In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres en een gedaagde. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W. Vahl, vorderde terugbetaling van een bedrag van € 21.650,- dat door de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. S. Pershad, zonder haar toestemming van haar bankrekening was opgenomen. De eiseres stelde dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld door dit bedrag op te nemen, terwijl de gedaagde betoogde dat er toestemming was gegeven voor deze opname in het kader van een gezamenlijke investering in bitcoins.
De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder een tussenvonnis en een akte van de gedaagde. Een getuigenverhoor was gepland, maar dit kon niet doorgaan omdat de gedaagde de getuige niet had kunnen oproepen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet in zijn bewijsopdracht was geslaagd, omdat hij niet voldoende bewijs had geleverd dat de eiseres toestemming had gegeven voor de opname van het geldbedrag. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld door het geldbedrag op te nemen zonder toestemming van de eiseres, en veroordeelde hem tot terugbetaling van het bedrag, vermeerderd met wettelijke rente.
Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de eiseres werden begroot op € 1.307,-. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de eiseres het vonnis onmiddellijk kan laten uitvoeren, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat. De eiseres had ook aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke kosten, maar deze werden afgewezen omdat niet was aangetoond dat er meer werkzaamheden waren verricht dan enkel het versturen van een aanmaning. Het vonnis is openbaar uitgesproken door de kantonrechter.