ECLI:NL:RBROT:2024:4962

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
C/10/611491 / FA RK 21-328
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
  • mr. S.L. Raphael
  • mr. E.M. Moerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Langlopende echtscheidingsprocedure met verzoeken over gezag en zorgregeling voor minderjarige

In deze langlopende echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank Rotterdam op 16 mei 2024 een beschikking gegeven over het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de zorgregeling. De echtscheiding is eerder uitgesproken, maar er zijn nog verschillende verzoeken van partijen die samenhangen met de zorg voor hun minderjarige dochter. De vrouw heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij zich bepaald, maar de man verzoekt om terugverhuizing en een zorgregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er vermoedens van seksueel misbruik zijn geweest, maar dat deze niet zijn bewezen. De vrouw is zonder toestemming van de man met de minderjarige verhuisd, wat heeft geleid tot een stopzetting van het contact tussen de man en de minderjarige. De rechtbank heeft een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken en een zorgregeling bepaald die geleidelijk zal worden opgebouwd. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om eenhoofdig gezag afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs is dat de communicatie tussen de ouders zo problematisch is dat het gezamenlijk gezag niet kan worden voortgezet. De rechtbank heeft de zorgregeling vastgesteld, waarbij de man in de toekomst meer contact met de minderjarige zal hebben, met als doel een evenwichtige opvoeding en betrokkenheid van beide ouders.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/611491 / FA RK 21-328
Beschikking van 16 mei 2024 over het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht en de voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. C.K. Visser te Oud-Beijerland,
t e g e n
[naam 2], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. E.J.W. Schuijlenburg te Leidschendam.
Dit verzoek gaat over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige] .

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 4 september 2023;
  • het bericht met bijlagen van de man van 12 oktober 2023;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 20 december 2023;
  • het bericht met bijlagen van de man tevens houdende aanvullende verzoeken, ingekomen op 13 maart 2024;
  • het bericht met bijlage van de man van 2 april 2024;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 8 april 2024;
  • het bericht met bijlagen van de man van 8 april 2024.
1.2.
De voortgezette mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 18 april 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), in zijn adviserende rol, vertegenwoordigd door [naam 3] .

2.De aanloop naar deze beschikking

2.1.
Deze zaak is op 14 januari 2021 begonnen met een verzoekschrift in een echtscheidingsprocedure. Dit betekent dat de procedure bij de rechtbank inmiddels ruim drie jaar duurt. In die drie jaar zijn vijf (tussen)beschikkingen gewezen, waarin de echtscheiding is uitgesproken en verschillende beslissingen zijn genomen over daarmee samenhangende verzoeken. De rechtbank heeft nog geen (eind)beslissing genomen op een aantal verzoeken die zien op [minderjarige] . Wel is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] op 5 november 2021 bij de vrouw bepaald, omdat partijen het hier toentertijd over eens waren.
2.2.
De invulling van de zorg voor [minderjarige] en wie het gezag heeft over haar – de vrouw wil eenhoofdig gezag – heeft partijen gedurende de gehele procedure echter verdeeld gehouden. Partijen zijn in mediation gegaan en hebben later ook voorlopige afspraken gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling). Die contacten zijn in juni 2023 stopgezet, omdat de vrouw vermoedens had van seksueel misbruik van [minderjarige] door de man of in de tijd dat [minderjarige] bij de man was. Zij was namelijk thuisgekomen met onverklaarbare blauwe plekken op haar lies en dijbeen, vertoonde afwijkend gedrag en deed niet-passende uitspraken. De vrouw heeft hiervan melding gedaan bij Veilig Thuis, het Crisis Interventie Team (CIT) en de Jeugdbescherming. Ook is er een afspraak gemaakt bij het zogeheten Goofy-spreekuur in het ziekenhuis. Deze rechtbank heeft vervolgens op 17 juli 2023 de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van de resultaten van deze onderzoeken.
2.3.
