ECLI:NL:RBROT:2024:5207

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
ROT 24/4722
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft verzoeker op 13 februari 2024 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet (Pw). Deze aanvraag werd door het Dagelijks Bestuur van GR Sociaal afgewezen op 4 april 2024, met als reden dat verzoeker samen met zijn broer een gezamenlijke huishouding zou voeren. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 mei 2024 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder.

Verzoeker, een alleenstaande man met de Nederlandse nationaliteit, heeft zich op 4 januari 2018 vanuit Suriname in Nederland gevestigd. Hij heeft een verleden als zelfstandig ondernemer en heeft recentelijk een bijstandsuitkering aangevraagd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker en zijn broer samenleven en dat er sprake is van wederzijdse zorg, wat volgens de Pw leidt tot de conclusie dat er een gezamenlijke huishouding is. Verzoeker betwistte dit, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder op basis van de door verzoeker ondertekende vragenlijst kon concluderen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat de afwijzing van de bijstandsuitkering door verweerder voorlopig standhoudt. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de beslissing voorlopig is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. De uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout en is openbaar uitgesproken op 6 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4722

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juni 2024 in de zaak tussen

[naam verzoeker], uit [plaatsnaam 1], verzoeker

(gemachtigde: mr. M.J.G. Schroeder),
en

het Dagelijks Bestuur van GR Sociaal, verweerder

(gemachtigde: [naam 1]).

Inleiding

1.1.
Verzoeker heeft op 13 februari 2024 een aanvraag om een bijstandsuitkering op
grond van de Participatiewet (Pw) ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 4 april 2024 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat het in deze zaak om?
1. Verzoeker is een alleenstaande man met de Nederlandse nationaliteit, die zich op 4 januari 2018 vanuit Suriname in Nederland heeft gevestigd. Verzoeker is getrouwd geweest en zijn huwelijk is op 22 juni 1998 ontbonden. Verzoeker heeft drie kinderen, die niet ten laste van hem komen. Verzoeker staat sinds 4 januari 2018 ingeschreven bij zijn broer ([naam 2]) op het adres [adres]. Verzoeker heeft als zzp’er in de thuiszorg gewerkt. Daarna heeft hij in de periode van 12 januari 2021 tot 6 februari 2024 als zelfstandig ondernemer een eigen klusbedrijf ([naam bedrijf]) gehad. Na beëindiging van de werkzaamheden als zelfstandig ondernemer heeft verzoeker op 13 februari 2024 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande aangevraagd. Met het besluit van 4 april 2024 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat sprake zou zijn van een gezamenlijke huishouding. Volgens verweerder komt verzoeker om die reden niet in aanmerking voor een bijstandsuitkering op grond van de Pw naar de norm van een alleenstaande, wel kan hij samen met zijn broer een uitkering aanvragen. Verzoeker is het niet eens met dit besluit, omdat volgens hem geen sprake is van wederzijdse zorg en dus niet van een gezamenlijke huishouding.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er een spoedeisend belang?
4.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bezien of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.
4.2.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij momenteel geen financiële middelen heeft en dat hij daarom niet in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien.
4.3.
De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat verzoeker momenteel geen inkomsten heeft waarmee hij in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan kan voorzien. Het spoedeisend belang wordt ook niet betwist door verweerder. De voorzieningenrechter gaat daarom uit van een spoedeisend belang.
Dit betekent dat de voorzieningenrechter toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het onderhavige verzoek.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
5.1.
Verzoeker heeft aangevoerd dat geen sprake is van wederzijdse zorg en dus ook niet van een gezamenlijke huishouding. Verzoeker verwijst in dit kader naar een uitspraak van de meervoudige kamer van rechtbank Noord-Nederland van 4 mei 2023 (ECLI:NL:RBNNE:2023:1934), waarin werd geoordeeld dat onvoldoende was onderbouwd dat sprake was van wederzijdse zorg. Voor de broer van verzoeker geldt dat het zwaartepunt van zijn leven in Suriname ligt en niet zijn hoofdverblijf in de woning in [plaatsnaam 2] heeft. De broer verbleef in de periode van 2 oktober 2023 tot 24 april 2024 in Suriname. Op het moment van de aanvraag (13 februari 2024) was verzoekers broer dus al meerdere maanden afwezig.
5.2.
Volgens de Pw is sprake van een gezamenlijke huishouding wanneer twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en er sprake is van wederzijdse zorg. Van dit laatste is sprake wanneer twee personen zorg dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De vraag of sprake is van een gezamenlijke huishouding moet worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van de onderlinge relatie niet van belang.
5.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder uit de ‘Vragenlijst medebewoning’, die op 26 maart 2024 door verzoeker is ondertekend, heeft kunnen afleiden dat sprake is van wederzijdse zorg en dus ook van een gezamenlijke huishouding. Verzoeker heeft in die vragenlijst immers te kennen gegeven dat hij en zijn broer alles gezamenlijk doen. Zo doen verzoeker en zijn broer samen boodschappen, eten ze samen en doen ze samen de was. Ook worden duurzame gebruikersgoederen door beiden gebruikt. Verder heeft verzoeker in de vragenlijst aangegeven dat hij en zijn broer de kosten van de woning (bijvoorbeeld de huur, elektriciteit en water) samen zouden delen als zij beiden over inkomsten zouden beschikken. De verwijzing naar de uitspraak van de meervoudige kamer van rechtbank Noord-Nederland van 4 mei 2023 kan verzoeker daarom ook niet baten. Verzoeker heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat de situatie in die zaak – waarin het ging om een vrouw en haar partner die bijvoorbeeld de kosten voor vakanties en de zorg voor een hond verdeelden – vergelijkbaar is met zijn eigen situatie.
5.4.
Voor zover verzoeker zich op het standpunt stelt dat zijn broer zijn hoofdverblijf heeft verplaatst, omdat hij voor een paar maanden naar Hongkong is vertrokken om bij zijn zoon te kunnen verblijven, oordeelt de rechtbank dat deze stelling onvoldoende is onderbouwd. Een verblijf voor de duur van aan aantal maanden in het buitenland betekent immers niet zonder meer dat het hoofdverblijf van die persoon is verplaatst of veranderd.
5.5.
De voorzieningenrechter overweegt tot slot dat zij begrip heeft voor het betoog van verzoeker tijdens de zitting dat het erop lijkt alsof verweerder wil dat hij en zijn broer als vijanden samen zouden moeten leven, toch is dit niet de bedoeling van de Pw of verweerder. De reden waarom verweerder de aanvraag voor een bijstandsuitkering voor een alleenstaande in dit geval heeft afgewezen is immers dat verzoeker de kosten kan delen met zijn broer. Over het algemeen leidt het voeren van een gezamenlijke huishouding tot een kostenbesparing ten opzichte van het voeren van een huishouden door een alleenstaande. Verzoeker zou dan ook, zoals verweerder ook heeft geopperd in het bestreden besluit, samen met zijn broer een bijstandsuitkering op grond van de Pw kunnen aanvragen.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verweerder de aanvraag om een bijstandsuitkering vooralsnog heeft kunnen afwijzen op de grond dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.