ECLI:NL:RBNNE:2023:1934

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
LEE 22/2501
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging, intrekking en terugvordering uitkering op grond van de Participatiewet (PW) in het kader van gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen de beëindiging, intrekking en terugvordering van haar uitkering op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen heeft de bijstandsverlening met een besluit van 18 november 2021 beëindigd, de toekenning van bijstand ingetrokken per 1 november 2017 en heeft besloten tot terugvordering van de verstrekte bijstand. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarna de rechtbank de zaak op 9 februari 2023 heeft behandeld.

Eiseres ontving sinds 2 mei 2010 een uitkering op basis van de PW en is woonachtig op een bepaald adres. Naar aanleiding van een anonieme melding dat eiseres samenwoonde met haar partner, heeft het college een bestuursrechtelijk onderzoek ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat eiseres en haar partner een gezamenlijke huishouding voerden in de periode van 1 november 2017 tot 18 november 2021. De rechtbank concludeert dat het college ten onrechte de uitkering van eiseres heeft ingetrokken en de over deze periode verstrekte uitkering heeft teruggevorderd.

De rechtbank oordeelt dat er pas vanaf medio 2021 sprake is geweest van wederzijdse zorg tussen eiseres en haar partner. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2501

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. Th. Martens),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen, (het college)

(gemachtigde: mr. R. Bethlehem).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
beëindiging, intrekking en terugvordering van haar uitkering op grond van de Participatiewet (PW).
1.1
Het college heeft de bijstandsverlening (algemene en bijzondere bijstand) met het besluit van 18 november 2021 (primaire besluit) met ingang van 30 september 2021 beëindigd. Voorts is het besluit tot toekenning van algemene en bijzondere bijstand ingetrokken per 1 november 2017 en heeft het college besloten tot terugvordering van die bijstand.
1.2.
Met het bestreden besluit van 8 juni 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres ontvangt sinds 2 mei 2010 een uitkering op grond van de PW naar de norm van een alleenstaande. Eiseres is woonachtig op het adres [adres] te [woonplaats] (het adres). Naar aanleiding van een anonieme melding dat eiseres op haar adres zou samenwonen met haar partner heeft het college een bestuursrechtelijk onderzoek naar de verdenking opgestart. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de rapportage handhaving & invordering van 22 november 2021 (onderzoeksrapport). Naar aanleiding van het bestuursrechtelijk onderzoek is er tevens een strafrechtelijk onderzoek gestart. In dit strafrechtelijke onderzoek is bewijsmateriaal verzameld en zijn eiseres, haar partner en enkele omwonenden gehoord door een tweetal sociaal rechercheurs. Het college heeft de informatie uit dit onderzoek betrokken bij zijn besluitvorming.
3. In het primaire besluit heeft het college de bijstand van eiseres per
30 september 2021 beëindigd. Daarnaast heeft het college het besluit tot toekenning van algemene en bijzondere bijstand met ingang van 1 november 2017 ingetrokken. Het bedrag dat als uitkering is verstrekt over deze periode wordt tevens teruggevorderd. Het hiertegen gemaakte bezwaar is door het college bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het college heeft in dat besluit de beëindigingsdatum van de uitkering gesteld op 18 november 2021.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de uitkering terecht is ingetrokken met ingang van 1 november 2017 en de betaalde uitkering vanaf deze datum terecht is teruggevorderd. De beoordelingsperiode loopt van 1 november 2017 tot en met 18 november 2021 (de datum van het primaire besluit).
