schenking betaald.
Contante stortingen
In de periode januari 2015 tot november 2018 zijn op de rekening van de verdachte bij de ING bank 35 contante stortingen gedaan, voor een totaalbedrag van € 84.460,-.
Overboekingen naar (schoon)kinderen
De verdachte heeft in 2018 € 13.000,-. € 10.000,- en € 10.000,- vanaf zijn persoonlijke bankrekening in de Verenigde Arabische Emiraten overgeboekt naar respectievelijk zijn dochter, zijn schoondochter, en zijn ex-vrouw.
Conclusie vermoeden van witwassen
Er zijn betalingen gedaan vanuit Dubai, door bedrijven die gevestigd zijn in een freezone, waarover op internet geen informatie te vinden was. Dubai wordt beschouwd als een risicoland met betrekking tot witwassen. De leningen die aan de kinderen van de verdachte zijn verstrekt zijn niet schriftelijk vastgelegd. Het pand aan [adres 4] is zonder hypotheek aangekocht. Op het pand aan [adres 5] is ook geen hypotheek gevestigd. Van de verdachte was voor zijn uitschrijving uit Nederland in 2013 geen vermogen bekend. De verdachte zou op verschillende adressen verblijven.
Al deze omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf.
Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geld.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft diverse verklaringen gegeven over de herkomst van het geld. Hij heeft verklaard dat hij actief was in bitcoins, die hij heeft gekregen en die hij zelf heeft
gemined.Ook bemiddelde hij bij investeringen in Chinese staatobligaties, waarvoor hij provisies ontving. Verder handelde hij in goud, dat hij in Afrika en Zuid-Amerika kocht en in Dubai verkocht.
De verdachte zou ook actief zijn geweest in de handel in antiek, dat hij in Europa kocht en in Dubai verkocht. Tot slot handelde hij in diverse metalen, waaronder schroot.
Beoordeling verklaring verdachte
De verdachte heeft geen stukken overgelegd waaruit zijn activiteiten met betrekking tot bitcoins en de Chinese staatsobligaties blijken. De verklaringen van de verdachte op deze punten zijn niet concreet en niet verifieerbaar, en bieden geen afdoende verklaring voor de herkomst van de gelden. Bovendien is de handel in bitcoins goed traceerbaar door de blockchaintechnologie die elke transactie bijhoudt. Dat de verdachte niets heeft kunnen overleggen met betrekking tot de bitcoinhandel maakt zijn verklaring op dit punt ongeloofwaardig.
In een gevorderd stadium van het onderzoek heeft de verdachte stukken overgelegd over de antiek-, goud- en metaalhandel, hoewel hij eerder had verklaard dat bij zijn vertrek uit Dubai alle stukken met betrekking tot zijn vennootschappen waren vernietigd. De stukken die de verdachte alsnog heeft overgelegd zien op de vennootschappen [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] (hierna: ‘ [naam bedrijf 3] ’), en [naam bedrijf 4] .
De rechtbank merkt op dat de stukken die zijn overgelegd op een aantal punten atypisch zijn voor documenten in de internationale handel. Zo valt op dat facturen bijna zonder uitzondering afgeronde bedragen vermelden. De facturen die zien op de handel in antiek vermelden geen valuta. Dit tast de betrouwbaarheid daarvan aan.
Uit naderhand overgelegde bankafschriften blijkt dat de bankrekening van [naam bedrijf 1] werd gevoed door betalingen vanaf een bankrekening op naam van [naam bedrijf 3] . [naam bedrijf 3] ontving betalingen van een beperkt aantal partijen, waaronder [naam bedrijf 5] (‘ [naam bedrijf 5] ’) en [naam bedrijf 6] (‘ [naam bedrijf 6] ’). [naam bedrijf 5] en [naam bedrijf 6] zijn op hetzelfde adres in Hong Kong gevestigd, en houden allebei een bankrekening aan bij dezelfde bank in Letland. De gevolmachtigde van [naam bedrijf 5] en [naam bedrijf 6] is dezelfde persoon. De verdachte kan zich geen namen herinneren van vertegenwoordigers van zijn handelspartners, waaronder [naam bedrijf 5] en [naam bedrijf 6] . Op de bankrekening van [naam bedrijf 3] zijn geen betalingen voor de aankoop van de verhandelde goederen te zien. Verdachtes verklaring dat de aankoop werd gedaan vanuit China heeft hij op geen enkele manier onderbouwd. Ook blijkt uit niets hoe dit is verrekend met [naam bedrijf 3] .
