ECLI:NL:RBROT:2024:4460

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
83-079867-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor omzetbelastingfraude en inkomstenbelastingfraude met mitigerend effect van procesafspraken

Op 16 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die werd beschuldigd van omzetbelastingfraude en inkomstenbelastingfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte rechtspersoon opzettelijk een onjuiste aangifte voor de omzetbelasting heeft gedaan, wat heeft geleid tot een benadeling van de overheid. De verdachte rechtspersoon is vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar is wel veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft een geldboete van € 7.500,- opgelegd, conform de eis van de officier van justitie, die onderdeel was van procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging. Deze procesafspraken zijn gemaakt om een efficiënte behandeling van de strafzaak te waarborgen. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de bedrijfsomstandigheden van de verdachte rechtspersoon. De rechtbank heeft ook de gemaakte procesafspraken en vaststellingsovereenkomsten met de Belastingdienst in aanmerking genomen, die een mitigerend effect hebben op de hoogte van de opgelegde geldboete. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte rechtspersoon zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit, maar heeft de strafmaat gematigd gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer 83-079867-22
Datum uitspraak: 16 april 2024
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[verdachte rechtspersoon] .
gevestigd op het adres: [vestigingsadres] , [postcode] te [vestigingsplaats] ,
ter terechtzitting vertegenwoordigd door haar bestuurder de heer [medeverdachte] , die gemachtigd is de verdachte rechtspersoon te vertegenwoordigen,
raadslieden mrs. P.J. van Hagen en R. Jeronimus, advocaten te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Standpunt van de officier van justitie en de verdediging

De officier van justitie, mr. P. van de Kerkhof, heeft gevorderd de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
De verdediging heeft geen (bewijs)verweren gevoerd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en zal de verdachte rechtspersoon daarvan vrijspreken.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte rechtspersoon het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 26 oktober 2015 te Leiden en Apeldoorn tezamen en in vereniging met een anderopzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (elektronische) aangifte voor de
omzetbelasting betreffende het aangiftetijdvak 3e kwartaal 2015 (DOC-338),
onjuist heeft gedaan, althans heeft laten doen door
(een medewerker van) [administratiebedrijf] ,
immers heeft verdachte en/of haar mededader toen en daar opzettelijk op/in de naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn gezonden aangifte voor de omzetbelasting over genoemd tijdvak, valselijk en in strijd met de waarheid bij "Omzetbelasting leveringen/diensten algemeen tarief" en/of "Verschuldigde omzetbelasting" en/of "Totaal te betalen" "0" ingevuld , terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte rechtspersoon moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte rechtspersoon het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
subsidiair:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte rechtspersoon

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit. De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.

