ECLI:NL:RBROT:2024:4946

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
10/239719-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en invoer van grote partijen cocaïne

In de zaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao, heeft de rechtbank Rotterdam op 28 mei 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het medeplegen van de invoer van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de invoer van 395 kilogram cocaïne en 341 kilogram cocaïne, en heeft hem vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van 1 kilogram cocaïne. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het bezit van de cocaïne, aangezien de aangetroffen substantie niet overtuigend kon worden bewezen als cocaïne. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan de andere tenlastegelegde feiten, waarbij zijn rol in de organisatie en de invoer van de drugs werd benadrukt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 66 maanden op, met aftrek van voorarrest. De uitspraak is gedaan in het kader van een groter onderzoek naar drugshandel, waarbij meerdere verdachten betrokken zijn.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/239719-21
Datum uitspraak: 28 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] ,
feitelijke verblijfplaats:
[adres] ,
ten tijde van (een gedeelte van) het onderzoek uit anderen hoofde gedetineerd in:
[detentieadres] ,
raadsman mr. G.S.J. van Gestel, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 13, 14, 19, 22 en 28 maart en 8, 10 en 11 april 2024. Het onderzoek is gesloten op 28 mei 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd komt de verdenking erop neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende strafbare feiten:
- feit 1: deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in de Opiumwet;
  • feit 2: medeplegen van de invoer van 395 kilogram cocaïne (zaaksdossier Niagara);
  • feit 3: medeplegen van de invoer van 390 kilogram cocaïne (zaaksdossier Tanya);
  • feit 4: opzettelijk aanwezig hebben van 1.024,4 gram cocaïne.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van € 2.620,- en de in beslag genomen ring.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak (feit 4: opzettelijk aanwezig hebben cocaïne)
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van 1.024,4 gram cocaïne wettig en overtuigend kan worden bewezen. De cocaïne is in de woning van de moeder van de verdachte aangetroffen. Dit betrof een vertrek in de woning waar de verdachte verbleef en waar tevens spullen van hem zijn gevonden. Dat de aangetroffen cocaïne slechts indicatief is getest, staat in het verband van dit dossier niet aan een bewezenverklaring in de weg. Alle andere aangetroffen en wel geteste partijen bleken namelijk ook cocaïne te betreffen.
4.1.2.
Beoordeling
Op 6 september 2021 is in de woning van de moeder van de verdachte een zak met enkele witte blokken aangetroffen, waarvan het vermoeden bestond dat dit drugs waren. Een indicatieve test wees uit dat het vermoedelijk om cocaïne ging.
De moeder van de verdachte heeft verklaard dat de slaapkamer waar de zak met witte brokken is aangetroffen niet specifiek van iemand is, maar dat daar wel spullen van de verdachte liggen. In deze slaapkamer is het paspoort van de verdachte gevonden, alsmede diverse brieven die aan de verdachte waren geadresseerd. Verder is er in diezelfde kamer een geldtelmachine aangetroffen en in een andere kamer een metalen persframe, waarvan het bij de politie ambtshalve bekend is dat deze gebruikt wordt voor het persen van verdovende middelen
De verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Het Gerechtshof in Den Haag heeft meermalen overwogen, onder meer in zijn arrest van
18 april 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:4206), dat ook bij het enkele gebruik van een indicatieve test bewezenverklaring van het bezit van verdovende middelen kan volgen, wanneer het dossier ondersteunend bewijs bevat waaruit blijkt dat het daadwerkelijk om de ten laste gelegde verdovende middelen gaat.
De rechtbank is van oordeel dat dergelijk ondersteunend bewijs in dit dossier ontbreekt, zodat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.2.
Identificatie Sky-ID’s [Sky-ID 1] en [Sky-ID 2]
Vaststaat dat de verdachte de gebruiker is geweest van de Sky-ID’s [Sky-ID 1] en [Sky-ID 2] . De verdachte wordt in het dossier geïdentificeerd als de gebruiker van deze Sky-ID’s en de verdachte heeft in een schriftelijke verklaring en op de terechtzitting opgemerkt dat deze identificatie juist is. Bij de verdere bespreking en beoordeling van de ten laste gelegde feiten zal daar ook van worden uitgegaan.