Vervolgens heeft op 21 augustus 2023 een nieuwe zitting plaatsgevonden. Het Goofy-onderzoek was toen nog niet afgerond. Wel had de man onder begeleiding van het CIT contact gehad met [minderjarige] . Deze contacten zijn goed verlopen. Het CIT heeft vervolgens aangegeven te stoppen met de begeleide contacten, omdat er geen crisissituatie meer is. Partijen zijn door het CIT aangemeld bij Agathos en bij het Rotterdamse Omgangshuis. De rechtbank heeft vervolgens in afwachting van de nadere onderzoeken een voorlopige zorgregeling bepaald, die inhield dat de man eenmaal per week voor twee uur contact heeft met [minderjarige] in aanwezigheid van de verloofde van de man en de broer van de vrouw. De beslissing over het gezag werd aangehouden.
2.4.
In september 2023 is het Goofy-onderzoek afgerond. Uit het rapport blijkt dat er geen signalen of afwijkingen gevonden zijn die passend zijn bij seksueel misbruik. In haar eindrapportage van 11 oktober 2023 concludeert Veilig Thuis vervolgens dat de fysieke en seksuele kindermishandeling niet is bevestigd en ook niet is weerlegd. De toen nog geldende veiligheidsafspraken rondom [minderjarige] dat er altijd twee volwassenen bij haar aanwezig zijn, hoefden volgens Veilig Thuis niet meer gehandhaafd te worden. Naar aanleiding van nieuwe meldingen bij Veilig Thuis door de vrouw en door een leerkracht van [minderjarige] , is Veilig Thuis weer betrokken geraakt. Opnieuw is het vierogenprincipe voor [minderjarige] en haar vader afgesproken. Daarnaast is een onafhankelijk gedragswetenschapper betrokken. Veilig Thuis heeft een (ongedateerd) aanvullend rapport opgesteld, waarin drie zorgen worden geuit:
  • blauwe plekken bij [minderjarige] die mogelijk niet-accidenteel zijn;
  • onthulling van [minderjarige] over dat er is gekieteld aan haar geslachtsdeel (de ene keer noemt zij dat zij is gekieteld door haar vader, de andere keer door een stout iemand);
  • het contactverlies tussen [minderjarige] en haar vader.
Veilig Thuis concludeert dat niet vastgesteld of bewezen kan worden of er seksueel grensoverschrijdend gedrag door de man heeft plaatsgevonden. Wel concludeert zij dat [minderjarige] zorgelijke uitspraken heeft gedaan, die niet passen bij haar leeftijd.
2.5.
Tijdens de zitting van 18 april 2024 is stilgestaan bij de gebeurtenissen sinds de laatste zitting. Gebleken is dat de voorlopige zorgregeling niet van de grond is gekomen, omdat partijen het niet eens konden worden over de wijze van begeleiding van de contacten. Daarnaast is de vrouw zonder toestemming van de man met [minderjarige] naar Zeeland verhuisd. Er is geen enkel contact meer geweest tussen de man en [minderjarige] en hij was ook tot de zitting niet op de hoogte van het precieze adres van de vrouw.
2.6.
Tijdens de zitting van 18 april 2024 heeft de raad vanwege zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] een voorlopige ondertoezichtstelling verzocht. Deze rechtbank heeft dit verzoek toegewezen en [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering met ingang van 18 april 2024 tot 18 juli 2024 (bekend onder zaak- en rekestnummer: C/10/677810 / JE RK 24-851).

3.De nog voorliggende verzoeken

3.1.
De rechtbank moet een beslissing nemen over het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag.
3.2.
De man heeft op 13 maart 2024 aanvullende verzoeken gedaan. In het kader van voorlopige voorzieningen heeft de man verzocht, primair, om terugverhuizing van de vrouw met [minderjarige] , subsidiair [minderjarige] voorlopig aan de man toe te vertrouwen en meer subsidiair een voorlopige weekendregeling (elke vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur) te bepalen, waarbij de vrouw [minderjarige] naar de man brengt en weer ophaalt en de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld. In de hoofdzaak verzoekt de man primair de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen en subsidiair (de rechtbank begrijpt, ter vervanging van zijn eerdere verzoek om een zorgregeling) de hiervoor genoemde zorgregeling te bepalen. Ook heeft hij verzocht om een raadsonderzoek.

4.De beoordeling

4.1.
Gezag
4.1.1.
