Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2024 in de zaak tussen
[eiseres] , te [plaats] , eiseres,
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
Inleiding
- nader te reageren op de stelling van eiseres dat de betreffende koe niet van haar was;
- nadere informatie te verstrekken over de vaststelling dat het een koe van eiseres betrof en dat het monster van die koe is genomen, en
- enkele in het dossier ontbrekende stukken te overleggen.
Bij brief van 4 maart 2024 heeft verweerder inlichtingen verstrekt en stukken overgelegd. Eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 25 maart 2024. Met instemming van partijen heeft de rechtbank vervolgens op 19 april 2024 het onderzoek gesloten.
Totstandkoming van het besluit
“Het in de handel brengen van landbouwhuisdieren waarbij op enigerlei wijze in strijd met Verordening 470/2009 [1] farmacologische werkzame substanties zijn toegepast.”
Beoordeling door de rechtbank
grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
In het Specifiek interventiebeleid diergeneesmiddelen [8] heeft verweerder vastgelegd op welke wijze met deze boetebevoegdheid wordt omgegaan. Daarin staat dat deze overtreding als een ernstige overtreding wordt aangemerkt (categorie B) en dat daarvoor direct een boete wordt opgelegd (en dus niet eerst wordt gewaarschuwd). Daarnaast heeft de wetgever al een afweging gemaakt welke boete bij een dergelijke overtreding evenredig wordt gevonden. In artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 1.2 en de bijbehorende bijlage van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren, is voor deze overtreding een standaardboete van € 5.000,- vastgesteld. Verweerder heeft dus in overeenstemming met beleid en regelgeving aan eiseres een boete van € 5.000,- opgelegd. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat de door eiseres genoemde zaak waarin een lagere boete was opgelegd, een andere overtreding betrof, namelijk een overschrijding van het maximum residulimiet; voor die overtreding heeft de wetgever een boete van € 2.500,- vastgesteld. Dit lagere boetebedrag is ook navolgbaar gelet op het verschil in de ernst van beide overtredingen (het aanbieden van een dier ter slacht dat een stof bevat die helemaal niet in een dier mag voorkomen versus het aanbieden van een dier ter slacht dat een stof bevat die tot een bepaalde limiet mag voorkomen).
Verder ziet de rechtbank niet in waarom een boete niet hoger zou mogen zijn dan de slachtopbrengst van een dier; een boete moet ook een afschrikwekkende werking hebben. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder ook terecht dat van een gering risico voor de volksgezondheid geen sprake was. Verweerder heeft hiertoe in het bestreden besluit gewezen op het feit dat ibuprofen gevaarlijk kan zijn voor nierpatiënten en op informatie op de website van apothekers over mogelijke bijwerkingen, wisselwerkingen met andere medicijnen en waarschuwingen voor onder meer gebruik bij zwangerschap. Gelet op de ernst van de overtreding en de risico’s voor de volksgezondheid vindt de rechtbank de opgelegde boete passend en geboden.