ECLI:NL:RBROT:2024:4813

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
25 mei 2024
Zaaknummer
ROT 23/7115
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een loongerelateerde WIA-uitkering en wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. P.A. van Lange, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. C. Nobel. De zaak betreft de toekenning van een loongerelateerde WIA-uitkering en de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage van de eiser. Eiser had aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze werd beëindigd en omgezet naar een vervolguitkering met een aangepast arbeidsongeschiktheidspercentage. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging, wat leidde tot een herbeoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de medische beoordeling van de verzekeringsarts als zorgvuldig en correct beoordeeld. Eiser voerde aan dat zijn psychische klachten niet voldoende waren meegenomen in de beoordeling, maar de rechtbank oordeelde dat er geen medische indicatie was voor een urenbeperking of voor het aannemen van meer beperkingen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, maar veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid van de medische beoordeling en de noodzaak voor een deugdelijke onderbouwing van besluiten in het kader van de Wet WIA.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7115

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2024 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaats], eiser,

gemachtigde: mr. P.A. van Lange,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Nobel.

Inleiding

1. Met het besluit van 12 september 2022 (primair besluit 1) heeft verweerder eiser met ingang van 3 juni 2022 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (loongerelateerde WGA-uitkering) toegekend tot en met 12 september 2022, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 47,40%.
1.1.
Met het besluit van 12 september 2022 (primair besluit 2) heeft verweerder de loongerelateerde WGA-uitkering per 13 september 2022 beëindigd en eiser per die datum een uit een vervolguitkering bestaande WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% (47,40%).
1.2.
Met het besluit van 14 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is aangepast naar 52,47%
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Vanwege de indexering van het maatmanloon heeft verweerder het arbeidsongeschiktheidspercentage opnieuw berekend en per 13 september 2022 gesteld op € 53,09%.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door [naam], de zus van eiser. De gemachtigde van eiser was aanwezig via een digitale verbinding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser werkte als havenmedewerker voor (gemiddeld) 30,89 uur per week. Op 5 juni 2020 heeft hij zich vanuit een situatie van werkloosheid met medische klachten ziek gemeld. Verweerder heeft aan eiser vanaf 20 januari 2020 een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend.
2.1.
Op 26 februari 2022 heeft eiser een Wet WIA-uitkering aangevraagd. Ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in aansluiting op de toepasselijke wachttijd heeft de verzekeringsarts op 12 juli 2022 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geldig vanaf 2 juni 2022, opgesteld. In de FML zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken 3. Fysieke omgevingseisen, 4 Dynamische handelingen en 5. Statische houdingen.
2.2.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens toegelicht dat eiser, met zijn mogelijkheden en beperkingen volgens de FML van 12 juli 2022, zijn eigen arbeid niet meer kan verrichten. De arbeidsdeskundige heeft een aantal gangbare functies geduid. Met deze functies heeft de arbeidsdeskundige bepaald dat het loon 47,40% lager ligt dan het zogeheten maatmaninkomen van eiser. Vervolgens heeft verweerder de primaire besluiten genomen.
2.3
Naar aanleiding van het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser opnieuw onderzocht. In zijn rapport van 2 augustus 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het kader van de heroverweging in bezwaar geconcludeerd dat de belastbaarheid van eiser in de primaire fase niet onjuist is ingeschat. Hij heeft er onder meer op gewezen dat er bij eiser op de data in geding (2 juni 2022 en 13 september 2022) geen sprake was van een psychologische behandeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft weliswaar geconstateerd dat op basis van een terugval en een overlijden binnen de familie er op het moment van de verwijzing van 23 juni 2023 psychische beperkingen zijn, maar deze beperkingen liggen ver na de data in geding. Op het moment van het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zouden psychische beperkingen op basis van de stemming wel kunnen worden aangegeven, maar een depressie is in verband met de wachtlijst waar eiser op is geplaatst niet geconstateerd. Het is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep passend dat er op de data in geding geen psychische beperkingen zijn aangenomen. Verder is er geen aanleiding voor een urenbeperking op basis van beschikbaarheid of energetische redenen en zijn er voldoende preventieve beperkingen vastgesteld volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is vervolgens in het rapport van 14 september 2023 tot een gewijzigde functieduiding gekomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van het maatmanloon, afgezet tegen de nieuwe mediaan, de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 52,47%.
2.5.
Op grond daarvan heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 52,47% (ongewijzigd klasse 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid).

