ECLI:NL:RBROT:2024:4512

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
10731453 CV EXPL 23-26853
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig profiteren door zustervennootschap van tekortschieten contractspartij in administratieve overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam bedrijf 1] en de zustervennootschappen [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. [naam bedrijf 1] heeft administratieve werkzaamheden verricht voor [gedaagde 1], maar deze laatste heeft haar facturen over juli en augustus 2023 niet betaald. [naam bedrijf 1] heeft [gedaagde 2] aangesproken op basis van vereenzelviging en onrechtmatig profiteren van het tekortschieten van [gedaagde 1]. De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van vereenzelviging of misbruik van identiteitsverschil, maar dat [gedaagde 2] wel onrechtmatig heeft geprofiteerd van het tekortschieten van [gedaagde 1]. De rechter heeft [gedaagde 2] veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen met rente en kosten, en de proceskosten van [naam bedrijf 1]. De procedure tegen [gedaagde 1] is geschorst vanwege het faillissement van deze partij, waardoor geen hoofdelijke veroordeling kon worden uitgesproken. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10731453 CV EXPL 23-26853
datum uitspraak: 10 mei 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres], h.o.d.n. [naam bedrijf 1],
woonplaats: [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. U. Özcan,
tegen
[gedaagde 1],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats 1],
gedaagde 1,
die niet is verschenen,
en
[gedaagde 2],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats 2],
gedaagde 2,
gemachtigde: mr. R. Wijn.
De partijen worden hierna ‘[naam bedrijf 1]’, ‘[gedaagde 1]’ en ‘[gedaagde 2]’ genoemd, tenzij anders vermeld.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 22 september 2023 met bijlagen;
  • het antwoord van [gedaagde 2];
  • de mail van 27 februari 2024 namens [naam bedrijf 1], met bijlagen.
1.2.
[gedaagde 2] 8 maart 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken met [eiseres]/[naam bedrijf 1], mr. Özcan, [naam] namens [gedaagde 2] en mr. Wijn.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[naam bedrijf 1] heeft op basis van een overeenkomst van opdracht met [gedaagde 1] administratieve werkzaamheden verricht. Volgens [naam bedrijf 1] weigert [gedaagde 1] zonder geldige reden haar facturen voor de werkzaamheden in juli en augustus 2023 te betalen en schiet [gedaagde 1] daardoor toerekenbaar tekort in de nakoming van de overeenkomst. [naam bedrijf 1] vindt dat zij [gedaagde 2], de zustervennootschap van [gedaagde 1], ook kan aanspreken op basis van vereenzelviging of op basis van een onrechtmatige daad van [gedaagde 2] bestaande uit misbruik van het identiteitsverschil van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. [naam bedrijf 1] eist daarover een verklaring voor recht en ook een hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om (het bedrag van) de facturen met rente en kosten te betalen. [naam bedrijf 1] vindt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ook hoofdelijk moeten worden veroordeeld om de buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de kosten van het ten laste van [gedaagde 1] gelegde beslag te betalen. [gedaagde 2] is het niet eens met de eisen en betwist dat sprake is van vereenzelviging of misbruik van identiteitsverschil. Volgens [gedaagde 2] wordt zij door [naam bedrijf 1] ten onrechte verantwoordelijk en aansprakelijk gehouden voor het onbetaald blijven van de facturen respectievelijk de door [naam bedrijf 1] gestelde schade. De kantonrechter oordeelt dat inderdaad geen sprake is van vereenzelviging of misbruik van identiteitsverschil, maar [gedaagde 2] heeft wel onrechtmatig geprofiteerd van het tekortschieten van [gedaagde 1]. Daarom moet [gedaagde 1] het bedrag van de facturen betalen. Het oordeel wordt hierna uitgelegd.
Wie is wie?
2.2.
[gedaagde 2] is opgericht op 8 november 2011 en heeft van 13 januari 2012 respectievelijk 21 augustus 2012 tot en met 30 april 2015 (onder meer) de handelsnamen ‘[handelsnaam 2]’ en ‘[handelsnaam 3]’ gebruikt. [gedaagde 2] houdt zich bezig met het detacheren van personeel in het onderwijs. Zustervennootschap [gedaagde 1] is op 13 mei 2015 opgericht. Volgens de omschrijving in het handelsregister houdt [gedaagde 1] zich bezig met het detacheren van personeel op het gebied van gezondheidszorg, sales, sociaal (gemeentes) en financieel. De bestuurder van zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] is [naam bedrijf 2], waarvan [naam] enig aandeelhouder en bestuurder is. [naam bedrijf 1] exploiteert een administratiekantoor en is in januari 2020 gestart met administratieve werkzaamheden op basis van een overeenkomst van opdracht met [gedaagde 1].