De rechtbank begrijpt uit de wijze waarop de deelname aan een criminele organisatie onder 1 ten laste is gelegd en de daarbij gegeven toelichting door de officier van justitie ter zitting, dat dit feit betrekking heeft op het zaaksdossier Niagara (ten laste gelegd onder 2). Daarom zal de bespreking van de deelname aan de criminele organisatie na de bespreking van het onder 2 ten laste gelegde plaats vinden. Vervolgens zal zaaksdossier Tanya (ten laste gelegd onder 3) worden besproken.
4.3.
Bewijswaardering (feit 2: zaaksdossier Niagara)
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdachte had geen rol bij de invoer van deze partij cocaïne, zodat hij moet worden vrijgesproken. Het enige dat uit de chats is af te leiden, is dat iemand tegen de verdachte heeft gezegd dat er werk op komst is en dat de verdachte deze boodschap aan een ander heeft doorgegeven. Dit is niet alleen onvoldoende voor het aannemen van medeplegen, maar het is ook onvoldoende om tot de bewezenverklaring van enige wetenschap bij de verdachte te komen.
4.3.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank het navolgende worden afgeleid.
Op 1 december 2020 is het uit de Dominicaanse Republiek afkomstige schip [naam schip 1] via de Rotterdamse haven Nederland binnengekomen. Bij het controleren van de containers van dit schip viel bij container met nummer [containernummer 1] op dat er naast het zegel met daarop Hamburg Sud een tweede verzegeling was aangebracht en er werden afwijkingen ten aanzien van deze zegels geconstateerd. Besloten werd om deze container, die was geladen met medische hulpmiddelen, te controleren. In de container werden
16 zwarte tassen met daarin 395 pakketten aangetroffen. De pakketten zijn om 13:30 uur in beslag genomen en hadden een nettogewicht van 395 kilogram. Hiervan zijn
32 willekeurige pakketten geselecteerd en 30 pakketten bemonsterd. Na onderzoek door het Douane Laboratorium van deze bemonsteringen bleek het om cocaïne te gaan.
Het zaaksdossier Niagara bevat verschillende (groeps)gesprekken, gevoerd via de chatapplicatie Sky-ECC, die blijkens hun inhoud betrekking hebben op de in beslag genomen partij cocaïne. De verdachte heeft deelgenomen aan deze gesprekken. Zijn betrokkenheid bij de invoer van deze partij cocaïne blijkt onder meer uit de navolgende chatgesprekken.
Op 19 en 20 november 2020 spreken de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] erover dat “spullen domi” de haven al binnen zijn en dat de verdachte de tp (de rechtbank begrijpt: de transporteur) moet vastleggen. [medeverdachte 1] vraagt aan de medeverdachte [medeverdachte 3] die door de verdachte als transporteur is benaderd, of de verdachte goed met hem heeft gesproken. [medeverdachte 3] laat weten dat de verdachte twee trucks klaar wil hebben staan.
De verdachte geeft op 23 november 2020 aan [medeverdachte 1] het e-mailadres “ [e-mailadres] ” door. Dit is het e-mailadres van het bedrijf van [medeverdachte 3] .
Op 27 november 2020 laat [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] weten dat hij met de verdachte naar de transporteur gaat, omdat hij “bedelde voor geld” en “10k” laat ophalen bij de verdachte.
Op 2 december 2020 laat de verdachte aan [medeverdachte 1] weten dat “er gehaald kan worden zodra er is voorgemeld”, zoals hij van [medeverdachte 1] heeft geleerd. Ook meldt hij: “oog gaat niet eens die 400 opgezet heb”.
In een door [medeverdachte 1] aangemaakte groepschat wordt door de verdachte gemeld dat iedereen gereed staat en dat de telefoons zijn opgeladen.
In een groepschat die is aangemaakt door [medeverdachte 2] en waaraan de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en een onbekend gebleven persoon deelnemen, geeft de verdachte op 2 december 2020 om 11:15 uur aan dat het nu snel kan gaan, dat er strak om de 15 à 20 minuten moet worden gecheckt en dat de transporteur er meteen op af moet gaan. Om 12:22 uur deelt [medeverdachte 4] mee dat er is gelost en deelt hierover afbeeldingen uit het ECT-systeem waarop ook containernummer [containernummer 1] is te zien. Tevens geeft [medeverdachte 4] updates over de
actual departure.