Het beroep van eiser

3. Eiser voert in beroep aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn psychische klachten, omdat er nog geen diagnose is gesteld. Dat er wachtlijsten voor een psychische behandeling zijn, is geen reden om geen beperkingen aan te nemen. Volgens eiser had de verzekeringsarts bezwaar en beroep zelf moeten onderzoeken of de psychische klachten tot aanpassingen in de FML moesten leiden. Verder is er volgens eiser onvoldoende rekening mee gehouden dat hij niet meer zwaar kan tillen, ook niet kortdurend, dat hij maar heel kort kan staan, in ieder geval korter dan een uur, en dat hij pijn op zijn borst heeft, waarvan de oorzaak onduidelijk is. Eiser is van mening dat in verband met deze klachten beperkingen moeten worden aangenomen voor het persoonlijk en sociaal functioneren en dat een urenbeperking moet worden aangenomen, voornamelijk vanwege de lastige toiletgang van eiser (de plotselinge noodzaak daarvan en de maatregelen die daarna nodig zijn). Arbeidskundig meent eiser dat functies zijn geselecteerd waarvoor hij teveel moet tillen, reiken en staan en dat onvoldoende is gemotiveerd dat de functies geschikt zijn voor hem, onder meer op de items staan en reiken.

Het verweer

4. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 20 maart 2024 alsnog de beoordeling per het omslagpunt van de loongerelateerde uitkering naar de vervolguitkering verricht en geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 13 september 2022 53,09% is en de resterende verdiencapaciteit € 1609,77 per maand blijft. Verder heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat er in de geselecteerde functies geen sprake is van te veel tillen, reiken en staan, zoals ook overwogen in het rapport van 14 september 2023.