Het gezamenlijk gezag kan op grond van artikel 1:253n BW worden beëindigd bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag of als bij de beslissing tot gezamenlijk gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Indien één van deze gevallen zich voordoet, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Van toepassing is het in artikel 1:251a BW genoemde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.
4.1.2.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kinderen samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders indien de ouders dat niet kunnen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend.
4.1.3.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen. De wetgever tilt zwaar aan gezamenlijke uitoefening van het gezag. Uitgangspunt is dat ouders die gezamenlijk het gezag hebben, dit gezag gezamenlijk blijven uitoefenen na ontbinding van het huwelijk (zie HR 15 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB9669). Gezamenlijkheid is dus de hoofdregel, die sinds 1 januari 2023 nog is versterkt door de nieuwe regel dat gezamenlijk gezag ook ontstaat bij de erkenning van een kind met toestemming van de vrouw (artikel 1:251b BW). Eenhoofdig gezag is slechts aan de orde bij uitzonderlijke gevallen. Het verzoek van de vrouw haalt die hoge drempel niet.
4.1.4.
De vrouw heeft haar stelling dat de tussen partijen bestaande communicatieproblemen zo ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren raakt, onvoldoende onderbouwd. Het is niet zo dat ieder geval waarin onenigheid bestaat dit moet leiden tot beëindiging van het gezamenlijk gezag, ook niet als die onenigheid voor de rechter moet worden uitgevochten. De rechtbank acht het juist in het belang van [minderjarige] dat de man betrokken blijft in haar leven. Dat geldt des te meer omdat de voorlopige ondertoezichtstelling is uitgesproken. Het is in het belang van [minderjarige] dat de man net als de vrouw bij de hulpverlening als gelijkwaardige ouder wordt betrokken.
4.1.5.
Dat de man een islamitische achtergrond heeft en de vrouw niet, is ook geen reden om het gezag van de man te beëindigen. Een verschil in opvoedingsstijl betekent niet dat daarom [minderjarige] klem en verloren raakt tussen haar ouders. Dat [minderjarige] door de opvoeding van haar vader minderwaardig over zichzelf zou denken, is niet aannemelijk geworden. Daarnaast heeft de rechtbank in haar uitspraak van 9 september 2022 al overwogen dat er geen concrete dreiging is voor een ontvoering van [minderjarige] door de man, zodat de rechtbank ook voorbij gaat aan dit argument van de vrouw.
4.1.6.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het gezamenlijk gezag te beëindigen.
4.2.
Hoofdverblijfplaats
4.2.1.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder een geschil over de hoofdverblijfplaats, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd.
De rechtbank kan op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over de hoofdverblijfplaats of een door ouders onderling getroffen regeling over de hoofdverblijfplaats wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechtbank neemt een beslissing die haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen. Dat kan er soms ook toe leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, ook al moet het belang van het kind een overweging van de eerste orde zijn bij de afweging van alle belangen.
4.2.2.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de man in deze procedure een verzoek kan doen tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] . Op 5 november 2021 heeft deze rechtbank namelijk al beslist dat haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw is. De vraag is of de rechtbank in dezelfde procedure terug kan komen op deze beslissing en of daartoe aanleiding bestaat. Met haar beslissing heeft de rechtbank een eindbeslissing gegeven. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat eraan in de weg dat de rechtbank haar toenmalige beslissing nu heroverweegt.
4.2.3.
Maar: het systeem van gezag en omgangsrecht staat er niet aan in de weg dat partijen geschillen over de woonplaats van een minderjarige meermalen aan de rechter voorleggen. Dat mag, zo lang er maar sprake is van een wijziging van omstandigheden. Dan is namelijk geen sprake van de heroverweging van een eerder oordeel, maar het geven van een nieuwe beslissing naar nieuwe omstandigheden. De man stelt – onbetwist, en naar het oordeel van de rechtbank: terecht – dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de eerdere beslissing van de rechtbank. Sinds die beslissing is immers sprake van verlies van contact dat er vóór die beslissing nog was, en van het verhuizen van [minderjarige] . De man zou dan ook ontvankelijk zijn als hij een nieuw verzoekschrift zou indienen. Dat betekent dat hij in beginsel ook ontvankelijk is als hij in plaats van een nieuw verzoek nu zijn verzoek vermeerdert. Het verzoek is tijdig voorafgaand aan de mondelinge behandeling ingediend en ook van andere beletselen is de rechtbank niet gebleken, zodat de rechtbank het verzoek inhoudelijk zal behandelen.