Op 2 december 2020 om 12:29 uur krijgt [medeverdachte 3] in de groepschat de opdracht van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] om te gaan rijden en voor te melden. [medeverdachte 2] deelt daarop de releasecode behorend bij container [containernummer 1] . [medeverdachte 1] deelt een afbeelding in deze groepschat en meldt dat de koelmonteur binnen is. Om 13:30 uur meldt [medeverdachte 1] in de groepschat dat hij nog niet gaat voormelden, want dan krijgt de originele transporteur bericht dat iemand anders zijn container heeft voorgemeld. [medeverdachte 3] meldt op 2 december 2020 om 13:22 uur dat de container groen is en dat het druk is. Om 15:50 uur meldt hij dat de chauffeur de container niet meekrijgt en dat de originele vervoerder zich bij hem heeft gemeld omdat zij een container van hen hadden. De verdachte meldt dat de originele transporteur “daar” is. [medeverdachte 2] vraagt aan de verdachte wie de originele vervoerder is, waarop de verdachte laat weten dat dit [naam bedrijf] betreft.
Om 16:21 uur deelt [medeverdachte 2] in een groepschat mee dat er iets niet klopt, dat de originele transporteur “daar” is en “die van ons is weg gestuurd”.
[medeverdachte 1] stuurt in die groepschat een afbeelding van een WhatsAppgesprek waarin hij zich voordoet als de legitieme transporteur. Hij geeft aan dat ze hopen dat deze transporteur niet vast voor de B.V. rijdt en dat hij denkt dat [naam] de vaste vervoerder is.
Daarna worden er in deze groepschat meerdere berichten gewisseld over de wijze waarop de lading uit de container alsnog door hen kan worden veiliggesteld. Daarbij wordt tevens geopperd om soldaten te sturen en de chauffeur een ganoe (de rechtbank begrijpt: wapen) op zijn hoofd te zetten.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde chatberichten en de nader uitgewerkte bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met meerdere betrokkenen, waarbij de verdachte zich met name heeft bezig gehouden met het regelen van transport.
Het verweer dat het vereiste opzet ontbreekt omdat de verdachte geen wetenschap had van het feit dat ging om een cocaïnetransport, kan in het licht van de bewijsmiddelen geen stand houden. Gezien de hiervoor weergegeven (groeps)gesprekken, waaraan de verdachte actief heeft deelgenomen, was hij ervan op de hoogte dat de voorbereidingen die door hem en zijn medeverdachten werden getroffen betrekking hadden op een lading die een grote waarde vertegenwoordigde. Daaruit bleek immers dat er bij het bemachtigen van de inhoud van de container sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen een groot aantal betrokkenen, dat er een uitgebreid plan werd gemaakt voor het uithalen van de lading en dat ter uitvoering van deze plannen grote bedragen werden betaald. De verdachte is zelf betrokken geweest bij het betalen van een aanzienlijk bedrag aan de transporteur. Er zijn slechts weinig soorten ladingen denkbaar die een afdoende waarde vertegenwoordigen om dergelijke voorbereidingen en kosten te kunnen rechtvaardigen. Cocaïne is er daar nadrukkelijk één van, zeker nu het naar algemene ervaringsregels een bekend gegeven is dat in de haven van Rotterdam regelmatig grote partijen cocaïne worden ingevoerd in (koel)containers. Daarbij komt dat de verdachte in de chatgesprekken zelf weet te melden dat “400 opgezet” is, wat er eveneens op duidt dat hij wetenschap had van het feit dat het hier ging om bijna 400 kilo cocaïne. De verdachte heeft zelf geen uitleg willen geven over hoe de gesprekken anders zouden moeten worden geïnterpreteerd dan dat deze over cocaïne gingen.
Dit leidt ertoe dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van deze partij cocaïne.
4.3.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewijswaardering (feit 1: deelname criminele organisatie)
4.4.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Bovendien is de rol van de verdachte in het geheel onduidelijk en te summier.