Het wettelijk kader

5. Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
5.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
5.2.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
5.3.
Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Wet WIA bestaat de WGA-uitkering, indien de duur van de loongerelateerde uitkering van deze uitkering is verstreken of als gevolg van artikel 54, vierde lid, geen aanspraak heeft bestaan op deze uitkering, uit:
a. een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt; of
b. een vervolguitkering.
5.4.
Op grond van artikel 62, eerste lid, in verbinding met artikel 61, zesde lid, van de Wet WIA hangt de hoogte van de WGA-vervolguitkering af van de mate van arbeidsongeschiktheid.
5.5.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank moet beoordelen of verweerder met het bestreden besluit de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 3 juni 2022 en 13 september 2022 op correcte wijze heeft vastgesteld. Daarbij moet de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de aan hem voorgehouden functies te verrichten.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zorgvuldigheid van de medische beoordeling
6.2.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, een anamnese, eigen onderzoek, wat in bezwaar is gesteld en de informatie van de behandelend sector. Alle naar voren gebrachte klachten, de onderzoeksbevindingen en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 augustus 2023 blijkt dat hij eiser op 18 juli 2023 psychisch en lichamelijk heeft onderzocht om te heroverwegen of de belastbaarheid per 3 juni 2022 en 13 september 2022, zoals weergegeven in de FML van 12 juli 2022, correct is weergegeven. De door eiser genoemde klachten, met name ook zijn psychische klachten, zijn moeizame toiletgang en de oorzaken daarvan, zijn in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek meegewogen. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben eiser psychisch onderzocht. Op de zitting is door eiser nog naar voren gebracht dat eiser (inmiddels) een behandeling heeft ondergaan. De datum van deze behandeling kon eiser niet exact aangeven, maar dit zou na het sterfgeval binnen de familie zijn geweest en daarmee ook ruim na de data in geding. Eiser heeft verder geen nieuwe informatie ingebracht met betrekking tot zijn psychische klachten rond de data in geding. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft naar het oordeel van de rechtbank op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Motivering van de medische beoordeling
6.3.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, geeft voorts geen reden om te twijfelen aan het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Met betrekking tot de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 2 augustus 2023 opgenomen dat per de data in geding geen psychische beperkingen zijn aangenomen, omdat pas ver na de data in geding sprake is van psychische beperkingen. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat op basis van de stemming van eiser, op het moment van het onderzoek, ondanks dat een depressie vanwege de wachtlijst nog niet is geconstateerd, wel psychische beperkingen zouden kunnen worden aangegeven. Het is daarom, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep, passend om per de data in geding geen psychische beperkingen aan te nemen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was eiser rond de data in geding ook meer actief in zijn werk. Eiser heeft voorts zijn stellingen, dat er meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden die zien op het tillen, het staan en de pijn van zijn borst, niet (nader) onderbouwd. Bij de verzekeringsarts zijn de borstklachten van eiser besproken. Eiser heeft verteld dat de klachten aan zijn rechtertepel zijn onderzocht en volgens zijn huisarts niets raars betreffen. Verder is aan de orde gekomen dat eiser pijnklachten bij bewegen ervaart, maar wel alle bewegingen kan maken en dat op röntgenfoto’s geen bijzonderheden waren te zien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat in bezwaar geen nieuwe medische feiten of omstandigheden zijn gebleken. De enkele stelling dat met betrekking tot deze punten meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, is daarom onvoldoende. Eiser heeft in beroep geen medische stukken naar voren gebracht waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat hij vanaf 2 juni 2022 meer beperkingen ondervond dan in de FML van 12 juli 2022 zijn aangegeven en/of waardoor anderszins bij de rechtbank twijfel is ontstaan over de juistheid van het medisch oordeel. Niet geconcludeerd kan worden dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiser onjuist heeft vastgesteld.
Op de zitting heeft eiser toegelicht dat vanwege zijn moeilijke stoelgang en de gevolgen daarvan, beperkingen hadden moeten worden aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Eiser heeft deze stelling niet verder onderbouwd. Daarnaast heeft verweerder toegelicht dat bij de verzekeringsarts reeds is besproken dat de frequentie van de stoelgang van eiser, één keer per dag of één keer per twee dagen, te laag is om beperkingen voor aan te nemen.
Urenbeperking
6.4
Wat betreft de urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat er geen medische indicatie is voor een urenbeperking, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden daarvoor zoals die zijn omschreven in de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. Zo is er bij eiser op de data in geding geen sprake van een medische aandoening die een sterk verminderde energetische belastbaarheid tot gevolg heeft. Dit blijkt ook niet uit zijn dagverhaal. Er zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen objectieve gegevens op grond waarvan een duurbeperking op preventieve gronden aangewezen is. Door verweerder is ter zitting nog gewezen op het rapport van de verzekeringsarts van 12 juli 2022. Hierin is weergegeven dat eiser heeft verteld dat hij zo lang mogelijk wacht met toiletbezoek en dat hij het toiletbezoek daarom beperkt tot één keer per dag of één keer per twee dagen. Voor de verzekeringsarts is dat, gezien de geringe frequentie van het toiletbezoek, geen reden geweest om in verband daarmee een urenbeperking aan te nemen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding voor een urenbeperking op basis van beschikbaarheid of energetische redenen en zijn er voldoende preventieve beperkingen aangenomen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen.
Arbeidskundige beoordeling
6.5
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld. Daarvan uitgaande kan wat eiser heeft betoogd over de geschiktheid van de geselecteerde functies niet slagen, voor zover dit betoog is gebaseerd op de stelling dat hij minder functionele mogelijkheden heeft dan door verweerder is aangenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 14 september 2023 de geschiktheid van de geduide functies (in aanvulling op de toelichting van de arbeidsdeskundige) voldoende toegelicht aan de hand van de door het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem gesignaleerde items die een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid aangeven. Daarbij is onder meer toegelicht dat de belasting op de punten ‘reiken’ en ’staan’ in de functie Snackbereider (handmatig), met SBC-code 111071, de belastbaarheid van eiser niet overschrijdt.
Wat betreft het aspect reiken overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser daarvoor niet beperkt heeft geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de norm van 1200 keer 70 centimeter reiken per uur weliswaar wordt overschreden, maar dat na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gebleken dat dit geen probleem is, omdat er gecompenseerd wordt in de te reiken afstand (900 maal ongeveer 50 cm en 1500 maal ongeveer 40 cm). Gelet op deze toelichting ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de belastbaarheid van eiser op dit punt wordt overschreden.
Hetzelfde geldt voor het punt ‘staan’ nu de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep er terecht op heeft gewezen dat men in deze functie zelf mag bepalen of het werk staand of zittend wordt uitgevoerd.
Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep er in het aanvullende rapport van 20 maart 2024 op gewezen dat er in de geselecteerde functies geen sprake is van teveel tillen, reiken en staan. Ook de rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de geselecteerde functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt, zodat deze functies voor eiser geschikt moeten worden geacht.
6.6.
Uit de vergelijking van het inkomen dat eiser in voor hem geschikt te achten functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, blijkt in het rapport van 14 september 2023 een verlies aan verdienvermogen van 52,47% per 3 juni 2023.
Voor het omslagmoment van de loongerelateerde uitkering naar de vervolguitkering (13 september 2022) heeft verweerder pas in beroep met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 maart 2024 gemotiveerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser 53,09% is en dat eisers resterende verdiencapaciteit € 1609,77 per maand niet wijzigt.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep niet. Omdat eerst in beroep een volledige onderbouwing is gegeven voor de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, moet wel worden geoordeeld (aldus ook de Centrale Raad van Beroep, zie de uitspraak van 26 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1244) dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, zodat het in zoverre in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Als het gebrek zich niet had voorgedaan, zou namelijk een besluit van gelijke strekking zijn genomen. Gelet daarop zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb de schending van artikel 7:12 van die wet worden gepasseerd. Het bestreden besluit zal dus in stand worden gelaten.
7.1.
Wel ziet de rechtbank in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand begroot op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Kunt u de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunt u bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.