ECLI:NL:RBROT:2024:4602

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
ROT 23/95
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete opgelegd aan een veehouder wegens het aantreffen van ibuprofen in een koe

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 16 mei 2024, wordt het beroep van eiseres, een veehouder, tegen een boete van € 5.000,- beoordeeld. De boete is opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wegens een overtreding van de Wet dieren, specifiek het in de handel brengen van een rund waarin ibuprofen is aangetroffen. Eiseres betwist de bevindingen van de toezichthouders van de NVWA, die op 22 januari 2022 monsters hebben genomen van een koe die ter slacht was aangeboden. De rechtbank heeft het rapport van bevindingen van de NVWA als betrouwbaar beoordeeld en ziet geen reden om te twijfelen aan de conclusie dat het rund van eiseres was. Eiseres stelt dat er mogelijk een verwisseling heeft plaatsgevonden en dat er geen ibuprofen aanwezig was op haar bedrijf. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de monsters correct zijn genomen en dat de bevindingen van de toezichthouders niet lichtvaardig kunnen worden betwist. De rechtbank concludeert dat de boete terecht is opgelegd en dat deze evenredig is, gezien de ernst van de overtreding en de risico's voor de volksgezondheid. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/95

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: J.A. Rietveld),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Kool).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de boete van € 5.000,- voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 16 september 2022 heeft verweerder eiseres de boete opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 23 december 2022 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] (vennoot van eiseres), de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en [naam] , toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
1.4.
Op 19 februari 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder gevraagd:
- nader te reageren op de stelling van eiseres dat de betreffende koe niet van haar was;
- nadere informatie te verstrekken over de vaststelling dat het een koe van eiseres betrof en dat het monster van die koe is genomen, en
- enkele in het dossier ontbrekende stukken te overleggen.
Bij brief van 4 maart 2024 heeft verweerder inlichtingen verstrekt en stukken overgelegd. Eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 25 maart 2024. Met instemming van partijen heeft de rechtbank vervolgens op 19 april 2024 het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 6 juli 2022 is opgemaakt door twee toezichthouders van de NVWA. De toezichthouders schrijven in het rapport dat op 22 januari 2022 een bemonsteringsactie heeft plaatsgevonden bij slachthuis VION te Tilburg en dat uit het analyserapport van 11 april 2022 bleek dat van de bemonstering van rund [nummer] de indicatieve uitslag 460 µg/kg ibuprofen was. De toezichthouders stellen in het rapport dat dit rund afkomstig is van eiseres en beschrijven dat zij op het Voedsel Keten Informatieformulier (VKI-formulier) zagen dat dit rund niet behandeld zou zijn geweest met enig (dier)geneesmiddel in de laatste 60 dagen voor de slacht en/of ziek zou zijn geweest. Op 11 april 2022 is een van de toezichthouders naar het bedrijf van eiseres gegaan en sprak daar met [vennoot van eiseres] voornoemd, die desgevraagd verklaarde dat het rund niet was behandeld met diergeneesmiddelen en dat hij niet wist hoe de ibuprofen in het rund kwam. Op 21 april 2022 ontving een van de toezichthouders de definitieve uitslag en in dat beproevingsrapport (gedateerd 15 april 2022) staat dat het resultaat niet conform is en dat er bij de bemonstering 360 µg/kg ibuprofen is aangetroffen. Verder schrijft een van de toezichthouders in het rapport dat hij op 26 april 2022 een e-mailbericht ontving met het registratieformulier van de monstername en een verklaring van de toezichthoudend dierenarts die het monster had genomen, waarin hij verklaart zelf geen pijnstillers te gebruiken en waarin hij bevestigt dat hij handschoenen droeg. Op 20 mei 2022 zijn de twee toezichthouders opnieuw naar het bedrijf van eiseres gegaan en hebben wederom met [vennoot van eiseres] gesproken die verklaarde dat deze koe niks heeft gehad, dat er een vergissing zou kunnen zijn gemaakt op het slachthuis, dat hij de stof ook niet voorhanden heeft en dat de dieren goed worden verzorgd wat zich uit in een hoge leeftijd. [vennoot van eiseres] heeft de toezichthouders laten zien dat er een lage dierdagdosering is van 1.46. Verder merken de toezichthouders in het rapport op dat het logboek goed door eiseres wordt bijgehouden en dat dit er netjes uitziet. Bij het rapport van bevindingen zijn onder meer een uitdraai uit het I&R-systeem, het analyserapport, het beproevingsrapport en het VKI-formulier gevoegd.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“Het in de handel brengen van landbouwhuisdieren waarbij op enigerlei wijze in strijd met Verordening 470/2009 [1] farmacologische werkzame substanties zijn toegepast.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 5,3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling diergeneesmiddelen 2022.
Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 5.000,-. Dit is het standaardboetebedrag dat daarvoor geldt op grond van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres voert aan dat de overtreding niet is bewezen. Zij wijst er op dat op het bedrijf van eiseres geen overtredingen zijn geconstateerd en dat er geen ibuprofen aanwezig was. Het definitieve analyserapport van 15 april 2022 bevat volgens eiseres geen onweerlegbaar bewijs. Eiseres heeft geen inzicht in wat er met het monster of vlees is gebeurd tussen 19 januari 2022 en 21 april 2022. Er heeft een grote bemonsteringsactie plaatsgevonden, hetgeen de kans op fouten vergroot. Gegevens zouden verwisseld kunnen zijn, bijvoorbeeld bij het plakken van de stickers op de monsters of in het laboratorium. Ook kan op het slachthuis een vergissing zijn gemaakt. Eiseres betwijfelt dat het rund van haar was; zij houdt graslandkoeien en die koeien zijn niet zo zwaar als het betreffende rund was. Bovendien blijkt uit de analyseresultaten niet dat er bij het rund sprake was van een ontsteking (screening van bacteriologisch onderzoek in de milt was namelijk <10), terwijl volgens de toezichthoudend dierenarts op het slachthuis het rund een ontstoken knie en hak had. Ook bij de afrekening is door het slachthuis geen opmerking gemaakt over een ontsteking of over afgekeurde delen van het rund; het dier had zelfs de hoogste uitbetaling van alle in dat jaar door eiseres geleverde dieren.
6.1.
In een geval als het onderhavige waarin een boete wordt opgelegd, rust de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, op het bestuursorgaan dat de boete oplegt. Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [2] , mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting,
grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
6.2.
De rechtbank ziet in het rapport zelf geen grond om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen. In het rapport is door de toezichthouders duidelijk beschreven dat van een rund met identificatiecode [nummer], dat afkomstig was van het bedrijf van eiseres, monsters zijn genomen, waarin ibuprofen is aangetroffen. Eiseres betwist deze bevindingen evenwel, en stelt dat er mogelijk een verwisseling of fout heeft plaatsgevonden. Hierin heeft de rechtbank - na het sluiten van het onderzoek ter zitting - aanleiding gezien nader te onderzoeken of er grond bestaat voor zodanige twijfel aan de bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. De rechtbank heeft verweerder daarom, na heropening van het onderzoek, om nadere informatie gevraagd. Ook gelet op die informatie ziet de rechtbank echter geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de toezichthouders. Daartoe wordt het volgende overwogen.
6.2.1.