4.4.2.
Beoordeling
Juridisch kader
Van een organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon, met als oogmerk het plegen van een of meer Opiumwetmisdrijven. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is, dat sprake is van formeel afgebakende taken of dat alle deelnemers elkaar of elkaars bezigheden voor die organisatie kennen. Wel moet de samenwerking een meer dan incidenteel karakter hebben.
Van deelneming aan een dergelijke organisatie is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voor deelneming is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (ook in de zin van voorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven uit de Opiumwet tot oogmerk heeft.
Organisatie van drugstransporten
Het is een feit van algemene bekendheid dat het vanuit het buitenland via schepen in de Nederlandse haven invoeren van grote partijen cocaïne een hoge mate van organisatie, structuur en samenwerking vereist, vanwege de vele schakels in de (vervoers-)keten en het (grote) aantal mensen dat daarbij betrokken moet worden. Ook vergt het opzetten van een dergelijke “lijn” de nodige tijd en is het vanwege de grote financiële en praktische risico’s voor de organisatie niet gebruikelijk om als eerste (en enige) transport een partij van honderden kilo’s cocaïne in te voeren. Het invoeren van een grote partij cocaïne is bij uitstek een misdrijf dat in een meer dan incidenteel georganiseerd en crimineel verband gepleegd wordt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat van een georganiseerd en crimineel samenwerkingsverband sprake is geweest. Via Sky-ECC wordt er gedurende een aantal weken tussen de betrokkenen in diverse samenstellingen gecommuniceerd over het inkopen op de partij cocaïne, de routeinformatie en de status van de betreffende container. Voorts wordt er gesproken over de transporteur die de container met een pincode moet ophalen van het haventerrein en hiervoor diverse handelingen moet verrichten, zoals het huren van een truck, chassis en een extra chauffeur. Ook wordt hierbij gesproken over geld dat nodig is om dit te kunnen bewerkstelligen en dat kennelijk ook is overhandigd. Tevens wordt er gesproken over een beschikbare loods met heftruck en over back-upplannen (plannen b en c) toen bekend werd dat het plan van het ophalen van de container met de pincode (plan a) niet ging lukken. Dit alles duidt op een mate van organisatie, structuur en samenwerking gericht op het plegen van Opiumwetmisdrijven.
Deelneming en opzet verdachte
De rechtbank verwijst met betrekking tot de gedragingen van de verdachte waaruit de deelneming aan de organisatie heeft bestaan naar hetgeen daarover reeds in paragraaf
4.3.2.
is overwogen. Kort gezegd komt dit erop neer dat de verdachte zich met name heeft bezig gehouden met het regelen van het transport. Voorts volgt uit paragraaf 4.3.2. dat de verdachte bewust activiteiten heeft verricht waarvan hij wist dat die gericht waren op het in Nederland invoeren van een grote partij cocaïne. Zijn opzet was hiermee gericht op het samen met anderen plegen van een misdrijf strafbaar gesteld in de Opiumwet.
De rechtbank concludeert dat sprake is geweest van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen, met als oogmerk de invoer van cocaïne, en dat de handelingen van de verdachte zijn aan te merken als deelneming aan die criminele organisatie.
4.4.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.5.
Bewijswaardering (feit 3: zaaksdossier Tanya)
4.5.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft bekend de gebruiker te zijn geweest van Sky-ID [Sky-ID 1] en de verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.5.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank het navolgende worden afgeleid.
Op 12 mei 2020 is het schip [naam schip 2] de Rotterdamse haven binnen gevaren. Het schip was afkomstig uit de Dominicaanse Republiek. De van dit schip afkomstige container met het nummer [containernummer 2] is gecontroleerd met inzet van speurhonden. In de container waren met folie omwikkelde sporttassen zichtbaar die op de reguliere lading lagen. Het bleek te gaan om 12 zwarte sporttassen en 1 groot pakket omwikkeld met doorzichtige folie, waarin eveneens een zwarte sporttas zat. In deze tassen zaten in totaal 340 pakketten met een totaal nettogewicht van 341,36 kilogram die in beslag zijn genomen. Er zijn 32 willekeurige pakketten bemonsterd. Hierna zijn dummypakketten teruggeplaatst in de sporttassen met een terugplaatsmonster en deze zijn vervolgens weer in de container geplaatst. Na onderzoek door het Douane Laboratorium bleken de 30 monsters cocaïne te bevatten.
