ECLI:NL:RBROT:2024:5191

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
ROT 23/2440
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste uitlooptermijn in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Kaya, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder waarin zijn mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 39,96%. Na herbeoordeling werd deze mate verhoogd naar 47,12%. Eiser stelde beroep in, omdat hij van mening was dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld. De rechtbank heeft de medische rapporten en de argumenten van eiser zorgvuldig beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de functionele mogelijkheden van eiser correct had vastgesteld en dat er geen reden was om aan de medische beoordeling te twijfelen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de uitlooptermijn van de WGA-loonaanvullingsuitkering ten onrechte was vastgesteld op 1 april 2024. De rechtbank herstelde dit door te bepalen dat de uitlooptermijn eindigt op 1 januari 2025, 24 maanden na het 'Voornemen wijziging besluit'. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het de einddatum van de uitkering betreft, en veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2440

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. E. Kaya,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
gemachtigde: [persoon A] .

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser bericht dat hij meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 39,96%. Eiser is voorts bericht dat de hem op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekende loongerelateerd uitkering (WGA-uitkering) tot 12 september 2022 niet wijzigt. Voorts is eiser bericht dat hij na de loongerelateerde uitkering een loonaanvullingsuitkering zal ontvangen, dat deze uitkering even hoog zal zijn als de loongerelateerde uitkering en dat hij die uitkering gedurende 24 maanden tot 1 april 2024 zal ontvangen.
Bij besluit van 27 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 23 maart 2022 vastgesteld wordt op 47,12%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn ex-partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Besluitvorming
1. Eiser, die werkzaam is geweest als monteur steigers, heeft zich op 16 september 2019 met lichamelijke klachten ziekgemeld. Na afloop van de voor eiser geldende wachttijd heeft verweerder bij besluit van 14 december 2021 eiser met ingang van 13 december 2021 in aanmerking gebracht voor een Wet WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. In het kader van een herbeoordeling is ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht.
De verzekeringsarts heeft op 23 maart 2022 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen een aantal gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt 39,96% lager dan het maatmaninkomen van eiser. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
3. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die aanwezig was tijdens de hoorzitting van 21 november 2022, en die eiser aansluitend medisch onderzocht heeft, in het rapport van 23 november 2022 geconcludeerd dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig en volledig is geweest. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien om de FML op 23 november 2022 aan te passen in die zin dat eiser in de rubriek sociaal functioneren vanwege medicatie gebruik beperkt is voor beroepsmatig vervoer, dat eiser in de rubrieken fysieke omgevingseisen en dynamische handeling vanwege elleboogklachten, meer beperkt is dan door de verzekeringsarts is vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is blijkens zijn rapport van 15 december 2022 vervolgens tot een gewijzigde functieduiding en een gewijzigde vaststelling van het maatmanloon en de maatmanomvang gekomen. Hij heeft op basis van het nieuwe maatmanloon, afgezet tegen de nieuwe mediaan, de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 47,12%
4. Verweerder heeft vervolgens op 20 december 2022 een ‘Voornemen wijziging besluit’ naar eisers gemachtigde toegestuurd. Hierin heeft verweerder medegedeeld voornemens te zijn de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA van eiser vast te stellen op 47,12%. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
5. In het kader van de heroverweging in bezwaar tegen het ‘voornemen wijziging besluit’ heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, na dossierstudie, in zijn rapport van 27 februari 2023 geconcludeerd dat er, op grond van de ingebrachte medische bezwaren tegen de voorgenomen beslissing, geen aanleiding is om de FML van 23 november 2022 bij te stellen.
6. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 november 2022 en 27 februari 2023 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 december 2022.
Standpunt eiser
7. In beroep voert eiser – samengevat – aan dat hij meer beperkt is dan door verweerder is vastgesteld. Eiser voert daarbij aan klachten aan zijn hand en vingers te hebben. Ook is er sprake van psychische klachten. Uit de beschikbare medische informatie blijkt dat de vingerklachten geobjectiveerd zijn, aldus eiser. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een brief van zijn huisarts van 14 april 2023 overgelegd waarbij tevens correspondentie van eisers behandelaars is bijgevoegd. Verder heeft eiser een brief overgelegd van de poli neurologie van het Sint Franciscus Gasthuis & Vlietland van 21 april 2023. Eiser voert voorts aan dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de bijwerkingen van de door eiser gebruikte medicatie. Tot slot voert eiser aan dat hij vanwege zijn beperkingen niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
Ter verdere onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser bij mailbericht van 16 november 2023 medisch informatie van de behandelaar [persoon B] van de afdeling Pijngeneeskunde overgelegd.
Wettelijk kader
8.1.
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Op grond van artikel 60, derde lid, geldt voor de verzekerde die gedurende ten minste twee kalendermaanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur geen inkomenseis tot de dag dat zijn resterende verdiencapaciteit hoger dan 20% van het maatmaninkomen per uur is geweest gedurende een periode van 24 maanden.
8.2.
Bij het Schattingsbesluit zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
Oordeel rechtbank
9. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 1 april 2024 terecht heeft vastgesteld op 47,12%. Daarbij dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen per die datum correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de aan hem voorgehouden functies te verrichten.
10. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, een anamnese, een lichamelijk en psychisch onderzoek door de verzekeringsarts tijdens het spreekuur op 4 februari 2022, het gestelde in bezwaar en ter hoorzitting van 21 november 2022 en het aansluitend aan de hoorzitting uitgevoerde medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en alle tot dan toe beschikbare medische informatie onder meer afkomstig van de behandelend huisarts, revalidatiearts, radioloog, orthopedisch chirurg, anesthesioloog-pijnspecialist, neuroloog, neurochirurg en de bedrijfsarts. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennisgenomen van het rapport van Ergatis van 15 december 2020 en van het medicatieoverzicht van 18 november 2022. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek aldus op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
11.1.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd geeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser op de datum in geding en meer beperkingen had moeten aannemen. Hierbij is van belang dat het in de systematiek van de Wet WIA niet gaat om de medische klachten van eiser als zodanig of om de door hem ervaren beperkingen, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. Wat eiser in dat verband heeft aangevoerd, legt – zonder af te doen aan de door hem ervaren klachten – tegenover het gemotiveerde medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan verdergaande beperkingen aan te nemen dan neergelegd in de FML van 23 november 2022. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerders verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 23 november 2022
inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd waarom hij aanleiding ziet, naast de door de verzekeringsarts vastgestelde beperking, eiser meer beperkt te achten.
11.2.
In zijn rapport van 27 februari 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naar aanleiding van het gestelde in het bezwaar tegen het ‘voornemen wijziging besluit’, met verwijzing naar de beschikbare medische informatie afkomstig van eisers behandelaars, inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom eiser, ten aanzien van het gebruik van zijn handen/vingers, niet meer beperkt is dan in de FML van 23 november 2023 is vastgesteld.
11.3.
In zijn aanvullend rapport van 27 oktober 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naar aanleiding van het gestelde in het beroepschrift en de ingebrachte medische informatie afkomstig van de behandelend huisarts van 14 april 2023 en de daarbij overgelegde correspondentie afkomstig van eisers behandelend specialisten, inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom hij daarin geen aanleiding ziet het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Daarbij heeft hij ten aanzien van de gestelde psychische klachten vastgesteld dat er in beroep geen objectieve gegevens zijn aangeleverd op basis waarvan geconcludeerd dient te worden dat er aanvullende bepekringen in de FML van 23 november 2022 noodzakelijk zijn. Ten aanzien van mogelijke bijwerkingen van medicatie wijst hij erop dat er in de FML van 23 november 2022 beperkingen zijn toegevoegd, in die zin dat eiser beperkt is geacht op de items 1.8.6., verhoogd persoonlijk risico, en 2.11, beroepsmatig vervoer.
11.4.
In zijn aanvullend rapport van 28 november 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naar aanleiding van de ingebrachte medische informatie afkomstig van de afdeling Pijngeneeskunde, inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom hij daarin geen aanleiding ziet het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Daarbij heeft hij overwogen dat uit de informatie niet blijkt dat er ten tijde hier van belang sprake was van een andere medische situatie dan waarvan verweerder eerder is uitgegaan.
12. Gelet op de overtuigende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel of motiveringsbeginsel is de rechtbank niet gebleken.
13. Uit het voorgaande volgt dat verweerders verzekeringsarts bezwaar en beroep de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld. Er is geen grond voor het oordeel dat de belasting van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt.
14. Vergelijking van het inkomen dat eiser in de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van meer dan 47,12%.
De uitlooptermijn
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de uitlooptermijn van eisers WGA-loonaanvullingsuitkering in het bestreden besluit ten onrechte op 1 april 2024 heeft vast-gesteld. De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, in zijn in het kader van de heroverweging in bezwaar uitgebracht rapport van 15 december 2022, nieuwe functies heeft geduid, waarvan twee functies vallen in andere SBC-codes. De rechtbank is om die reden van oordeel dat de uitlooptermijn van 24 maanden opnieuw is gaan lopen. De rechtbank verwijst daarbij naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:948, en van 13 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:688. De uitlooptermijn van de WGA-loonaanvullingsuitkering eindigt dan ook niet op 1 april 2024 maar op 1 januari 2025, zijnde 24 kalendermaanden na afgifte van het ‘Voornemen wijziging besluit’
.Daarmee staat vast dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft. Het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal voor zover dat ziet op de beslissing over de duur van de WGA-loonaanvullingsuitkering per 1 april 2024 worden vernietigd.
16. De rechtbank zal, met in achtneming van wat is vastgesteld in rechtsoverweging 15, zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen voor zover het betreft het einde van de uitlooptermijn van de WGA-loonaanvullingsuitkering. De rechtbank bepaalt dat de WGA-loonaanvullingsuitkering, bij ongewijzigde omstandigheden bij eiser, zal eindigen op 1 januari 2025. Deze uitspraak zal in de plaats treden van het vernietigde deel van het bestreden besluit. Voor het overige oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Dit betekent dat het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, in zoverre niet slaagt.
17. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Verweerder moet eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
18. Gezien het gestelde in rechtsoverweging 15 en 16 ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten in bezwaar en in beroep. De rechtbank stelt de kosten in beroep op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, alsook 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover het betreft de datum waarop de WGA-loonaanvullingsuitkering eindigt;
  • herroept het primaire besluit, voor zover daarbij is beslist dat eisers WGA-loonaanvullingsuitkering per 1 april 2024 zal eindigen en bepaalt dat de WGA-loonaanvullingsuitkering bij ongewijzigde omstandigheden op 1 januari 2025 zal eindigen;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van
C.E. Delvaux, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 6 juni 2024.
De rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.