De stukken die de verdachte heeft overgelegd, waaronder facturen en Swift-berichten over bancaire betalingen, hebben voorts slechts betrekking op geldstromen. Op geen enkele wijze heeft de verdachte afdoende economische handelsactiviteiten onderbouwd die de (oorspronkelijke) legale herkomst van deze gelden manier verklaren. Stukken waaruit bijvoorbeeld blijkt dat er daadwerkelijk goederen zijn verhandeld, zoals overeenkomsten, correspondentie of emailcontacten, zijn niet overgelegd. Het is onmogelijk om de verklaringen van de verdachte over deze bronnen van inkomsten op waarheid te toetsen, omdat niet gecontroleerd kan worden of er daadwerkelijk handel is gedreven.
Alles overziend moet worden vastgesteld dat de verklaringen van de verdachte voor een groot deel onvoldoende concreet en verifieerbaar zijn en dat, zelfs na nader onderzoek naar aanleiding van de verklaring van de verdachte, het vermoeden van een niet legale herkomst niet heeft weerlegd. Gelet op het bovenstaande kan een criminele herkomst van de bedragen waarop de tenlastelegging ziet als enige aanvaardbare verklaring gelden.
Gewoonte
Of een meervoud aan gedragingen kan worden gekwalificeerd als het maken van een ‘gewoonte’ van witwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, alsmede aan het aantal gedragingen en het tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld (HR 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1702). De verdachte heeft gedurende een periode van ruim vier jaar panden aangekocht, schenkingen en overboekingen gedaan, en contanten op zijn bankrekening gestort. In totaal was hier ruim € 1,5 miljoen mee gemoeid.
Gelet op de aard, omvang en duur van de gedragingen acht de rechtbank daarom bewezen dat de verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het gewoontewitwassen tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft gepleegd. De verdachte zal van het ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 22 januari 2015 tot en met 12 juni 2019,
in Nederland, en Porto, althans in Portugal,
telkens van geldbedragen, te weten:
a. a) van een geldbedrag van euro 206.000 , en
b) van een geldbedrag van (totaal) euro 332.643 , en
c) van een geldbedrag van (totaal) euro 435.376,96 , en
d) van een geldbedrag van euro 52.000 , en
e) van een geldbedrag van euro 52.000 , en
f) van een geldbedrag van (totaal) euro 84.460 , en
g) van een geldbedrag van (totaal) euro 13.000 , en
h) van een geldbedrag van euro 10.000 , en
i. i) van een geldbedrag van euro 10.000 , en
j) van een geldbedrag van euro 359.000
de werkelijke aard en de herkomst heeft verhuld en heeft verhuld wie de rechthebbende op de geldbedragen was, en
a. a) een geldbedrag van euro 206.000 en
b) een geldbedrag van (totaal) euro 332.643 , en
c) een geldbedrag van (totaal) euro 435.376,96 , en
d) een geldbedrag van euro 52.000 , en
e) een geldbedrag van euro 52.000 , en
f) een geldbedrag van (totaal) euro 84.460 , en
g) een geldbedrag van (totaal) euro 13.000 , en
h) een geldbedrag van euro 10.000 , en
i. i) een geldbedrag van euro 10.000 , en
j) een geldbedrag van euro 359.000
heeft overgedragen en/of omgezet, en/of van genoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt,
en
terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven voorwerpen geheel of gedeeltelijk, - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud van de bewijsmiddelen.