ECLI:NL:RBROT:2024:5101

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
ROT 22/2543
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een herzieningsverzoek in het kader van de WAO en de gevolgen van onvoldoende bewijsvoering

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 5 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn herzieningsverzoek door het UWV beoordeeld. Eiser, die tot medio 2000 een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, had zijn herzieningsverzoek ingediend omdat hij meende dat zijn uitkering ten onrechte was beëindigd. Het UWV had het verzoek echter buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet de gevraagde documenten kon overleggen die nodig waren voor de beoordeling van zijn aanvraag.

De rechtbank constateert dat het UWV op correcte wijze heeft gehandeld door het herzieningsverzoek niet in behandeling te nemen. Eiser had niet de benodigde bewijsstukken kunnen aanleveren, wat volgens de wetgeving een geldige reden is voor het niet behandelen van een aanvraag. De rechtbank wijst erop dat het risico van het ontbreken van deze documenten bij de aanvrager ligt. Eiser voerde aan dat zijn psychische problemen hem belemmerden in het aanleveren van de benodigde informatie, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet voldoende is om het UWV te verplichten om het verzoek alsnog te behandelen.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft besloten het herzieningsverzoek buiten behandeling te laten en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak wordt openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing, binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2543

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. E.R. van Dijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam 1]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van een verzoek tot herziening.
1.1.
Het UWV heeft eisers herzieningsverzoek van 14 juli 2021 (het herzieningsverzoek) met het primaire besluit van 6 oktober 2021 buiten behandeling gesteld. Met het bestreden besluit van 22 april 2022 op het bezwaar van eiser is het UWV daarbij gebleven. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: Eisers gemachtigde, eisers broer ([naam 2]) en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2. Bij het herzieningsverzoek heeft eiser aan het UWV schriftelijk laten weten dat hij tot medio 2000 een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (de WAO) ontving en dat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage na een herkeuring zodanig is afgeschaald dat hij geen recht meer had op die uitkering. Eiser heeft verzocht om herziening van zijn recht op WAO-uitkering, omdat die destijds ten onrechte zou zijn beëindigd. Het UWV heeft naar aanleiding hiervan aan eiser op 9 augustus 2021 een brief verstuurd en daarin vermeld geen WAO-gegevens meer van hem te hebben. Eisers dossiers zijn na de wettelijke bewaartermijnen vernietigd. Het UWV heeft eiser verzocht om een kopie van de WAO beëindigingsbeslissing met bijbehorende rapportages, zodat het UWV het herzieningsverzoek verder kan beoordelen. Omdat eiser de gevraagde stukken niet heeft overgelegd, heeft het UWV dit bij het primaire besluit buiten behandeling gesteld. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft het UWV bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.

Het beroep van eiser

3. In beroep voert eiser aan dat vanwege zijn psychische problematiek niet hij, maar wijlen zijn vrouw zijn administratie deed. Na haar overlijden werd pas duidelijk dat hij zich zonder haar steun niet zelfstandig kan handhaven. Toen heeft hij het herzieningsverzoek gedaan. Hij weet niet waar de door het UWV gevraagde stukken zijn gebleven. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hebben destijds geconcludeerd dat hij niet meer arbeidsongeschikt is, maar onder meer uit een rapportage van de verzekeringsarts van 8 oktober 2020 blijkt dat hij ernstige psychische klachten heeft die al veel langer spelen. Hij heeft daarover ook medische informatie overgelegd. Volgens eiser blijkt daaruit genoegzaam dat het besluit tot beëindiging van zijn WAO-uitkering, waarvan hij herziening heeft gevraagd, onjuist was, en hij vindt dat het UWV daarom op die beslissing moet terugkomen.

Beoordeling door de rechtbank

4. Op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan het UWV besluiten een aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking.
5. De rechtbank wijst allereerst op vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2020:1908) die inhoudt dat bij de eventuele onduidelijkheid over de medische situatie in het verleden die voortvloeit uit een late aanvraag voor rekening en risico van de aanvrager komt.
Mede gelet daarop heeft het UWV terecht besloten het herzieningsverzoek buiten behandeling te laten. Nog daargelaten dat het moeilijk voorstelbaar is een plicht aan te nemen terug te komen op een besluit dat niet beschikbaar is en waarvan de onderbouwing ook onbekend is, kan ook uit de door eiser overlegde medische informatie niet worden geconcludeerd dat de beëindiging indertijd van zijn WAO-uitkering per juli 2000 niet juist kan zijn geweest. De medische informatie gaat niet verder terug dan een brief van het Riagg van 16 augustus 2000 aan eisers huisarts over een intakegesprek. Daaruit kunnen geen conclusies worden getrokken over de ernst van de psychiatrische problematiek indertijd, laat staan over de daaruit voorvloeiende beperkingen om arbeid te verrichten. Ook de overige medische informatie vormt daarvoor geen grond. Of het eiser persoonlijk kan worden verweten niet meer over de voor in behandeling nemen van het herzieningsverzoek noodzakelijke stukken te beschikken, is hier niet van belang, omdat het in zijn risicosfeer ligt. Terecht heeft het UWV de door eiser verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende geacht voor de beoordeling van het herzieningsverzoek.

Conclusie en gevolgen

6. Het UWV heeft het herzieningsverzoek terecht niet in behandeling genomen. Het bestreden besluit blijft in stand en het beroep moet ongegrond worden verklaard.
7. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.