4.3.2.Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank het navolgende worden afgeleid.
Op 1 december 2020 is het uit de Dominicaanse Republiek afkomstige schip [naam schip 1] via de Rotterdamse haven Nederland binnengekomen. Bij het controleren van de containers van dit schip viel bij container met nummer [containernummer 1] op dat er naast het zegel met daarop Hamburg Sud een tweede verzegeling was aangebracht en er werden afwijkingen ten aanzien van deze zegels geconstateerd. Besloten werd om deze container, die was geladen met medische hulpmiddelen, te controleren. In de container werden links achterin 16 zwarte tassen met daarin 395 pakketten aangetroffen. De pakketten zijn om 13:30 uur in beslag genomen en hadden een nettogewicht van 395 kilogram. Hiervan zijn
32 willekeurige pakketten geselecteerd en 30 pakketten bemonsterd. Na onderzoek door het Douane Laboratorium van deze bemonsteringen bleek het om cocaïne te gaan.
In zijn arresten van 17 maart 1998 en 15 december 1998 (ECLI:NL:HR:1998:ZD0975 en ECLI:NL:HR:1998:ZD1300, bekend als de zogenoemde kokosnootjurisprudentie) heeft de Hoge Raad bepaald dat handelingen die worden verricht nadat de verdovende middelen in beslag zijn genomen niet meer kunnen strekken tot bewijs van de invoer of het verdere vervoer en de overdracht van die verdovende middelen. Vast staat dat de volledige hoeveelheid cocaïne die in de container zat op 2 december 2020 om ongeveer 13:30 uur in beslag is genomen. De rechtbank zal dan ook hieronder de relevante (groeps)gesprekken die zijn gevoerd via de chatapplicatie Sky-ECC uit het zaaksdossier Niagara uiteenzetten waaraan de verdachte voor de inbeslagname heeft deelgenomen en die blijkens hun inhoud betrekking hebben op de in beslag genomen partij cocaïne. Volgens de rechtbank volgt hieruit de betrokkenheid van de verdachte als medepleger.
Op 20 november 2020 voeren de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] een gesprek over het transport. [medeverdachte 2] laat de verdachte weten dat er werk onderweg is en vraagt of de medeverdachte [medeverdachte 1] goed met hem heeft gesproken, hetgeen de verdachte bevestigt. Verder geeft de verdachte aan geen geld te hebben om te investeren in een huurtruck, huurchassis en extra chauffeur, want [medeverdachte 1] wil twee trucks klaar hebben staan. Op
22 november 2020 laat de verdachte aan [medeverdachte 2] weten dat “de loods 100% gereed is met heftruck en vast staat voor nieuwe klus”, dat er “10k nodig is voor een extra chauffeur en twee trucks stand-by” en dat hij “platzak is min 40k en geen cash heeft om dit zonder hulp op te zetten”.
[medeverdachte 1] geeft op 23 november 2020 aan [medeverdachte 2] het e-mailadres “ [e-mailadres] ” door. Dit is het e-mailadres van het bedrijf van de verdachte.
Op 27 november 2020 laat [medeverdachte 2] aan de medeverdachte [medeverdachte 3] weten dat hij met [medeverdachte 1] naar de transporteur gaat, omdat hij “bedelde voor geld” en 10k laat ophalen bij [medeverdachte 1] .
Op 28, 29 en 30 november 2020 heeft de verdachte contact met [medeverdachte 2] . Die geeft aan de verdachte de instructie meerdere “bakken” (containers) aan te nemen, dat die containers leeg terug naar Delta moeten op maandag, dat “de chauffeurs zo nodig onder tafel extra worden betaald om de bakken te rijden zoals afgesproken”, dat de boot er dinsdag om 15:00 uur is en dat “onze bak gelukkig nog geen scan heeft”. De verdachte laat weten klaar te staan met twee trucks.
Op 1 december 2020 laat de verdachte aan [medeverdachte 2] weten dat zijn bak leeg naar binnen mag en voegt daaraan toe: “dus dat word dikke kerstpakket”. [medeverdachte 2] laat weten dat “het nog niet nodig is”, dat “de bak nog gewoon groen is”, maar dat “de bak aan de kant moet worden gehouden voor het geval dat”. [medeverdachte 2] vraagt aan de verdachte om met [medeverdachte 1] in de loods te wachten straks en samen met hem “pb (de rechtbank begrijpt: Portbase) in te schieten”, hetgeen de verdachte bevestigt. De verdachte mag voormelden zodra [medeverdachte 2] dit aangeeft, omdat hij van tevoren weet dat “alles groen is in Portbase”.
Verder wordt in een door [medeverdachte 2] aangemaakte groepschat door de verdachte gemeld dat iedereen gereed staat en dat de telefoons zijn opgeladen.
Op 2 december 2020 wordt de verdachte ongeduldig, waarop [medeverdachte 2] de verdachte laat weten dat hij weet dat het heel lang kan duren, dat hij geduldig moet zijn, dat “de bak geen scan heeft” en dat de “documenten zijn ingeschoten alleen nog niet op de grond staat”.
Even later, om 12:29 uur, krijgt de verdachte de opdracht van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] om te gaan rijden en voor te melden. [medeverdachte 3] deelt daarop de releasecode behorend bij de container.
[medeverdachte 2] deelt een afbeelding in de groepschat (met als deelnemers [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en de verdachte) en meldt dat de koelmonteur binnen is.
De verdachte meldt op 2 december 2020 om 13:22 uur dat de bak groen is en dat het druk is. Na de inbeslagname van de drugs, om 15:50 uur, meldt de verdachte dat de chauffeur de bak niet meekrijgt en even later dat de originele vervoerder zich bij hem heeft gemeld omdat “zij een bak van hen hadden”. [medeverdachte 1] meldt nog dat de originele transporteur daar is.
Op 3 december 2020 wijst [medeverdachte 2] de verdachte op een artikel op de website Crimesite. Hierin staat dat de Douane in een container die was geladen met medische hulpmiddelen en afkomstig uit de Dominicaanse Republiek 395 blokken cocaïne heeft aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde chatberichten, daterend van voor de inbeslagname van de verdovende middelen, en de nader uitgewerkte bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met meerdere betrokkenen, waarbij de verdachte de zorg droeg voor het transport.
Het door de verdediging gevoerde verweer dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, had op het invoeren van cocaïne kan in het licht van de bewijsmiddelen geen stand houden.
Gezien de inhoud van voornoemde chats, waaraan de verdachte actief heeft deelgenomen, was hij ervan op de hoogte dat er werk aan kwam waarvoor hij met twee trucks en een extra chauffeur ruim van tevoren stand by moest staan en waarvoor hij € 10.000,- nodig had (en kennelijk heeft gekregen, omdat hij de trucks kort erna gereed had staan). Verder heeft de verdachte bevestigd dat hij een loods had geregeld, is hij met lege bakken gaan rijden, wist hij dat hij niet de legale vervoerder was en sprak hij over een flinke kerstbonus. De verdachte heeft zelf geen uitleg gegeven over hoe de gesprekken anders zouden moeten worden geïnterpreteerd dan dat deze over cocaïne gingen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte ten minste de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze container cocaïne zou bevatten en daarmee is de aanwezigheid van opzet, in voorwaardelijke zin, wettig en overtuigend bewezen.
Vorenstaande leidt ertoe dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van deze partij cocaïne.