ECLI:NL:RBROT:2024:4891
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Oplegging van een onderzoek naar de rijvaardigheid van een eiser door het CBR na vermoedens van gebrekkige rijvaardigheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) over de oplegging van een onderzoek naar de rijvaardigheid van de eiser. Het CBR had op 23 januari 2023 een onderzoek opgelegd aan de eiser, omdat er vermoedens bestonden dat hij niet langer over de vereiste rijvaardigheid beschikte. Dit vermoeden was gebaseerd op een proces-verbaal van de politie, waarin werd gerapporteerd dat de eiser op 29 november 2022 gebrekkige rijvaardigheid had vertoond, zoals het niet aanpassen van zijn snelheid aan het overige verkeer en het gevaarlijk afslaan.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 19 januari 2024 behandeld, maar het onderzoek werd heropend op 9 februari 2024 na verzoeken van de eiser om een andere zittingsdatum. De nadere zitting vond plaats op 18 april 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR terecht het vermoeden van rijongeschiktheid heeft ontleend aan het proces-verbaal van de politie. De rechtbank oordeelde dat de bevindingen van de politie voldoende waren om het CBR te rechtvaardigen in zijn besluit om een onderzoek naar de rijvaardigheid op te leggen.
De rechtbank concludeerde dat het beroep van de eiser ongegrond was, wat betekent dat het CBR terecht het onderzoek heeft opgelegd. De eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.