ECLI:NL:RBROT:2024:4761

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
24/4490
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens onvoldoende informatie over woonsituatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had op 20 februari 2024 een bijstandsuitkering aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam heeft deze aanvraag op 28 maart 2024 afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat verzoeker onvoldoende informatie had verstrekt over zijn woonsituatie. Het college stelde dat verzoeker een postadres in Rotterdam had, maar dat het zwaartepunt van zijn maatschappelijk leven buiten deze gemeente lag. Verzoeker heeft niet kunnen aantonen dat hij in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf in Rotterdam had, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De voorzieningenrechter heeft op 21 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college aanwezig waren. Verzoeker zelf was niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, gezien de aard van de aanvraag voor bijstandsuitkering. Echter, na beoordeling van de feiten en omstandigheden, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat verzoeker niet voldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn feitelijke woon- of verblijfsituatie. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de gemeente Rotterdam zijn hoofdverblijf had, en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Dit betekent dat verzoeker geen bijstandsuitkering zal ontvangen en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4490

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam], verzoeker

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Inleiding

1. Met het besluit van 28 maart 2024 heeft het college de aanvraag van verzoeker om een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college
.Verzoeker is niet verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
3. Verzoeker heeft op 20 februari 2024 een bijstandsuitkering aangevraagd.
Volgens het college heeft verzoeker onvoldoende informatie gegeven over zijn woonsituatie. Op basis van de informatie die verzoeker heeft verstrekt zou blijken dat verzoekers woonsituatie op dit moment onduidelijk is en hij zijn hoofdverblijf niet in de gemeente Rotterdam heeft. Om die reden kan het college het recht op een uitkering niet vaststellen en heeft het college de bijstandsaanvraag van verzoeker afgewezen.
Verzoeker is het daar niet mee eens. Hij wil met de voorlopige voorziening bereiken dat aan hem alsnog een bijstandsuitkering wordt toegekend.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
4.1
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift.
De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
4.2
Het verzoek heeft betrekking op de afwijzing van een aanvraag voor een bijstandsuitkering, een vangnetvoorziening. Een dergelijk verzoek is naar zijn aard spoedeisend, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn voor het tegendeel. Hiervan is de voorzieningenrechter niet gebleken. De voorzieningenrechter neemt het spoedeisend belang daarom aan en zal de zaak inhoudelijk beoordelen
.
Wat vindt de voorzieningenrechter inhoudelijk van deze zaak?
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt. Het oordeel van de voorzieningenrechter bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. Volgens vaste rechtspraak moet iemand die bijstand aanvraagt aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden stellen en aannemelijk maken die duidelijkheid geven over onder meer zijn woonsituatie en zijn verblijfplaats. De verblijfplaats is immers van belang voor de vraag welk college de bijstand moet verstrekken.
Ook van iemand die stelt dakloos te zijn, kan volgens vaste rechtspraak [1] worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats.
Het college moet vervolgens de verschafte informatie op juistheid en volledigheid kunnen controleren.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt stelt dat verzoeker onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn feitelijke woon- of verblijfsituatie in de te beoordelen periode van 20 februari 2024 tot en met 28 maart 2024. Verzoeker heeft niet met controleerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat hij binnen de grenzen van de gemeente Rotterdam zijn hoofdverblijf heeft gehad dan wel dat het zwaartepunt van zijn maatschappelijke leven zich in Rotterdam bevindt.
Verzoeker heeft in het overgelegde formulier ‘Opgave slaap- en verblijfadressen’ opgegeven dat hij niet beschikt over een vaste verblijfplaats en in zijn eigen auto slaapt.
In telefonische gesprekken met de inkomensconsulente heeft verzoeker aangegeven dat hij mag slapen in een soort schuur van een vriend van hem, welke zich bevindt in Maassluis. Als hij niet in de schuur van die vriend kan slapen, slaapt hij in zijn auto die hij parkeert achter de kerk of achter het BP tankstation in Maassluis. Verder heeft verzoeker in die telefonische gesprekken aangegeven dat hij contact heeft met het Wijkteam Rozenburg, omdat hij slachtoffer is van de Toeslagaffaire, en dat hij onder bewind staat bij FIN Bewindvoering, die aan hem leefgeld verstrekt.
Bij het indienen van zijn aanvraag heeft verzoeker bankafschriften ingeleverd van de beheer- en leefgeldrekening. Uit de pintransacties op deze overgelegde bankafschriften blijkt dat verzoeker in de periode van 20 februari 2024 tot en met 28 maart 2024 vrijwel alleen buiten de gemeente Rotterdam pintransacties heeft verricht. Aan de data en tijdstippen is te zien dat hij ook overdag buitend de gemeente Rotterdam verblijft.
Ter zittingheeft het college toegelicht dat verzoeker weliswaar een postadres heeft in de gemeente Rotterdam en in Rotterdam hulp en begeleiding ontvangt, maar dat het zwaartepunt van zijn maatschappelijk leven zich buiten Rotterdam bevindt. Een postadres is nodig voor het in behandeling kunnen nemen van een aanvraag, maar is niet van belang voor de vaststelling van het zwaartepunt van zijn maatschappelijk leven. Het college hecht er aan op te merken dat uit de overgelegde gegevens niet blijkt dat zijn hoofdverblijf in Rotterdam is.
Verzoeker heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf in de gemeente Rotterdam had. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Dit betekent dat het college de aanvraag om een bijstandsuitkering terecht heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker geen (voorschotten op een) bijstandsuitkering krijgt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1793.