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiseres gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te
vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
7. Eiseres betoogt dat zij niet gedurende de gehele periode van 1 november 2017 tot
en met 18 november 2021 een gezamenlijke huishouding met haar partner heeft gehad. Eiseres geeft aan dat haar partner in september 2020 bij haar is ingetrokken. Vanaf medio 2021 is haar partner ziek geworden en vanaf dat moment is er ook sprake geweest van wederzijdse zorg. De getuigenverklaringen zijn volgens eiseres onvoldoende om te concluderen dat haar partner de gehele periode zijn hoofdverblijf had op haar adres. Ze bevatten volgens eiseres namelijk geen informatie over feiten waaruit afgeleid zou kunnen worden dat er sprake is van een hoofdverblijf op haar adres. Eiseres betwist niet dat haar partner regelmatig bij haar was, maar van een hoofdverblijf is volgens eiseres voorafgaand aan september 2020 geen sprake geweest. Eiseres betoogt verder dat er pas sinds medio 2021 sprake was van wederzijdse zorg, nu er voor die tijd geen sprake was van een financiële verstrengeling. De drie overboekingen in een periode van vier jaar vallen binnen een normale vriendschappelijke relatie. Er zijn daarnaast geen andere feiten en/of omstandigheden waaruit de zorg voor elkaar zou blijken. Volgens eiseres is er voor medio 2021 evenmin sprake geweest van andere feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat zij en haar partner in de zorg voor elkaar hebben voorzien. Hierbij geeft eiseres aan dat zij eerst vanaf medio 2021 de boodschappen samen in huis halen, dat zij sinds jaar en dag samen met haar partner op vakantie gaat waarbij een verdeelsleutel wordt gebruikt voor de kosten, dat haar verklaring dat zij de was doet voor haar partner betrekking heeft op de periode vanaf medio 2021, dat de hond van haar partner is en dat zij vanaf medio 2021, toen haar partner ziek was, voor hem heeft gezorgd.
8. De rechtbank oordeelt als volgt.
9. Volgens de wet is er sprake van een gezamenlijke huishouding wanneer twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en er sprake is van wederzijdse zorg. [1] Van dit laatste is sprake wanneer twee personen zorg dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De vraag of er sprake is van een gezamenlijke huishouding moet worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van de onderlinge relatie niet van belang.
10. Een besluit tot intrekking van het recht op bijstand is een belastend besluit. Dat brengt met zich dat het in beginsel aan het college is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en dat op het college de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres en haar partner een gezamenlijke huishouding voeren vanaf medio 2021. Eveneens is niet in geschil dat de partner van eiseres sinds september 2020 zijn hoofdverblijf heeft gehad in de woning van eiseres. Het geschil richt zich op de vraag of de partner van eiseres in de periode van 1 november 2017 tot 3 september 2020 eveneens zijn hoofdverblijf heeft gehad in de woning van eiseres en of er in de periode van 1 november 2017 tot medio 2021 sprake is geweest van wederzijdse zorg.
Het hoofdverblijf
12. Het eerste criterium waaraan moet worden voldaan, is dat van het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning. Het hoofdverblijf van iemand is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] , wordt het zwaartepunt van het persoonlijk leven mede bepaald door feiten en omstandigheden die licht werpen op de leefwijze van de betrokkene, zoals de plaats waar hij zijn post ontvangt en behandelt, waar hij zijn administratie bewaart, waar zijn kleding en verzorgingsproducten en andere persoonlijke spullen zich bevinden en waar hij zijn vrienden en familie ontvangt. Dit moet aan de hand van concrete feiten en omstandigheden worden vastgesteld. Het ingeschreven staan op verschillende adressen maakt daarbij niet uit.
