Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[gedaagde sub 1] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 24 juli 2023, met producties 1 tot en met 18;
- de conclusie van antwoord, met producties A tot en met C;
- de akte vermeerdering van eis, tevens akte overlegging producties 19 tot en met 21;
- de mondelinge behandeling van 20 februari 2024 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde spreekaantekeningen van mr. Zijlstra voornoemd en mr. E.A.L. van Emden, advocaat te Den Haag, namens [gedaagde sub 1] en Nationale Nederlanden.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Groepsaansprakelijkheid
[persoon D] heeft in zijn ongedateerde verklaring verklaard: “Ondertussen was mijn blik weer gefocust op 2 jongens van de groep die gehurkt op de grond zaten om een stapel vuurwerk af te steken. Eén van de jongens, waarvan later bleek [persoon B] , stak de stapel aan”. Bij DEKRA verklaart [persoon D] echter dat niet twee jongens, maar “een groepje van een man of drie tot vijf bezig [was] met stapeltjes vuurwerk te maken” en dat hij eigenlijk niet weet wie het vuurwerk afstak waardoor [persoon A] getroffen zou zijn. Op grond van mededelingen van anderen ( [persoon A] en zijn echtgenote) zou hij hebben aangenomen dat het [persoon B] was die op de grond torentjes vuurwerk had gemaakt en dat het [persoon B] was die dat vuurwerk had afgestoken. Of [gedaagde sub 1] tot het “groepje” behoorde dat vuurwerk afstak, kan uit de verklaring van [persoon D] niet worden afgeleid. De rechtbank beschouwt de verklaring van [persoon D] als onvoldoende betrouwbaar om daaruit met voldoende zekerheid te kunnen afleiden dat [gedaagde sub 1] betrokken was bij het tegelijkertijd afsteken van het vuurwerk dat tot het ongeval heeft geleid, nu hij eerst [persoon B] heeft aangewezen als degene die vuurwerk zou hebben afgestoken dat [persoon A] zou hebben geraakt en daar later weer van is teruggekomen.
Evenals zijn echtgenote wijst [persoon A] in zijn ongedateerde schriftelijke verklaring alleen [persoon B] aan als degene die vuurwerk heeft afgestoken, maar breidt hij in zijn verklaring aan DEKRA het aantal bij het afsteken van vuurwerk betrokken personen uit door te verklaren dat er “twee of drie jongens” vuurwerk aan het afsteken waren toen hij naar het huis van zijn zuster liep. [persoon A] verklaart letterlijk (aan DEKRA): “Bij die jongens was in ieder geval de mij bekende [persoon B] . Hij kwam vaker in de straat en was een goede vriend van [persoon G] , [persoon G] is de zoon van mijn zus [persoon I] . Ik weet niet meer precies welke andere jongens erbij waren. Dat kunnen [persoon J] , een overbuurjongen en mijn neef [persoon G] geweest zijn. Maar ik weet het niet meer. Volgens mij vierde mijn neef met een stuk of vijf jongens oud en nieuw.”
Uit deze verklaring volgt dat [persoon A] niet meer weet wie er betrokken was bij het afsteken van het vuurwerk dat hem uiteindelijk heeft geraakt. Hierbij moet worden opgemerkt dat [persoon A] niet door vuurwerk werd geraakt toen hij zich naar het huis van zijn zuster begaf, waarover hij verklaart, maar door vuurwerk in het oog werd geraakt toen hij van het huis van zijn zuster naar zijn eigen huis terugliep. [persoon A] heeft niet verklaard wie toen vuurwerk afstak en/of wie daarbij betrokken was. Over de betrokkenheid van [gedaagde sub 1] bij het afsteken van dat vuurwerk kan op basis van de verklaringen van [persoon A] derhalve niets worden gezegd.
€ 173,00(plus de verhoging zoals hieronder vermeld)