4.2.4.
Beoordeeld moet worden of het in het belang is van [minderjarige] om haar hoofdverblijfplaats bij de man te bepalen. Daarvoor pleit dat de vrouw met [minderjarige] is vertrokken, zonder aan de man te laten weten waarnaartoe. De rechtbank vindt dit onbegrijpelijk van de vrouw, zeker omdat zij het contact tussen de man en [minderjarige] jarenlang heeft gefrustreerd met als argument dat hij [minderjarige] zou ontvoeren naar Syrië. De vrouw heeft nu feitelijk gedaan waar zij jarenlang zelf bang voor is geweest.
4.2.5.
Toch is de rechtbank van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] is om haar hoofdverblijfplaats bij de man te bepalen. Het verplaatsen van het hoofdverblijf van de ene ouder naar de andere ouder is een zeer ingrijpend middel in het leven van vierjarig kind. De belangen van [minderjarige] kunnen op dit moment afdoende worden gediend door haar voorlopige ondertoezichtstelling, waardoor de GI toezicht kan houden op haar opvoedsituatie en opvoedomgeving. Tijdens de zitting heeft de vrouw ook laten zien dat zij stappen kan zetten. Zo heeft zij haar adres aan de man verteld. De rechtbank heeft daarom vooralsnog voldoende vertrouwen in de vrouw en dat maakt dat verplaatsing van het hoofdverblijf nu niet aan de orde is.
4.2.6.
Het verzoek van de man wordt dan ook afgewezen. Als de zorgregeling zoals die hierna zal worden bepaald opnieuw niet van de grond komt, dan dient de vrouw er serieus rekening mee te houden dat op een nieuw verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats wel eens anders zou kunnen worden beslist.
4.3.
Zorgregeling
4.3.1.
De rechtbank constateert dat partijen al jarenlang verdeeld zijn over het contact tussen de man en [minderjarige] . Sinds het begin van de procedure zijn de contactmomenten opgebouwd. Op het moment dat het contact beter liep, werd de man beschuldigd van misbruik van [minderjarige] . De man geeft aan dat hij al jaren in de wachtkamer zit ten aanzien van de zorgregeling. Hij heeft van meet af aan de indruk dat bij iedere stap vooruit hij en [minderjarige] er ook weer twee terug moeten zetten. Het heeft volgens hem lang genoeg geduurd en hij wil [minderjarige] weer zien. De vrouw is het hier niet mee eens. De vrouw verklaart tijdens de zitting dat zij de man nooit meer gaat vertrouwen met [minderjarige] . [minderjarige] heeft verteld over misbruik door de man en de vrouw gelooft haar op haar woord. [minderjarige] wil geen omgang met de man, aldus de vrouw. Tegelijkertijd verklaart de vrouw dat zij het belangrijk vindt dat [minderjarige] weet dat zij ook van Syrische afkomst is en dat zij kan instemmen met contact tussen [minderjarige] en de man bij het omgangshuis. De vrouw is niet tegen contact, maar dat moet voor [minderjarige] wel veilig zijn.
4.3.2.
Sinds het vermoeden van seksueel misbruik heeft de rechtbank ingezet op begeleide contacten. De reden hiervoor was dat de veiligheid van [minderjarige] vooropstond. Het was in haar belang om het zekere voor het onzekere te nemen. Inmiddels is gebleken dat de signalen over het seksueel misbruik niet geobjectiveerd zijn, in die zin dat deze niet bevestigd kunnen worden. Veilig Thuis is tot deze conclusie gekomen na het onderzoek op het Goofy-spreekuur, de bestudering van de rapporten en na raadpleging van een onafhankelijk gedragskundige. In het rapport van Veilig Thuis is ook benadrukt dat het contactverlies tussen [minderjarige] en haar vader een onveilige situatie heeft opgeleverd. Verder is de rechtbank niet gebleken dat [minderjarige] geen contact zou willen met haar vader. De eerdere begeleide contacten tussen de man en [minderjarige] zijn altijd goed verlopen.