13. De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksresultaten van het college voldoende grondslag bieden voor het standpunt dat in de periode van 1 november 2017 tot en met 18 november 2021 sprake is geweest van een gezamenlijk hoofdverblijf in de woning van eiseres. De rechtbank licht dit hieronder toe.
14. De rechtbank is van oordeel dat het college bij de besluitvorming heeft kunnen betrekken dat het elektriciteits- en gasverbruik in de woning van eiseres overeenkomt met het verbruik van een gemiddeld tweepersoonshuishouden. Zo blijkt uit het onderzoeksrapport dat het elektriciteitsverbruik van eiseres tussen 12 januari 2017 tot en met 1 januari 2019 gemiddeld 3330 kWh per jaar is geweest. Het gemiddeld verbruik voor een eenpersoonshuishouden is volgens het NIBUD 1810 kWh per jaar en voor een tweepersoonshuishouden 2800 kWh per jaar. Daarmee komt het elektriciteitsverbruik in deze periode overeen met het verbruik dat past bij een tweepersoonshuishouden. In dezelfde periode heeft eiseres gemiddeld 1568 m³ gas per jaar verbruikt. Volgens het NIBUD wordt er gemiddeld 1190 m³ gas per jaar verbruikt voor een gemiddelde tussenwoning. Ook het gasverbruik is daarmee hoger dan het gemiddelde.
15. De rechtbank stelt tevens vast dat er door omwonenden is verklaard dat de partner van eiseres al enkele jaren bij eiseres woonachtig is. Zo heeft een directe buurman van eiseres verklaard dat hij de buren goed kent en dat de partner van eiseres ongeveer vier jaar geleden bij eiseres is komen wonen. [3] Een andere omwonende, tot maart 2020 woonachtig aan de [adres] , heeft eveneens verklaard eiseres en haar partner goed te kennen. Volgens haar wonen zij al jaren samen, zijn zij altijd samen en staat de auto van de partner altijd voor de woning van eiseres. [4] Een derde getuige, bij wie de partner van eiseres vanaf 1 november 2017 stond ingeschreven, heeft verklaard dat de partner nooit in zijn woning heeft geslapen. [5] Hij heeft tevens verklaard dat er nooit een huurcontract is opgesteld, dat de partner niet over een eigen kamer in het huis beschikte en dat er nooit huur is betaald. Tot slot heeft de directe buurman van eiseres, waarbij de partner vanaf 3 september 2020 stond ingeschreven, verklaard dat de inschrijving van de partner op zijn adres op verzoek van eiseres is gebeurd. [6] Eiseres wilde volgens hem geen problemen met haar uitkering. Verder heeft hij verklaard dat eiseres en haar partner ten tijde van het gehoor al ongeveer vier tot vijf jaar samenwonen. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaringen. De rechtbank acht hierbij van belang dat de omwonenden geen belang hebben gehad bij de verklaringen, dat de verklaringen voldoende steun vinden in de overige aanwezige verklaringen en dat de juist bedoelde getuige, bij wie de partner vanaf 1 november 2017 zou hebben verbleven, als ook de directe buurman, bij wie de partner vanaf 3 september 2020 is ingeschreven, een verklaring hebben afgelegd die eveneens belastend voor hen zou kunnen zijn.
16. De rechtbank is van oordeel dat het college aan de hand van voornoemde bevindingen in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat de partner van eiseres vanaf 1 november 2017 zijn hoofdverblijf heeft gehad in de woning van eiseres. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat haar partner in de periode voor 3 september 2020 veel bij zijn zus en moeder heeft verbleven. De rechtbank merkt op dat deze stelling voor het eerst op zitting is ingenomen en niet nader is onderbouwd door eiseres. Deze enkele stelling leidt dan ook niet tot een ander oordeel.