Schorsing procedure tegen [gedaagde 1]
2.3.
De procedure tegen [gedaagde 1] is van rechtswege geschorst, omdat [gedaagde 1] op 3 oktober 2023 failliet is verklaard en het verifieerbare vorderingen betreft als bedoeld in artikel 26 Fw. De procedure tegen [gedaagde 1] wordt alleen voortgezet als de verificatie wordt betwist (artikel 29 Fw).
Geen vereenzelviging of misbruik van identiteitsverschil
2.4.
Bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde 2] met [gedaagde 1] moet worden vereenzelvigd, wordt vooropgesteld dat door degene die volledige of overheersende zeggenschap heeft over twee rechtspersonen, misbruik kan worden gemaakt van het identiteitsverschil tussen deze rechtspersonen en dat hetgeen met zodanig misbruik werd beoogd in rechte niet behoeft te worden gehonoreerd. Het maken van zodanig misbruik zal in de regel moeten worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, die verplicht tot het vergoeden van de schade die door het misbruik aan derden wordt toegebracht. Deze verplichting tot schadevergoeding zal dan niet alleen rusten op de persoon die met gebruikmaking van zijn zeggenschap de betrokken rechtspersonen tot medewerking aan dat onrechtmatig handelen heeft gebracht, maar ook op deze rechtspersonen zelf, omdat het ongeoorloofde oogmerk van degene die hen beheerst rechtens moet worden aangemerkt als een oogmerk ook van henzelf. De omstandigheden van het geval kunnen evenwel ook zo uitzonderlijk van aard zijn dat vereenzelviging van de betrokken rechtspersonen – het volledig wegdenken van het identiteitsverschil – de meest aangewezen vorm van redres is (HR 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480 (
Rainbow Products/Ontvanger)).
2.5.
Of sprake is van een situatie als hiervoor bedoeld, hangt af van alle omstandigheden van het geval. Het gaat in dit geval om de volgende door [naam bedrijf 1] aangevoerde (en door [gedaagde 1] niet althans onvoldoende concreet betwiste) omstandigheden:
- [gedaagde 2] voerde vóór de oprichting van [gedaagde 1] de handelsnaam ‘[handelsnaam 3]’;
  • de vennootschappen hebben dezelfde (middellijke) bestuurder;
  • de vennootschappen zijn op hetzelfde adres gevestigd;
  • het huurcontract van het pand waar ook [gedaagde 2] in zit, staat op naam van [gedaagde 1];
  • (een deel van) het personeel met een contract met [gedaagde 1] verrichtte feitelijk alleen werkzaamheden voor [gedaagde 2];
  • in maart 2023 is een werknemer aangenomen door [gedaagde 1] en aan die werknemer is een bedrijfsauto met sticker met de naam van [gedaagde 2] ter beschikking gesteld; die werknemer deed feitelijk alleen maar werkzaamheden voor [gedaagde 2];
  • [naam bedrijf 1] (in de persoon van [eiseres]) staat als medewerker vermeld op de website van [gedaagde 2], terwijl [naam bedrijf 1] een contract had met [gedaagde 1];
  • [gedaagde 1] is in 2015 opgericht met het doel om personeel op andere gebieden dan onderwijs te detacheren; [gedaagde 1] heeft weliswaar in de periode 2015 tot en met 2020 opdrachten gehad op die andere gebieden, maar vanaf 2020 zijn die opdrachten zeer sterk teruggelopen; de laatste opdracht was in 2022;
  • in [gedaagde 1] zaten op een gegeven moment alleen maar kosten, bestaande uit in ieder geval de contracten met personeel en zzp’ers en het huurcontract;
  • [gedaagde 1] werd toen ook alleen maar gefinancierd door [gedaagde 2].