Het dossier bevat verschillende (groeps)gesprekken, gevoerd via de chatapplicatie
Sky-ECC, die blijkens hun inhoud betrekking hebben op de in beslag genomen partij cocaïne. De verdachte heeft met gebruik van het Sky-ID [Sky-ID 1] meerdere gesprekken gevoerd, waarvan de voor de tenlastelegging relevante delen van deze gesprekken zich in het dossier bevinden. De rechtbank constateert dat hierin wordt gesproken over de datum waarop de boot aanmeert, dat de verdachte “een soldaat brengt die open gaat knippen” en dat hij hem laat wachten in de loods. Ook geeft de verdachte op 12 mei 2020 instructies over het moment waarop de transporteur klaar moet staan en wanneer Portbase gedaan moet worden. De verdachte is deelnemer aan een groepschat waarin een afbeelding van containernummer [containernummer 2] wordt gedeeld en hij weet op 13 mei 2020 te melden dat de container op de grond staat en moet worden opgehaald. Eveneens op 13 mei 2020 meldt de verdachte dat de container is gepakt en geeft hij de medeverdachte [medeverdachte 3] de instructie dat de transporteur naar huis kan gaan.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze gesprekken vaststaat dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van deze partij cocaïne.
4.5.3.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
[zaak criminele organisatie]
hij, in de periode van 19 november 2020 tot en met 3 december 2020 te Rotterdam,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer en/of voor zover bekend) verdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 vijfde lid van de Opiumwet;
2.
[zaak Niagara]
hij, op 2 december 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 395 kilo van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3.
[zaak Tanya]
hij, op of omstreeks 13 mei 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
341,36kilo van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid van de Opiumwet;
2.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
3.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van twee grote partijen cocaïne, te weten een partij van ongeveer 395 kilogram en een partij van ruim
340 kilogram. De verdachte heeft ten behoeve daarvan de transporteur geregeld die de containers met daarin de partijen cocaïne moest ophalen. Ook heeft hij ten behoeve van één van de transporten een persoon geregeld die de container in een loods kon openknippen. De verdachte heeft daarmee een belangrijke rol vervuld. Ten aanzien van de eerstgenoemde invoer maakte de verdachte daarbij deel uit van een georganiseerd samenwerkingsverband dat was gericht op het plegen van dit soort misdrijven.
Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de internationale drugshandel. Harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid. De handel in harddrugs gaat bovendien direct dan wel indirect gepaard met andere vormen van (zware) criminaliteit, met alle gevolgen van dien. Dit alles heeft de laatste jaren in ernstige en toenemende mate geleid tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft destijds kennelijk geen boodschap gehad aan deze gevolgen, maar is er alleen op uit geweest om er financieel beter van te worden. Hij heeft in een schriftelijke verklaring
- waarvan hij de inhoud ter terechtzitting heeft bevestigd - echter erkend fout te zijn geweest en kenbaar gemaakt verantwoordelijkheid te willen nemen voor zijn daden, zodat hij zich op een positieve toekomst kan richten. Hiermee lijkt hij de laakbaarheid van zijn handelen in te zien.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in 2009 en in 2012 is veroordeeld voor Opiumwetfeiten. De rechtbank houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee.
Tevens houdt de rechtbank rekening met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht om te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf van
24 tot 36 maanden. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, gelet op de aard en ernst van de feiten. De verdachte is bij twee verschillende transporten betrokken geweest en heeft dus beide keren de beslissing genomen om hieraan mee te werken. De rechtbank ziet wel aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie geëist, nu zij de verdachte zal vrijspreken van het opzettelijk aanwezig hebben van ruim een kilogram cocaïne. Voorts zal in strafverminderende zin rekening worden gehouden met de gewijzigde procespositie van de verdachte. Ondanks dat de verdachte niet het achterste van zijn tong heeft laten zien, realiseert de rechtbank zich dat het afleggen van een deels bekennende verklaring in het criminele milieu niet zonder risico is. Dat de verdachte deze stap heeft durven zetten dient derhalve in positieve zin tot uitdrukking te komen in de strafmaat.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen vierentwintig maanden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak sprake is van bijzondere omstandigheden, welke zijn gelegen in het aantal verdachten, de omvang van het politiedossier en de juridische complexiteit in verband met de Sky-ECC problematiek.