In het rapport van bevindingen staat dat de monsters genomen zijn van een rund met identificatiecode [nummer] dat op 19 januari 2022 bij slachthuis Vion Tilburg B.V. werd geslacht. Deze code staat ook op het door eiseres ingevulde VKI-formulier en op het formulier van de monsterneming. Niet is in geschil dat eiseres die dag een rund met dit levensnummer op het betreffende slachthuis ter slacht heeft aangeboden. Uit een door eiseres overgelegde afrekening blijkt ook dat eiseres door een veehandelaar is uitbetaald voor de slacht op 19 januari 2022 van een rund met genoemd levensnummer. Verder blijkt uit het I&R-systeem dat die dag alleen dit rund van het bedrijf van eiseres is afgevoerd, zodat van een verwisseling van koeien van eiseres in ieder geval geen sprake kan zijn geweest. Ook voor een vermoeden van een verwisseling met andere koeien op het slachthuis ziet de rechtbank geen aanleiding. Zoals verweerder in de brief van 4 maart 2024 heeft toegelicht blijft het levensnummer ook op het slachthuis verbonden aan het karkas. Voordat de kop wordt verwijderd worden een aantal stickers met het levensnummer van het rund op het karkas bevestigd zodat in het gehele proces duidelijk blijft om welk dier het gaat. Daarnaast blijkt uit de door verweerder overgelegde registraties van de keuringen op het slachthuis dat bij de AM-keuring van het (nog levende) rund met oormerk [nummer] door de toezichthoudend dierenarts bijzonderheden aan de linkerknie zijn vastgesteld en dat ook bij het geslachte rund met hetzelfde nummer pathologie aan die knie is vastgesteld door KDS en door de toezichthoudend dierenarts bij de PM-keuring. Een verwisseling van het levensnummer tijdens de slacht is dus onaannemelijk. Dat de koe met dit nummer zwaarder was dan volgens eiseres gebruikelijk is bij haar graslandlandkoeien, is gelet op het voorgaande onvoldoende om eraan te twijfelen dat het een koe van eiseres betrof. Overigens is eiseres volgens de afrekening van de betreffende koe uitbetaald voor 377 kilo en is dit weliswaar meer dan op de door eiseres overgelegde afrekeningen van andere koeien staat vermeld, maar ook op die afrekeningen staan meermaals gewichten van meer dan 300 kilo, waaronder een rund van 351 kilo. De verschillen in gewicht zijn niet dusdanig dat daarmee volstrekt onaannemelijk is dat de geslachte koe van eiseres was.
6.2.2.
Het hiervoor genoemd levensnummer is ook genoteerd op het formulier monsterneming (waarop de AM- en PM-bevindingen ten aanzien van de knie ook weer staan vermeld). Verweerder heeft in de brief van 4 maart 2024 toegelicht dat de monstername gebeurt aan de hand van het levensnummer van de koe, zowel op de monsterverpakkingen als op de inzendformulieren. Op het formulier monsterneming is aan de genomen monsters ook een zegelnummer toegekend, 42176241, en dit zegelnummer staat ook op het analyserapport en het beproevingsrapport van Wageningen Food Safety Research. De NVWA hanteert bij het nemen van dergelijke monsters de werkwijze die is neergelegd in MON01-03 [3] . Daarin staat onder meer dat elk genomen monster wordt verpakt in een afzonderlijke primaire verpakking (Sealbag) die afzonderlijk wordt gewaarmerkt met een sticker met hetzelfde unieke nummer en dat de afzonderlijk verpakte monsters van dezelfde matrix (in dit geval de monsters van de nier, het vlees en de milt van dezelfde koe) in één secundaire sealbag worden gestopt waarop eveneens een sticker met hetzelfde unieke nummer wordt geplakt. Dit unieke nummer op de verpakkingen van de monsters is hetzelfde nummer dat in het formulier van de monsterneming wordt vermeld. Volgens de NVWA-werkwijze moeten overgebleven stickers worden weggegooid en zal bij het verwijderen van de stickers op de secundaire sealbag de zak zichtbaar beschadigd worden. Daarnaast moeten telkens bij elk volgend monster nieuwe plastic handschoenen worden aangetrokken. Ook gelet op deze beschrijving van de werkwijze bij een monsterneming en de stukken behorend bij de betreffende monsterneming en -analyse is niet aannemelijk dat op een van de genomen monsters een sticker is geplakt met een ander nummer dan behorend bij het betreffende rund waarvan het monster is genomen.
6.2.3.