4.3.3.
Bij die stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat er contact tussen de man en [minderjarige] moet zijn en de rechtbank is van oordeel dat dit onbegeleid kan en moet plaatsvinden. De reden voor de eerdere spreekwoordelijke voet op de rem, namelijk het vermoeden van misbruik, is immers weggevallen. Ook Veilig Thuis vindt het niet meer nodig dat er een andere volwassene aanwezig is bij het contact tussen de man en zijn dochter. Daar komt bij dat [minderjarige] binnenkort zal verder gaan met speltherapie en de GI betrokken is. Er zijn dus voldoende professionele volwassenen betrokken om zicht te houden op het welzijn van [minderjarige] .
4.3.4.
De vervolgvraag is hoe de zorgregeling eruit moet komen te zien. De rechtbank is van oordeel dat de zorgregeling moet worden opgebouwd. [minderjarige] heeft al langere tijd geen contact met haar vader. Zij is nog jong en het contactherstel moet zorgvuldig plaatsvinden. De rechtbank bepaalt dat het eerste contactmoment zal zijn op zaterdag 1 juni 2024. Dit geeft de GI en/of de speltherapeut de tijd om [minderjarige] voor te bereiden op dit eerste contact, bijvoorbeeld door voorafgaand aan 1 juni 2024 te videobellen met de man. Het eerste contact zal ook voor de vrouw een grote stap zijn. In het kader van het opbouwen van vertrouwen zal de rechtbank bepalen dat de contacten in de maand juni 2024 in de woning van opa en oma vaderszijde plaatsvinden. De omgangsregeling wordt vervolgens per maand verder opgebouwd. Daarbij wordt het verblijf per weekend langer, maar dat betekent ook dat na verloop van tijd niet [minderjarige] meer elk weekend naar haar vader gaat. Uiteindelijk wordt, onder regie van de GI, toegewerkt naar drie weekenden per maand. Uiterlijk 14 februari 2025 – een week na de vierde verjaardag van [minderjarige] , op welke dag [minderjarige] bij haar moeder zal zijn – moet een zorgregeling van drie volledige weekenden per maand gerealiseerd zijn. In de maanden met vijf weekenden zal [minderjarige] twee weekenden bij de vrouw zijn.
4.3.5.
De wens van de man dat [minderjarige] alle weekenden bij hem is, acht de rechtbank niet in haar belang. Zeker omdat [minderjarige] op niet al te lange termijn naar school gaat, is het van belang dat zij ook vrije weekenden met haar moeder kan doorbrengen.
4.3.6.
De rechtbank zal deze regeling in haar beslissing hieronder volledig uitschrijven. De rechtbank heeft bij het bepalen van de frequentie en de tijden rekening gehouden met de leeftijd van [minderjarige] en met de afstanden die zij moet afleggen. Deze opbouwregeling loopt door in de vakanties. Vervolgens kan met hulp van de GI toegewerkt worden naar een verdeling van de vakanties.
Halen en brengen
4.3.7.
Gelet op het feit dat de man in de maand juni 2024 naar [plaats] zal moeten reizen om omgang te hebben met zijn dochter, zal de rechtbank bepalen dat de vrouw [minderjarige] naar [plaats] brengt en ook weer ophaalt. Het uitgangspunt is dat het halen en brengen in beginsel een gedeelde verantwoordelijkheid is van de ouders. De rechtbank zal daarom met ingang van de maand juli 2024 bepalen dat de vrouw [minderjarige] naar de man brengt en de man [minderjarige] terugbrengt bij de vrouw. Deze regeling spreidt de verantwoordelijkheid en geeft aan [minderjarige] de impliciete boodschap dat zij van de wegbrengende ouder de toestemming krijgt naar de ontvangende ouder te gaan. Die boodschap is, ook als zij niet wordt uitgesproken, heel belangrijk.
4.4.
Raadsonderzoek
4.4.1.