Buiten beschouwing wordt gelaten of [gedaagde 2] en [gedaagde 1] gebruik maken van dezelfde e-mailadressen, briefpapier en logo (alles met de naam van [gedaagde 2]), omdat die stelling is betwist door [gedaagde 2] en [naam bedrijf 1] haar stelling verder niet heeft onderbouwd.
De kantonrechter gaat – zoals hiervoor in de opsomming al weergegeven – ervan uit dat het doel van het oprichten van [gedaagde 1] was om via [gedaagde 1] personeel [gedaagde 2] andere gebieden dan onderwijs te detacheren en dat dit is gebeurd in de periode 2015 tot en met 2020 en dat [gedaagde 1] in die periode dus zelfstandig activiteiten heeft ontplooid. Dat blijkt uit de toelichting die [gedaagde 2] heeft gegeven en die [naam bedrijf 1] (die pas vanaf 2020 in beeld was bij [gedaagde 2]/[gedaagde 1]) niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. [gedaagde 2] heeft verder toegelicht dat het voor het personeel/de zzp’ers en voor [naam bedrijf 1] altijd duidelijk is geweest met welke vennootschap was gecontracteerd en dat is niet betwist. Bovendien, zo stelt [gedaagde 2], is het niet ongebruikelijk om tegen betaling of vergoeding van kosten diensten van een zustervennootschap af te nemen. Ook dat is niet betwist.
2.6.
De hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, volgt de kantonrechter [naam bedrijf 1] niet in de stelling dat sprake is (geweest) van misbruik van een tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bestaand identiteitsverschil. Dat is niet uit de genoemde omstandigheden af te leiden. Daaruit is immers af te leiden dat [gedaagde 1] met een zelfstandig doel is opgericht en in de beginjaren ook zelfstandig activiteiten heeft ontplooid. Dat de zustervennootschappen nauw financieel verweven met elkaar zijn en dat [naam bedrijf 1], als contractspartij van [gedaagde 1], volledig althans grotendeels voor [gedaagde 2] werkzaam was en (indirect) door [gedaagde 2] werd betaald, brengt niet zonder meer mee dat sprake is van het, voor het hier bedoelde misbruik vereiste, oogmerk om [naam bedrijf 1] als crediteur te benadelen. De door [naam bedrijf 1] gevorderde verklaring voor recht dat sprake is van vereenzelviging dan wel misbruik van het identiteitsverschil wordt daarom afgewezen.
[gedaagde 2] heeft onrechtmatig geprofiteerd van het tekortschieten van [gedaagde 1]
2.7.
De hiervoor genoemde omstandigheden in combinatie met het tekortschieten van [gedaagde 1] – waarover hierna meer – leidt wel tot de conclusie dat [gedaagde 2] onrechtmatig heeft geprofiteerd van dat tekortschieten.
2.8.
[gedaagde 1] is tekortgeschoten in het nakomen van de overeenkomst met [naam bedrijf 1] door de facturen over juli en augustus 2023 niet te betalen zonder geldige reden. Anders dan door [gedaagde 2] gesteld, mocht [gedaagde 1] betaling van de factuur over juli 2023 niet weigeren op de grond dat zij, ondanks een verzoek daartoe, geen specificatie van de uren en werkzaamheden kreeg. Hoewel in de overeenkomst tussen [gedaagde 1] en [naam bedrijf 1] inderdaad is afgesproken dat [naam bedrijf 1] een registratie moest bijhouden van de gewerkte uren en de activiteiten die in die uren zijn verricht, hebben partijen daar nooit eerder uitvoering aan gegeven. Als [gedaagde 1] ineens wél een gedetailleerde specificatie wilde ontvangen bij de factuur van juli 2023, had het daarom op haar weg gelegen om dat voorafgaand aan de werkzaamheden in juli 2023 kenbaar te maken. Dat is niet gebeurd. Bovendien heeft [gedaagde 1] de factuur voor de werkzaamheden in augustus 2023 ook niet betaald, terwijl daar wel een specificatie was bijgevoegd.
2.9.