Het onderzoek Bolero betreft een veertiental verdachten en omvat negen zaaksdossiers betrekking hebbend op de invoer van cocaïne dan wel het treffen van voorbereidingshandelingen daartoe. Daarnaast is aan sommige verdachten ook deelname aan een criminele organisatie, witwassen en/of computervredebreuk ten laste gelegd. De processen-verbaal van politie omvatten meer dan 5.000 pagina’s. Gelet op de verwevenheid van de verschillende dossiers was gelijktijdige behandeling daarvan onontkoombaar. Het grote aantal procespartijen heeft er mede toe bijgedragen dat het afstemmen van de agenda’s, ten behoeve van het plannen van de inhoudelijke behandeling, langer heeft geduurd dan gebruikelijk, zonder dat daarvan overigens aan procespartijen een verwijt kan worden gemaakt.
De verdenking tegen dertien van de veertien verdachten is ontstaan als resultaat van het hacken door de Franse autoriteiten (na een daartoe strekkend Europees Onderzoeksbevel van zowel de Nederlandse als de Belgische autoriteiten) van de servers van Sky-ECC in Frankrijk en vervolgens het tappen en ontsleutelen van het berichtenverkeer tussen de gebruikers van Sky-ECC. Er was en is nog steeds discussie omtrent de rechtmatigheid van de verkrijging en het gebruik van de Sky-ECC berichten, alsmede de betrouwbaarheid daarvan. Dit heeft ertoe geleid dat door diverse raadslieden een groot aantal onderzoekswensen is ingediend betrekking hebbend op de Sky-ECC problematiek. De rechtbank heeft daartoe een regiezitting gehouden en heeft uiteindelijk in een tussenvonnis op die onderzoekswensen beslist.
De rechtbank acht vanwege al deze bijzondere omstandigheden een redelijke termijn van drie jaren voor de behandeling van de zaken van alle verdachten in Bolero gerechtvaardigd.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 6 september 2021, de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Dit betekent dat de redelijke termijn in de zaak van de verdachte niet is overschreden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 2.620,- en de in beslag genomen ring verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen.
8.3.
Beoordeling
Naast het geldbedrag is op de beslaglijst ook vermeld dat munitie in beslag is genomen. Deze zal worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet. De voorwerpen behoren toe aan de verdachte, zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte begane feiten aangetroffen en deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van € 2.620,- en de in beslag genomen ring zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte. De voorwerpen zijn niet direct te relateren aan de bewezen feiten.

9.Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 29 november 2021 geschorst tot aan de einduitspraak in eerste aanleg.
Vast is komen te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten. Ambtshalve wordt overwogen dat de gronden die aan het bevel tot voorlopige hechtenis ten grondslag liggen om die reden nog altijd aanwezig zijn. Dit vonnis, waarbij de verdachte tot een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt veroordeeld, vormt een zwaarwegend maatschappelijk belang bij het voortduren van zijn voorlopige hechtenis.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 66 (zesenzestig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
* negen stuks munitie (beslagcode 6270455);
- gelast de teruggave aan verdachte van:
* geldbedrag van € 2.620,0 (beslagcode 685691);
* ring (beslagcode 685679).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. P.E. van Althuis en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L. Lobs-Tanzarella en J.R. de Graaf, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[zaak criminele organisatie]
hij, in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 17 mei 2021 te Rotterdam,
althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer en/of voor zover bekend) verdachte [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 6] , die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
2.
[zaak Niagara]
hij, op of omstreeks 2 december 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 395 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3.
[zaak Tanya]
hij, op of omstreeks 13 mei 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 390 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij, op of omstreeks op 6 september 2021 te Rotterdam, althans in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1024,4 gram (nettogewicht), in elk geval
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.