ECLI:NL:RBROT:2024:4607

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
ROT 23/6645
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering overname private schuld op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van de Minister van Financiën (Belastingdienst/Toeslagen) om haar private schuld over te nemen. Eiseres, die is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire, had op 5 augustus 2022 een schuldenlijst ingediend bij Sociale Banken Nederland (SBN). Op 8 maart 2023 heeft SBN vijf schulden van eiseres betaald, maar negen schulden zijn geweigerd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering van de betaling van een schuld van € 1.680,- aan haar neef, maar de rechtbank oordeelt dat niet is voldaan aan de eis van een notariële akte, die wettelijk vereist is voor de overname van private schulden. De rechtbank heeft de zaak op 2 april 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de Belastingdienst/Toeslagen.

De rechtbank stelt vast dat de kinderopvangtoeslag van veel ouders onterecht is stopgezet, wat heeft geleid tot financiële problemen. De Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) biedt de mogelijkheid voor de overheid om bepaalde private schulden van gedupeerden over te nemen, maar er zijn strikte voorwaarden aan verbonden. Eiseres heeft aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat van de eis van een notariële akte afgeweken moet worden, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn aangetoond. De rechtbank concludeert dat de weigering van de Belastingdienst/Toeslagen om de schuld van eiseres over te nemen terecht is, omdat de lening niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6645

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.A.E. Timmer),
en

de Minister van Financiën (Belastingdienst/Toeslagen), verweerder

(gemachtigde: mr. M. Balby en [persoon A] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van verweerder om haar private schuld over te nemen.
Met het primaire besluit van 8 maart 2023 heeft Sociale Banken Nederland (SBN) vijf schulden van eiseres betaald en negen schulden van eiseres geweigerd te betalen.
Met het bestreden besluit van 18 september 2023 op het bezwaar van eiseres is Belastingdienst/Toeslagen bij dit besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van Belastingdienst/Toeslagen.