[gedaagde 2] heeft onrechtmatig geprofiteerd van het tekortschieten van [gedaagde 1] vanwege het volgende. Nadat de zelfstandige activiteiten van [gedaagde 1] in de loop der jaren volledig waren opgedroogd, was de feitelijke situatie dat in [gedaagde 1] alleen kosten zaten en in [gedaagde 2] de inkomsten. Toch bleef het contract voor de werkzaamheden die [naam bedrijf 1] (hoofdzakelijk ten behoeve van [gedaagde 2]) verrichtte, op naam van [gedaagde 1] staan. [gedaagde 1] kon de werkzaamheden alleen betalen doordat [gedaagde 2] daartoe de middelen aan [gedaagde 1] verstrekte. [gedaagde 1] was dus volledig afhankelijk van [gedaagde 2] zowel voor wat betreft het werk als de betaling daarvan. Buiten kijf staat dat de (middellijk) bestuurder van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] ([naam]) hiervan op de hoogte was. Die wetenschap kan aan [gedaagde 2] worden toegerekend. [gedaagde 2] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden. Dat betekent dat het [gedaagde 2] (ook) duidelijk moet zijn geweest dat [gedaagde 1] na 2022 niet zelf in staat was de met [naam bedrijf 1] gesloten overeenkomst te blijven nakomen als [gedaagde 2] haar daartoe niet in staat zou stellen. [gedaagde 2] de vraag waarom [gedaagde 1] in de lucht werd gehouden is ter zitting geen (duidelijke) verklaring gegeven. Dat [gedaagde 2] onder deze omstandigheden de diensten van [naam bedrijf 1] is blijven afnemen terwijl zij de verplichting om voor die diensten te betalen in de volledig van haar afhankelijke [gedaagde 1] onder bleef brengen, kwalificeert naar het oordeel van de kantonrechter als het onrechtmatig profiteren van het tekortschieten van [gedaagde 1] jegens [naam bedrijf 1] (zie Hof ’s-Hertogenbosch 25 februari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:529).
[gedaagde 2] moet het bedrag van de openstaande facturen met rente en kosten betalen
2.10.
[gedaagde 2] moet vanwege het onrechtmatig profiteren van het tekortschieten van [gedaagde 1] de schade van [naam bedrijf 1] die daardoor is ontstaan vergoeden. Volgens [naam bedrijf 1] bestaat die schade uit de vordering zoals omschreven in de dagvaarding. De kantonrechter begrijpt uit de dagvaarding dat het hierbij gaat om het bedrag van de facturen waarvan betaling wordt gevorderd: in totaal € 9.307,81. [gedaagde 2] heeft dat niet betwist en heeft verder (behoudens wat daarover hiervoor in 2.8 al is besproken) ook niks tegen de hoogte van dit bedrag ingebracht. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen. Omdat geen sprake is van een handelsovereenkomst maar van een schadevergoeding, is de gevorderde wettelijke handelsrente niet toewijsbaar. In plaats daarvan zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen en wel met ingang van de dag van de dagvaarding omdat niet is gesteld dat [gedaagde 2] eerder in verzuim is gekomen. Voor veroordeling van [gedaagde 2] tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 840,39 en beslagkosten van € 314,00 is geen deugdelijke grondslag gesteld. Die vorderingen worden daarom afgewezen.
2.11.
[naam bedrijf 1] heeft een hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] geëist, maar de procedure tegen [gedaagde 1] is vanwege het faillissement geschorst. Daarom kan geen hoofdelijke veroordeling worden uitgesproken. [naam bedrijf 1] heeft de vordering tegen [gedaagde 1] wel ter verificatie ingediend bij de curator in het faillissement van [gedaagde 1], waardoor de kans bestaat dat [naam bedrijf 1] in het kader van de afwikkeling van het faillissement van [gedaagde 1] (een deel van) de vordering betaald zal krijgen. Voor zover dat het geval is, strekt hetgeen [naam bedrijf 1] in het kader van de afwikkeling van het faillissement van [gedaagde 1] ontvangt uiteraard in mindering op hetgeen zij ingevolge dit vonnis van [gedaagde 2] te vorderen heeft en vice versa.
[gedaagde 2] moet de proceskosten betalen
2.12.
[gedaagde 2] moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [naam bedrijf 1] op € 112,15 aan dagvaardingskosten, € 244,00 aan griffierecht, € 812,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 406,00) en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.303,15. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.13.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [naam bedrijf 1] dat eist en [gedaagde 2] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan [naam bedrijf 1] te betalen € 9.307,81 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, die aan de kant van [naam bedrijf 1] worden begroot op € 1.303,15 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
34286