Gelet op het voorgaande staat voor de rechtbank voldoende vast dat de monsters zijn genomen bij het rund met identificatiecode [nummer], dat van eiseres afkomstig was. Uit het beproevingsrapport van 15 april 2022 blijkt dat in deze monsters met zegelnummer 42176241 een gehalte van 360 µg/kg ibuprofen is aangetroffen. Dat in het analyserapport van 11 april 2022 bij deze monsters een hoger gehalte (460 µg/kg) was vastgesteld doet niet af aan de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het beproevingsrapport; bij het analyserapport is slechts een indicatief gehalte vastgesteld en bij het beproevingsrapport is, zoals in dit rapport staat vermeld, een heranalyse uitgevoerd voor het kwantificeren van de gevonden componenten. Overigens is bij beide analyses vastgesteld dat de monsters niet conform waren; de stof ibuprofen mag immers in het geheel niet voorkomen in een monster als hier aan de orde. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat bij het nemen van de monsters door de toezichthouder fouten zijn gemaakt die het aangetroffen gehalte ibuprofen kunnen verklaren. Zoals hiervoor beschreven wordt bij dergelijke monsternames een voorgeschreven werkwijze gehanteerd en de toezichthoudend dierenarts die de monsters heeft genomen heeft in een e-mailbericht aan verweerder nog eens bevestigd bij de monsterneming handschoenen te hebben gedragen en geen pijnstillers te hebben gebruikt. De stelling van eiseres dat de analyseresultaten van de milt niet passen bij een rund dat een knie-ontsteking zou hebben, is in het geheel niet onderbouwd. En ook de stelling dat in de medicijnregistratie van eiseres geen ibuprofen is aangetroffen kan aan de uitslag van de analyse van deze monsters niet afdoen; het rund kan immers ook ibuprofen zijn toegediend zonder dat dit is geregistreerd. Gelet op al het voorgaande staat voor de rechtbank vast dat in een monster van een rund van eiseres ibuprofen is aangetroffen.
7. Verder voert eiseres aan dat zij artikel 23 van Verordening 470/2009 niet heeft overtreden, nu dat voorschrift ziet op het in de handel brengen van levensmiddelen van dierlijke oorsprong en niet op het in de handel brengen van dieren. Eiseres verwijst daarbij naar een uitspraak van het CBb [4] .
7.1.
Dit betoog treft geen doel, reeds omdat verweerder eiseres niet verwijt dat zij artikel 23 van Verordening 470/2009 heeft overtreden. Verweerder heeft eiseres de boete opgelegd vanwege een overtreding van artikel 5,3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling diergeneesmiddelen 2022. Daarin staat dat het verboden is landbouwhuisdieren (of aquacultuurdieren) in de handel te brengen waarbij op enigerlei wijze in strijd met verordening 470/2009 farmacologisch werkzame substanties zijn toegepast. Eiseres heeft een rund ter slacht aangeboden en dus een landbouwhuisdier in de handel gebracht. Vaststaat dat in dit rund een gehalte ibuprofen is aangetroffen. Ibuprofen staat niet op de lijst van toegelaten middelen in Verordening 370/2010 [5] , is daarmee niet ingedeeld overeenkomstig artikel 14, tweede lid, onder a, b of c van Verordening 470/2009 en mag daarom, gelet op artikel 23 van Verordening 470/2009, niet voorkomen in vlees (levensmiddelen van dierlijke oorsprong). Nu eiseres een rund ter slacht heeft aangeboden terwijl het vlees van dit rund residuen ibuprofen bevatte, heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres artikel 5.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling diergeneesmiddelen 2022 heeft overtreden.
8. Voorts voert eiseres nog aan dat de boete disproportioneel is. Gelet op het evenredigheidsbeginsel kan een boete volgens haar niet hoger zijn dan de slachtopbrengst van een dier. Bovendien heeft verweerder in een gelijksoortige zaak [6] volstaan met een boete van € 2.500,-. Daarnaast was het vlees niet gevaarlijk voor de mens, zoals ook blijkt uit de maatregelen die de slachterij zijn opgelegd. Als het vlees voor de mens gevaarlijk zou zijn geweest, waren er volgens eiseres strengere maatregelen getroffen. Eiseres merkt op dat een volwassene per dag 1200 mg ibuprofen mag gebruiken, daarmee is het in het monster gevonden gehalte van 360 µg/kg verwaarloosbaar. Verder vindt eiseres dat de boete moet worden gematigd vanwege overschrijding van de 13 weken termijn. Verweerder gaat bij de berekening van die termijn wat betreft de startdatum uit van de datum waarop het rapport van bevindingen is ondertekend maar dat vindt eiseres niet reëel omdat het dier al op 19 januari 2022 is geslacht, het onderzoek op 11 april 2022 is gestart en eiseres op 20 mei 2022 is gehoord.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bevoegd was [7] om eiseres een boete op te leggen voor de overtreding van artikel 5.3 van de Regeling diergeneesmiddelen 2022.
