ECLI:NL:RBROT:2024:4890
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en verzoek om immateriële schadevergoeding
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 21 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Papendrecht beoordeeld. Eiser, eigenaar van een portiekflat in Papendrecht, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die op 1 januari 2021 op € 565.000,- was vastgesteld. De heffingsambtenaar had het bezwaar gegrond verklaard en de waarde verlaagd naar € 530.000,-. Eiser was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld, onder andere vanwege de ligging van de woning en de vergelijking met andere objecten.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op een zorgvuldige manier heeft bepaald, rekening houdend met vergelijkingsobjecten en de relevante kenmerken van de woning. Eiser heeft zijn stellingen niet voldoende onderbouwd, en de rechtbank ziet geen reden om de waardering van de heffingsambtenaar te betwisten.
Daarnaast verzoekt eiser om immateriële schadevergoeding vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn is overschreden, maar wijst het verzoek om schadevergoeding af. Eiser heeft in bezwaar het resultaat behaald dat hij voorstond, en er is onvoldoende onderbouwing voor de ervaren spanning en frustratie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.