ECLI:NL:RBROT:2024:5207
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft verzoeker op 13 februari 2024 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet (Pw). Deze aanvraag werd door het Dagelijks Bestuur van GR Sociaal afgewezen op 4 april 2024, met als reden dat verzoeker samen met zijn broer een gezamenlijke huishouding zou voeren. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 mei 2024 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder.
Verzoeker, een alleenstaande man met de Nederlandse nationaliteit, heeft zich op 4 januari 2018 vanuit Suriname in Nederland gevestigd. Hij heeft een verleden als zelfstandig ondernemer en heeft recentelijk een bijstandsuitkering aangevraagd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker en zijn broer samenleven en dat er sprake is van wederzijdse zorg, wat volgens de Pw leidt tot de conclusie dat er een gezamenlijke huishouding is. Verzoeker betwistte dit, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder op basis van de door verzoeker ondertekende vragenlijst kon concluderen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat de afwijzing van de bijstandsuitkering door verweerder voorlopig standhoudt. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de beslissing voorlopig is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. De uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout en is openbaar uitgesproken op 6 juni 2024.