De man verzoekt om een raadsonderzoek naar de zorgregeling voor [minderjarige] en haar hoofdverblijfplaats.
4.4.2.
Omdat de rechtbank het verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats heeft afgewezen en een zorgregeling heeft bepaald, zal de rechtbank dit verzoek bij gebrek aan belang afwijzen.
4.5.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.5.1.
De beschikking zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De rechtbank stelt hierbij het belang van de [minderjarige] voorop. Deze uitspraak moet niet het begin zijn van een nieuwe juridische strijd. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij weet waar zij aan toe is, dat het contact met de man zo snel mogelijk wordt hersteld en dat dit een duurzaam herstel is. Op dit moment heeft zij hem al maanden niet gezien. Het belang van de man is hetzelfde, hij heeft recht op omgang en duurzaam contact met zijn dochter. Daartegenover staat het belang van de vrouw, maar zij heeft geen bijzondere belangen gesteld, anders dan haar niet objectiveerbare zorgen over de veiligheid van [minderjarige] . Het contact tussen de man en de [minderjarige] mag niet worden doorkruist door het instellen van een rechtsmiddel. Hoe langer de huidige situatie waarin er geen contact is tussen [minderjarige] en haar vader voortduurt, hoe moeilijker het zal zijn om de omgang en het contact tot stand te brengen.
4.6.
Voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv
4.6.1.
Omdat de rechtbank een beslissing zal nemen in de hoofdzaak, heeft de man geen belang meer bij zijn verzoeken in het kader van de voorlopige voorzieningen. De rechtbank zal die verzoeken afwijzen.
4.7.
Proceskosten
4.7.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] in het kader van de de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de man zal zijn als volgt:
Datum
Tijdstip
Locatie
Halen/Brengen
Juni 2024
1 juni
8 juni
15 juni
22 juni
29 juni
14:00-17.00 uur
Bij opa en oma (zijde van de man) in [plaats] .
De vrouw brengt en haalt [minderjarige] .
Juli 2024
6 juli
13 juli
20 juli
27 juli
14:00-18.30 uur
Bij de man in [woonplaats] .
De vrouw brengt [minderjarige] , de man brengt [minderjarige] terug en vertrekt vanaf huis om 18:30.
Augustus 2024
3+4 augustus
10+11 augustus
17+18 augustus
24+ 25 augustus
31 augustus + 1 september
Zaterdag vanaf 14.00 uur tot de volgende zondag 15.00 uur.
Bij de man in [woonplaats] .
De vrouw brengt [minderjarige] naar de man en zorgt ervoor dat ze om 14.00 uur bij de man is, de man brengt [minderjarige] terug en zorgt ervoor dat hij om 15.00 uur bij de vrouw is.
September 2024
7 + 8 september
21+22 september
28+29 september (eerste, derde en vierde weekend*)
Zaterdag vanaf 10.00 uur tot de volgende zondag 15.00 uur.
Bij de man in [woonplaats] .
De vrouw brengt [minderjarige] en zorgt ervoor dat zij om 10.00 uur bij de man is. De man brengt [minderjarige] terug en zorgt ervoor dat zij om 15.00 uur bij de vrouw is.
Oktober 2024 – 14 februari 2025
Toewerken naar vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de man in het eerste, derde en vierde weekend van de maand*
Bij de man in [woonplaats] .
De vrouw brengt [minderjarige] en de man brengt [minderjarige] weer bij de vrouw.
Vanaf 14 februari 2025
Elke eerste, derde en vierde weekend van de maand* van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagavond 19:00
Bij de man in [woonplaats] .
De vrouw brengt [minderjarige] en zorgt ervoor dat zij om 17.00 uur bij de man is en de man brengt [minderjarige] weer bij de vrouw en zorgt ervoor dat zij om 19.00 uur weer bij de vrouw is.
* Het eerste weekend van de maand is het weekend waarin de eerste zaterdag van de maand valt, ook als de omgang al op vrijdag begint. De andere weekenden worden op overeenkomstige wijze bepaald;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. J. van den Bos, (kinder)rechter, mr. S.L. Raphael en mr. E.M. Moerman, (kinder)rechters in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van H.J. de Wit, griffier, op 16 mei 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.