Wederzijdse zorg

17. Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg.
Deze zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan alleen het delen van de woonlasten. Als er weinig of geen financiële verstrengeling is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Daarbij moeten alle niet subjectieve feiten en omstandigheden worden betrokken.
18. Uit het bestreden besluit blijkt dat de conclusie dat vanaf 1 november 2017 sprake is van wederzijdse zorg rust op een zekere mate van financiële verstrengeling. Eiseres betaalt volgens het college de vaste lasten, maar zij pint af en toe met de pas van haar partner. Daarnaast zijn er een drietal betalingen van eiseres aan haar partner gedaan voor het aflossen van een schuld. Volgens het college is er tevens anderszins sprake van wederzijdse zorg. Eiseres en haar partner zorgen namelijk samen voor de hond, doen samen boodschappen, gaan samen met vakantie, ontvangen samen visite en gaan samen uit eten. Verder doet eiseres het huishouden en kookt meestal haar partner.
19. De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen van het college niet kunnen leiden tot de vaststelling dat er vanaf 1 november 2017 sprake is van wederzijdse zorg. Hiertoe acht de rechtbank het volgende van belang.
20. Voor wat betreft de beperkte financiële verstrengeling overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat ten tijde van de gehoren niet duidelijk is geweest naar welke periode er werd gevraagd. De verklaringen van eiseres dat zij wel eens geld voor haar partner heeft gepind, zouden volgens eiseres zien op de periode vanaf medio 2021 toen haar partner ziek is geworden. [7] Voorafgaand aan deze periode zou het pinnen voor haar partner niet aan de orde zijn geweest. Dat hier voorafgaand aan deze periode evenwel sprake van zou zijn, is door het college niet gesteld noch onderbouwd. De rechtbank stelt tevens vast dat de partner van eiseres drie bedragen heeft overgemaakt naar het bankrekeningnummer van eiseres. Het gaat hierbij om een bedrag van € 1.000,- op 25 augustus 2017, een bedrag van € 360,- op 27 januari 2021 en een bedrag van € 60,- op 3 februari 2021. Volgens eiseres is hier sprake geweest van een geleend geldbedrag
.Niet is gebleken dat de financiën van eiseres en haar partner op enige andere wijze verstrengeld zijn geweest, anders dan de hiervoor genoemde drie overboekingen die in een tijdsbestek van vier jaar zijn gedaan. De rechtbank is van oordeel dat het college aan de hand van enkel deze drie overboekingen niet heeft kunnen aannemen dat er sprake is geweest van een zodanige mate van financiële verstrengeling tussen eiseres en haar partner, dat op basis daarvan wederzijdse zorg kon worden aangenomen.
21. Over de vraag of er anderszins sprake is geweest van wederzijdse zorg, overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de in het bestreden besluit genoemde gezamenlijke activiteiten waaruit de wederzijdse zorg zou moeten blijken, onvoldoende onderbouwd. Uit de verklaringen van eiseres en haar partner blijkt dat zij hebben gesteld op momenten weliswaar samen boodschappen te hebben gedaan, maar dat zij hierbij voor zichzelf in huis haalden wat zij nodig hadden. [8] Sinds de partner bij eiseres woont, haalt hij wel eens boodschappen voor hen allebei voor die dag. [9] De partner kookte zijn eigen eten en eiseres at vaak een broodje met ei en ham.
Eiseres heeft wel aangegeven wel eens voor haar partner te koken. [10] Daarnaast hebben eiseres en haar partner verklaard samen op vakantie te gaan, maar daarbij werd volgens hen een kostenverdeling gehanteerd die erop neerkomt dat de vakantie door hen beiden werd betaald. [11] De partner betaalde de locatie en eiseres betaalde de nachten. [12] Eiseres en haar partner legden hiervoor allebei geld in een potje. [13] Niet is gebleken dat die verklaring niet juist is en dat eiseres en haar partner hebben bijgedragen in elkaars kosten voor de vakanties. Over de visite heeft eiseres verklaard dat de familie van haar partner zelden langskomt. Vrienden heeft haar partner niet, volgens eiseres. [14] Tot slot heeft eiseres verklaard na de vakantie in 2019 een hond te hebben gekocht. [15] Eiseres heeft verklaard dat zij de hond meestal uitliet. Van februari tot half juli 2021 zou eiseres een vriendin hebben geholpen met de verhuizing. In deze periode heeft de partner ook veel de hond uitgelaten. [16] Dat eiseres en haar partner samen voor de hond hebben gezorgd is naar het oordeel van de rechtbank eveneens onvoldoende onderbouwd.
22. Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank van oordeel is dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat er vanaf 1 november 2017 sprake is geweest van wederzijdse zorg. Het college heeft uit de verklaringen van eiseres en haar partner weliswaar kunnen afleiden dat zij gezamenlijke activiteiten verrichtten, zoals het samen op vakantie gaan, en dat er wel eens sprake is geweest van het samen koken of boodschappen doen, maar het voorgaande kan niet de conclusie dragen dat er sprake is geweest van wederzijdse zorg voor medio 2021.
23. Zoals reeds overwogen is tussen partijen niet in geschil dat er vanaf medio 2021 sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding. Nu de rechtbank van oordeel is dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat er in de periode voorafgaand aan medio 2021 sprake is geweest van wederzijdse zorg, kan op basis van de bevindingen van het college niet worden aangenomen dat eiseres en haar partner voorafgaand aan medio 2021 een gezamenlijke huishouding voerden. Ter zitting heeft eiseres te kennen gegeven dat de exacte datum waarop de wederzijdse zorg voor het eerst is ontstaan niet bij haar bekend is. Wanneer eiseres spreekt over medio 2021 bedoelt zij hiermee april/mei/juni 2021. Nu de exacte datum niet bij eiseres bekend is, gaat de rechtbank uit van 1 juni 2021 als de datum waarop de wederzijdse zorg is ontstaan.
24.
Gelet op het voorgaande heeft het college niet kunnen concluderen dat eiseres en haar partner een gezamenlijke huishouding voerden vanaf 1 november 2017 tot 18 november 2021. Dit betekent dat het college ten onrechte de uitkering van eiseres heeft ingetrokken over de periode van 1 november 2017 tot 18 november 2021 en de over deze periode verstrekte uitkering ten onrechte heeft teruggevorderd. Het bestreden besluit kan reeds daarom niet in stand blijven. Uit de verklaringen van eiseres en haar partner blijkt dat er medio 2021 voor het eerst sprake is geweest van wederzijdse zorg. De rechtbank heeft deze datum vastgesteld op 1 juni 2021. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze periode.

