4.3.2.Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank het navolgende worden afgeleid.
Op 1 december 2020 is het uit de Dominicaanse Republiek afkomstige schip [naam schip 1] via de Rotterdamse haven Nederland binnengekomen. Bij het controleren van de containers van dit schip viel bij container met nummer [containernummer 1] op dat er naast het zegel met daarop Hamburg Sud een tweede verzegeling was aangebracht en er werden afwijkingen ten aanzien van deze zegels geconstateerd. Besloten werd om deze container, die was geladen met medische hulpmiddelen, te controleren. In de container werden
16 zwarte tassen met daarin 395 pakketten aangetroffen. De pakketten zijn om 13:30 uur in beslag genomen en hadden een nettogewicht van 395 kilogram. Hiervan zijn
32 willekeurige pakketten geselecteerd en 30 pakketten bemonsterd. Na onderzoek door het Douane Laboratorium van deze bemonsteringen bleek het om cocaïne te gaan.
Het zaaksdossier Niagara bevat verschillende (groeps)gesprekken, gevoerd via de chatapplicatie Sky-ECC, die blijkens hun inhoud betrekking hebben op de in beslag genomen partij cocaïne. De verdachte heeft deelgenomen aan deze gesprekken. Zijn betrokkenheid bij de invoer van deze partij cocaïne blijkt onder meer uit de navolgende chatgesprekken.
Op 19 en 20 november 2020 spreken de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] erover dat “spullen domi” de haven al binnen zijn en dat de verdachte de tp (de rechtbank begrijpt: de transporteur) moet vastleggen. [medeverdachte 1] vraagt aan de medeverdachte [medeverdachte 3] die door de verdachte als transporteur is benaderd, of de verdachte goed met hem heeft gesproken. [medeverdachte 3] laat weten dat de verdachte twee trucks klaar wil hebben staan.
De verdachte geeft op 23 november 2020 aan [medeverdachte 1] het e-mailadres “ [e-mailadres] ” door. Dit is het e-mailadres van het bedrijf van [medeverdachte 3] .
Op 27 november 2020 laat [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] weten dat hij met de verdachte naar de transporteur gaat, omdat hij “bedelde voor geld” en “10k” laat ophalen bij de verdachte.
Op 2 december 2020 laat de verdachte aan [medeverdachte 1] weten dat “er gehaald kan worden zodra er is voorgemeld”, zoals hij van [medeverdachte 1] heeft geleerd. Ook meldt hij: “oog gaat niet eens die 400 opgezet heb”.
In een door [medeverdachte 1] aangemaakte groepschat wordt door de verdachte gemeld dat iedereen gereed staat en dat de telefoons zijn opgeladen.
In een groepschat die is aangemaakt door [medeverdachte 2] en waaraan de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en een onbekend gebleven persoon deelnemen, geeft de verdachte op 2 december 2020 om 11:15 uur aan dat het nu snel kan gaan, dat er strak om de 15 à 20 minuten moet worden gecheckt en dat de transporteur er meteen op af moet gaan. Om 12:22 uur deelt [medeverdachte 4] mee dat er is gelost en deelt hierover afbeeldingen uit het ECT-systeem waarop ook containernummer [containernummer 1] is te zien. Tevens geeft [medeverdachte 4] updates over de
actual departure.
Op 2 december 2020 om 12:29 uur krijgt [medeverdachte 3] in de groepschat de opdracht van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] om te gaan rijden en voor te melden. [medeverdachte 2] deelt daarop de releasecode behorend bij container [containernummer 1] . [medeverdachte 1] deelt een afbeelding in deze groepschat en meldt dat de koelmonteur binnen is. Om 13:30 uur meldt [medeverdachte 1] in de groepschat dat hij nog niet gaat voormelden, want dan krijgt de originele transporteur bericht dat iemand anders zijn container heeft voorgemeld. [medeverdachte 3] meldt op 2 december 2020 om 13:22 uur dat de container groen is en dat het druk is. Om 15:50 uur meldt hij dat de chauffeur de container niet meekrijgt en dat de originele vervoerder zich bij hem heeft gemeld omdat zij een container van hen hadden. De verdachte meldt dat de originele transporteur “daar” is. [medeverdachte 2] vraagt aan de verdachte wie de originele vervoerder is, waarop de verdachte laat weten dat dit [naam bedrijf] betreft.
Om 16:21 uur deelt [medeverdachte 2] in een groepschat mee dat er iets niet klopt, dat de originele transporteur “daar” is en “die van ons is weg gestuurd”.
[medeverdachte 1] stuurt in die groepschat een afbeelding van een WhatsAppgesprek waarin hij zich voordoet als de legitieme transporteur. Hij geeft aan dat ze hopen dat deze transporteur niet vast voor de B.V. rijdt en dat hij denkt dat [naam] de vaste vervoerder is.
Daarna worden er in deze groepschat meerdere berichten gewisseld over de wijze waarop de lading uit de container alsnog door hen kan worden veiliggesteld. Daarbij wordt tevens geopperd om soldaten te sturen en de chauffeur een ganoe (de rechtbank begrijpt: wapen) op zijn hoofd te zetten.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde chatberichten en de nader uitgewerkte bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met meerdere betrokkenen, waarbij de verdachte zich met name heeft bezig gehouden met het regelen van transport.
Het verweer dat het vereiste opzet ontbreekt omdat de verdachte geen wetenschap had van het feit dat ging om een cocaïnetransport, kan in het licht van de bewijsmiddelen geen stand houden. Gezien de hiervoor weergegeven (groeps)gesprekken, waaraan de verdachte actief heeft deelgenomen, was hij ervan op de hoogte dat de voorbereidingen die door hem en zijn medeverdachten werden getroffen betrekking hadden op een lading die een grote waarde vertegenwoordigde. Daaruit bleek immers dat er bij het bemachtigen van de inhoud van de container sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen een groot aantal betrokkenen, dat er een uitgebreid plan werd gemaakt voor het uithalen van de lading en dat ter uitvoering van deze plannen grote bedragen werden betaald. De verdachte is zelf betrokken geweest bij het betalen van een aanzienlijk bedrag aan de transporteur. Er zijn slechts weinig soorten ladingen denkbaar die een afdoende waarde vertegenwoordigen om dergelijke voorbereidingen en kosten te kunnen rechtvaardigen. Cocaïne is er daar nadrukkelijk één van, zeker nu het naar algemene ervaringsregels een bekend gegeven is dat in de haven van Rotterdam regelmatig grote partijen cocaïne worden ingevoerd in (koel)containers. Daarbij komt dat de verdachte in de chatgesprekken zelf weet te melden dat “400 opgezet” is, wat er eveneens op duidt dat hij wetenschap had van het feit dat het hier ging om bijna 400 kilo cocaïne. De verdachte heeft zelf geen uitleg willen geven over hoe de gesprekken anders zouden moeten worden geïnterpreteerd dan dat deze over cocaïne gingen.
Dit leidt ertoe dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van deze partij cocaïne.