In het Specifiek interventiebeleid diergeneesmiddelen [8] heeft verweerder vastgelegd op welke wijze met deze boetebevoegdheid wordt omgegaan. Daarin staat dat deze overtreding als een ernstige overtreding wordt aangemerkt (categorie B) en dat daarvoor direct een boete wordt opgelegd (en dus niet eerst wordt gewaarschuwd). Daarnaast heeft de wetgever al een afweging gemaakt welke boete bij een dergelijke overtreding evenredig wordt gevonden. In artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 1.2 en de bijbehorende bijlage van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren, is voor deze overtreding een standaardboete van € 5.000,- vastgesteld. Verweerder heeft dus in overeenstemming met beleid en regelgeving aan eiseres een boete van € 5.000,- opgelegd. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat de door eiseres genoemde zaak waarin een lagere boete was opgelegd, een andere overtreding betrof, namelijk een overschrijding van het maximum residulimiet; voor die overtreding heeft de wetgever een boete van € 2.500,- vastgesteld. Dit lagere boetebedrag is ook navolgbaar gelet op het verschil in de ernst van beide overtredingen (het aanbieden van een dier ter slacht dat een stof bevat die helemaal niet in een dier mag voorkomen versus het aanbieden van een dier ter slacht dat een stof bevat die tot een bepaalde limiet mag voorkomen).
8.2.
De rechtbank vindt de boete van € 5.000,- ook niet disproportioneel gelet op mogelijk met een dergelijke overtreding te behalen voordeel. Overigens kan dit behaalde voordeel meer omvatten dan enkel de opbrengst van de slacht van het dier.
Verder ziet de rechtbank niet in waarom een boete niet hoger zou mogen zijn dan de slachtopbrengst van een dier; een boete moet ook een afschrikwekkende werking hebben. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder ook terecht dat van een gering risico voor de volksgezondheid geen sprake was. Verweerder heeft hiertoe in het bestreden besluit gewezen op het feit dat ibuprofen gevaarlijk kan zijn voor nierpatiënten en op informatie op de website van apothekers over mogelijke bijwerkingen, wisselwerkingen met andere medicijnen en waarschuwingen voor onder meer gebruik bij zwangerschap. Gelet op de ernst van de overtreding en de risico’s voor de volksgezondheid vindt de rechtbank de opgelegde boete passend en geboden.
8.3.
Anders dan eiseres stelt is van een overschrijding van de termijn van 13 weken in artikel 5:51 van de Algemene wet bestuursrecht ten slotte geen sprake. In dit voorschrift staat dat het bestuursorgaan binnen 13 weken na de dagtekening van het rapport (in dit geval 6 juli 2022) beslist omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete en dat heeft verweerder in dit geval ook gedaan (met het boetebesluit van 16 september 2022). Dat het dier al op 19 januari 2022 was geslacht maakt dit niet anders; het gaat in dit voorschrift om het beslissen of een boete wordt opgelegd op basis van alle bevindingen die na onderzoek van de feiten in een rapport zijn neergelegd. Overigens is eiseres - anders dan zij stelt - al eerder, namelijk tijdens het onderzoek, geconfronteerd met de positieve monsteruitslag van een koe van eiseres. De rechtbank ziet in het verloop van de procedure dan ook geen reden voor matiging van de boete.
8.4.
De rechtbank concludeert dat de opgelegde boete van € 5.000,- in dit geval evenredig is en dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven voor matiging.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is dus ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad
2.onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022:168
3.Monstername Nationaal Plan Residuen slachtfase, versie 22
5.Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong
7.Gelet op artikel 2.7, tweede lid, artikel 8.6, eerste lid, en artikel 8.7 van de Wet dieren
8.IB02-SPEC 03, versie 07, regel A8.7 in de Bijlage