Conclusie en gevolgen

Uit het voorgaande volgt dat het beroep slaagt. Het beroep van eiseres is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Nu het beroep gegrond is, zal het college aan eiseres het betaalde griffierecht moeten vergoeden. Ook zal het college de proceskosten moeten vergoeden. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-;
- bepaalt dat het college aan eiseres het in beroep betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, voorzitter, en mr. C.H. de Groot en mr. T.A. Oudenaarden, leden, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet (PW):
Artikel 3, derde lid:
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Artikel 17, eerste lid:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54, derde lid:
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste en tweede lid:
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
a. anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
b. in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;
c. voortvloeit uit gestelde borgtocht;
d. ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;
e. anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of
f. anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
1° de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken;
2° bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

Voetnoten

1.Zie hiervoor artikel 3, derde lid, van de PW.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 5 november 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3467).
3.Zie hiervoor het Proces-Verbaal verhoor getuige, [getuige 1] , van 26 oktober 2021.
4.Zie hiervoor het Proces-Verbaal verhoor getuige, [getuige 2] , van 27 oktober 2021.
5.Zie hiervoor het Proces-Verbaal verhoor getuige, [getuige 3] , van 26 oktober 2021.
6.Zie hiervoor het Proces-Verbaal verhoor getuige, [getuige 4] , van 26 oktober 2021.
7.Zie hiervoor het verslag van de hoorzitting van 15 februari 2022.
8.Zie hiervoor het Proces-Verbaal verhoor verdachte, [verdachte 1] , van 26 oktober 2021 en het Proces-Verbaal verhoor verdachte, [verdachte 2] , van 27 oktober 2021.
9.Zie hiervoor het Proces-Verbaal verhoor verdachte, [verdachte 2] , van 28 oktober 2021.
10.Zie hiervoor het Proces-Verbaal verhoor verdachte, [verdachte 3] , van 26 oktober 2021.
11.Zie hiervoor het Proces-Verbaal verhoor verdachte, [verdachte 2] , van 27 oktober 2021.
12.Zie hiervoor het Proces-Verbaal verhoor verdachte, [verdachte 3] , van 28 oktober 2021.
13.Zie hiervoor het Proces-Verbaal verhoor verdachte, [verdachte 2] , van 27 oktober 2021.
14.Zie hiervoor het Proces-Verbaal verhoor verdachte, [verdachte 3] , van xx oktober 2021.
15.Zie hiervoor het Proces-Verbaal verhoor verdachte, [verdachte 3] , van 28 oktober 2021.
16.Zie hiervoor het Proces-Verbaal verhoor verdachte, [verdachte 3] , van 26 oktober 2021.