Beoordeling door de rechtbank

Algemeen
1. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders onterecht stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen ten onrechte teruggevorderd. De ouders zijn door de aanpak van de Belastingdienst/Toeslagen in die tijd langdurig in een onmogelijke positie, in grote financiële problemen en in grote onzekerheid gebracht. Zij hebben financiële schade en zijn aangetast in hun rechtsgevoel, omdat zij zijn bestempeld als fraudeur. Het kabinet heeft hiervoor excuses aangeboden en is een hersteloperatie gestart.
2. Onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is dat de overheid bepaalde private schulden van een gedupeerde ouder kan overnemen. De regeling hiervoor was eerst opgenomen in het Besluit betalen private schulden (het Besluit), dat gold vanaf 29 oktober 2021. Op 2 november 2022 is deze regeling opgenomen in artikel 4.1 tot en met 4.5 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
Aanleiding van deze procedure
3. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij heeft op 5 augustus 2022 aan de Sociale Banken Nederland (SBN) een schuldenlijst verstrekt waarop elf schulden staan. Bij het primaire besluit van 8 maart 2023 is geweigerd negen van deze schulden te betalen.
4. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt voor zover de Belastingdienst/Toeslagen geweigerd heeft haar schuld van € 1.680,- aan haar neef [persoon B] te betalen. De weigering van betaling van de overige acht schulden van eiseres, is in bezwaar niet betwist.
Bestreden besluit
5. Ten aanzien van de schuld van € 1.680,- aan de neef van eiseres is geen notariële akte opgesteld en dat is wel een wettelijk vereiste waaraan moet zijn voldaan om deze schuld over te nemen. Belastingdienst/Toeslagen volgt eiseres niet in haar standpunt dat in dit geval afgeweken zou moeten worden van de eis van een notariële akte, omdat er sprake zou zijn van een problematische schuld. De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich op het standpunt dat de ontvangen documenten en het gehouden hoorgesprek niet overtuigend hebben aangetoond dat er zich in dit geval dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen. Hierbij is in aanmerking genomen dat eiseres geen duidelijk inzicht heeft verschaft in haar huidige financiële situatie, waardoor het onmogelijk is om haar financiële positie adequaat te beoordelen.
Standpunt van eiseres
6. Eiseres is het er niet mee eens dat de schuld aan haar neef niet wordt overgenomen. Eiseres moest, in verband met het overlijden van haar moeder op 9 november 2017, met spoed met haar zoon naar Suriname reizen. Zij heeft afschriften van vliegtickets van 15 november 2017 en 3 december 2017 van ERCO Reizen B.V. overgelegd. Ook heeft zij een verklaring van haar neef van 1 juli 2023 overgelegd, waarin is aangegeven dat hij eiseres omstreeks 10 november 2017 € 1.800,- heeft geleend ter ondersteuning van de reis naar Suriname in verband met het overlijden van haar moeder. Eiseres kon door haar financiële problemen deze reis niet betalen. Zij was genoodzaakt het geld voor deze reis van haar en haar zoon te lenen van haar neef. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat er nog steeds sprake is van schulden. De gehele situatie heeft een enorme impact op haar en met name op haar zoon. Zij hebben geen contact met hun familieleden meer, omdat het eiseres nog steeds niet is gelukt de neef terug te betalen. Eiseres heeft nog steeds schulden.
7. Eiseres stelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat er moet worden afgeweken van de beleidsregels op grond van de hardheidsclausule neergelegd in artikel 9 van de Wht dan wel artikel 4:84 van de Awb. Er was sprake van een noodsituatie waardoor zij wel gedwongen was een schuld aan te gaan. Er was niet voldoende tijd om een notariële akte te regelen. Bovendien is een notariële akte tussen familieleden niet gebruikelijk. Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 april 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1899. Dat alles maakt dat afgeweken moet worden van het wettelijke vereiste van de notariële akte. Ten aanzien van het standpunt dat er geen inzage is gegeven in de financiële situatie van eiseres voert zij aan dat dit voor de beoordeling van de af te betalen schuld niet relevant is.
Oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank beoordeelt de vraag of Belastingdienst /Toeslagen de weigering van het betalen van de schuld van eiseres van € 1.680 aan haar neef terecht heeft gehandhaafd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
9. De voor de beoordeling van het beroep belangrijk wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Ten tijde van het bestreden besluit gold als grondslag voor de besluitvorming het Besluit. Het Besluit was vastgesteld vooruitlopend op nieuwe wetgeving over de hersteloperatie om gedupeerde ouders tegemoet te komen. Per 2 november 2022 is het Besluit verankerd in afdeling 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Deze afdeling heeft terugwerkende kracht tot en met 29 oktober 2021. Besluiten over het al dan niet overnemen van private schulden in het kader van de hersteloperatie toeslagen worden vanaf dan aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 4.1 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen. Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak toetst aan de bepalingen van de Wht. De vereisten die de Wht stelt voor het overnemen en het betalen van private schulden zijn dezelfde vereisten die het Besluit stelde.
10. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
11. De rechtbank stelt vast dat het gaat om een informele schuld bij de neef van eiseres die eiseres is aangegaan voor het bekostigen van vliegtickets voor de begrafenis van haar moeder. Deze lening is niet vastgelegd in een notariële akte. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat deze lening van eiseres niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht.
12. De Wht is een wet in formele zin. Dit betekent dat de rechtbank het vereiste van een notariële akte in de Wht niet aan het evenredigheidsbeginsel of aan andere algemene rechtsbeginselen mag toetsen. In artikel 120 van de Grondwet is namelijk bepaald dat de rechter niet treedt in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen en in de rechtspraak is recent (de uitspraak van de Raad van 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4628) nogmaals bevestigd dat dit toetsingsverbod ook inhoudt dat de rechter een wet in formele zin niet mag toetsen aan algemene rechtsbeginselen. Uit de rechtspraak volgt ook dat er desalniettemin aanleiding kan bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt, als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Dat is het geval als die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Dit uitgangspunt is ook gehanteerd in de door eiseres genoemde uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 april 2023.
13. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke bijzondere omstandigheden zich in dit geval niet voordoen. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de eisen voor het overnemen van een informele schuld, waaronder de eis van een notariële akte en de opeisbaarheid van de schuld, uitdrukkelijk ter discussie hebben gestaan. Hoewel uit de parlementaire stukken blijkt dat hierover verschillend werd gedacht, moet met de vaststelling van de Wht in de huidige vorm, de wetgever worden geacht bewust te hebben gekozen om de daarin genoemde eisen voor het overnemen van een informele schuld te willen stellen. Dat wordt niet anders door de stelling van eiseres dat het niet gebruikelijk is tussen familieleden om afspraken notarieel vast te leggen.
14. Eiseres heeft een beroep gedaan op de overweging in de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 april 2023 dat het voorgaande niet weg neemt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet strikt mag vasthouden aan de eis van een notariële akte als zich bijzondere omstandigheden voordoen of als blijkt dat de gedupeerde ouder op dit moment in een financiële noodsituatie verkeert. De rechtbank plaatst dit in het kader van het beroep van eiseres op de hardheidsclausule. Artikel 9.1 van de Wht bepaalt dat van artikel 4.1 kan worden afgeweken voor zover toepassing zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Op grond van de hardheidsclausule kan de minister afwijken van artikel 4.1 van de Wht voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Daarvan is sprake als bijzondere omstandigheden tot een schrijnende situatie leiden. [1] Artikel 4.1 van de Wht beschermt het belang van gedupeerde ouders bij een kans op een nieuwe start, waarbij de ontvangen compensatie zoveel mogelijk wordt ontzien. [2]
15. Het is voorstelbaar dat eiseres in de geschetste situatie rond de begrafenis van haar moeder een lening bij haar neef is aangegaan en het valt te betreuren dat zij en haar zoon als gevolg van deze schuld geen contact meer hebben met hun familie. De schuld van € 1.680,- is echter niet zo groot, dat het belang van eiseres bij een kans op een nieuwe start zou zijn geschaad als zij die schuld had betaald met de ontvangen compensatie van € 30.000,-. Dat zou anders kunnen zijn, als de compensatie ook voor het overige zou zijn besteed aan aflossing van niet-overgenomen private schulden of andere doelen die afbreuk doen aan de kans op een nieuwe start. Eiseres heeft echter geen inzicht gegeven in de wijze waarop de ontvangen compensatie is besteed. Evenmin heeft ze inzicht gegeven in haar actuele financiële situatie. Niet is gebleken dat zij nu te maken heeft met deurwaarders of andere omstandigheden die maken dat de onderhavige schuld als een problematische schuld moet worden beschouwd en daardoor de nieuwe start in gevaar brengt. [3] De minister heeft daarom in redelijkheid de hardheidsclausule buiten toepassing kunnen laten.
16. Gelet op het voorgaande kan de stelling van Belastingdienst/Toeslagen in het verweerschrift dat de vordering niet voor 1 juni 2021 opeisbaar is gesteld door de neef, buiten beschouwing blijven.
Conclusie en gevolgen
17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van G.J. Machwirth, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: Wettelijk kader
3. Op grond van artikel 4.1, tweede lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) neemt de Belastingdienst/Toeslagen een schuld over als deze:
a. is ontstaan na 31 december 2005;
b. vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden; en
c. niet is voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan.
Op grond van artikel 4.1, derde lid van de Wht worden geldschulden en kosten overgenomen, die zijn:
a. een geldschuld die is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser;
b. een geldschuld die niet is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser indien deze is vastgelegd in een notariële akte die is verleden in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak indien de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift dateert van voor 1 juni 2021, waarbij geldt dat de zaak bij de rechtbank binnen een redelijke termijn na de dagtekening van de ingebrekestelling aanhangig moet zijn gemaakt;
c. een geldschuld die voortvloeit uit alimentatieverplichtingen;
d. de bij een overgenomen of over te nemen opeisbare geldschuld bijkomende kosten;
e. een geldschuld bij een krachtens publiekrecht ingesteld orgaan van een rechtspersoon in het buitenland; en
f. bestuursrechtelijke geldschulden die niet voor kwijtschelding in aanmerking komen op grond van hoofdstuk 3.
In artikel 9.1, van de Wht met de titel ‘hardheidsclausules’ is bepaald:
1. De Dienst Toeslagen kan bij een besluit over toekenning van compensatie, een tegemoetkoming of vergoeding, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of betaling van bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schulden afwijken van 2.1, 2.6, 2.7, 2.10, 2.11, 2.11a, 2.11b, 2.14, 2.14a, 2.16, 2.17, 3.1, 4.6, 4.7 of 6.1 voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die aanspraak wil maken op de toekenning.
2. Voor zover toepassing gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard kan:
a. Onze Minister afwijken van artikel 2.15, 2.15a, 3.13, 4.1, 4.2 of 4.3;
b. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in Hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, afwijken van artikel 3.6;
c. de Sociale verzekeringsbank, genoemd in Hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, afwijken van artikel 3.7;
d. het college van burgemeester en wethouders afwijken van artikel 3.8 of 2.21;
e. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afwijken van artikel 3.9;
f. het CAK, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, van artikel 3.10 afwijken;
g. de Wlz-uitvoerder, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, van artikel 3.11 afwijken; en
h. het college, bedoeld in de artikelen 1.1 van de Jeugdwet en 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, van artikel 3.12 afwijken.

Voetnoten

1.
2.
3.Vgl.