7.Strafmotivering

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte rechtspersoon wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de bedrijfsomstandigheden van de verdachte rechtspersoon. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Procesafspraken en vaststellingsovereenkomsten
Het Openbaar Ministerie (OM), de verdachte rechtspersoon, de medeverdachte rechtspersoon [medeverdachte rechtspersoon] . en de medeverdachte [medeverdachte] , de bestuurder en enig aandeelhouder van beide rechtspersonen (hierna de bestuurder), hebben procesafspraken gemaakt, die gedateerd zijn op 27 maart 2024. Daarnaast heeft de bestuurder in maart en april 2024 twee vaststellingsovereenkomsten met de Belastingdienst gesloten, een daarvan mede namens de verdachte rechtspersoon [medeverdachte rechtspersoon] .
In die vaststellingsovereenkomsten is onder meer overeengekomen dat de bestuurder lumpsumbedragen van € 740.000,- en € 587.465,38 zal betalen ter beëindiging van de geschillen over de in die overeenkomsten genoemde belastingaanslagen, waaronder de aanslagen die aan de orde zijn in deze strafzaak.
De verdachte rechtspersoon is bij de totstandkoming van de procesafspraken bijgestaan door haar raadslieden. De rechtbank is niet betrokken geweest bij (de totstandkoming) van de procesafspraken. De rechtbank heeft de procesafspraken en de vaststellingsovereenkomsten voorafgaand aan de terechtzitting ontvangen.
7.3.
Inhoud van de procesafspraken
Op de zitting van 16 april 2024 zijn de procesafspraken door de procespartijen formeel aan de rechtbank kenbaar gemaakt. Deze houden het volgende in:
- de verdediging dient geen onderzoekswensen in, trekt ingediende onderzoekswensen in en voert geen verweren;
- de verdachte rechtspersoon hoeft geen (nadere) verklaring af te leggen;
- de verdachte rechtspersoon zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf onttrekken;
- de verdachte rechtspersoon zal aangeven betalingsbereid te zijn, in staat te zijn tot betaling en geen draagdrachtverweer voeren, ook voor wat betreft zijn financiële verplichtingen voorvloeiende uit de strafzaak;
- de officier van justitie zal ter terechtzitting requireren tot een bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten als in de procesafspraken weergegeven;
- de officier van justitie zal in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon een geldboete van
€ 7.500,- eisen en in de zaak tegen de medeverdachte rechtspersoon [medeverdachte rechtspersoon] . een geldboete van € 7.500,-;
- de officier van justitie zal in de zaak tegen de medeverdachte bestuurder een gevangenisstraf eisen voor de duur van 17 dagen (gelijk aan de duur van het voorarrest), een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met een proeftijd van 2 jaren, een werkstraf van 180 uur met vervangende hechtenis van 90 dagen, en een geldboete van
€ 155.000,- met vervangende hechtenis van 365 dagen;
- de partijen zien af van hoger beroep indien de rechtbank een straf oplegt overeenkomstig de eis.
Het OM beoogt met de procesafspraken tot een efficiënte behandeling van de strafzaak mogelijk te maken. De verdachte rechtspersoon wenst deze langslepende strafzaak achter haar te laten.
7.4.
Beoordeling van de procesafspraken
Op de zitting van 16 april 2024 zijn de procesafspraken met de bestuurder in aanwezigheid van zijn raadslieden besproken. De bestuurder heeft tijdens de terechtzitting, ook namens de verdachte rechtspersoon, ondubbelzinnig verklaard dat hem de procesafspraken duidelijk zijn, dat hij zich ervan bewust is dat hij afstand doet van bepaalde verdedigingsrechten uit het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dat hij de zaak door middel van de procesafspraken wenst af te doen. De bestuurder heeft verklaard dat hij zijn betalingsverplichtingen uit de vaststellingsovereenkomsten met de Belastingdienst zal nakomen.
De rechtbank heeft jegens partijen tijdens de zitting benadrukt dat de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering leidend zijn bij de beoordeling van de tenlastelegging en de rechtbank de procesafspraken kan afwijzen indien er op basis van het dossier onvoldoende grond bestaat voor een vaststelling van schuld, de kwalificatie van het feit niet aansluit bij de inhoud van het dossier, dan wel wanneer zij de te eisen straf niet passend acht.
De rechtbank is mede op grond van de bespreking ter zitting van oordeel dat de bestuurder
vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten (HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252). Ook overigens is sprake van een eerlijk proces en voldaan aan de eisen die artikel 6 EVRM stelt.
7.5.
Strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op de terechtzitting een geldboete van € 7.500,- geëist.
7.6.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gewezen op de gemaakte procesafspraken en heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.7.
Ernst van het feit
De verdachte rechtspersoon heeft zich schuldig gemaakt aan omzetbelastingfraude. De
verdachte rechtspersoon heeft opzettelijk een onjuiste aangifte gedaan van de omzetbelasting die zij in rekening heeft gebracht bij de verkoop van een personenauto aan een andere vennootschap die aan haar bestuurder is gelieerd (€ 0,- in plaats van € 29.505,-).
Deze frauduleuze handeling heeft als gevolg dat de overheid financieel is benadeeld. Ook ondergraaft een dergelijke handelswijze (het vertrouwen in) de goede werking van het systeem voor de heffing van de omzetbelasting. Dit systeem is afhankelijk van de indiening en betrouwbaarheid van belastingaangiften. De verdachte rechtspersoon, althans haar bestuurder, heeft zich kennelijk enkel laten leiden door financieel gewin en heeft zich verrijkt ten koste van de overheid en de samenleving. De rechtbank rekent dit de verdachte rechtspersoon zwaar aan.
7.8.
Bedrijfsomstandigheden van de verdachte rechtspersoon
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte rechtspersoon niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.9.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op de ernst van de feiten zal de rechtbank een geldboete opleggen. De rechtbank heeft zich bij het bepalen van de hoogte van de geldboete georiënteerd op geldboetes die in andere vergelijkbare strafzaken doorgaans worden opgelegd. Gelet hierop zou een forse geldboete passend zijn. De rechtbank legt geen hoge geldboete op. De rechtbank zal een andere afweging maken met het oog op de gemaakte procesafspraken in samenhang bezien met de betalingsverplichting uit de bovengenoemde vaststellingsovereenkomsten.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat deze betalingsverplichting van de bestuurder aan de Belastingdienst ook in de onderhavige strafzaak een sterk mitigerend effect heeft op de strafmaat. De rechtbank heeft ook acht geslagen op de overschrijding van de redelijke termijn met ruim vier jaar.
De rechtbank overweegt verder dat de procesafspraken een efficiënte en effectieve afdoening van de strafzaak dienen. De bestuurder is, ook namens de verdachte rechtspersoon, akkoord gegaan met de gevorderde geldboete en zal naar verwachting namens de verdachte rechtspersoon geen hoger beroep instellen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde straf in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak en acht zij de oplegging van een geldboete van
€ 7.500,- passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen, is op de artikelen 23, 47 en 51 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte rechtspersoon het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte rechtspersoon het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte persoon daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
veroordeelt de verdachte rechtspersoon tot
een geldboete van € 7.500, -
(vijfenzeventighonderd euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. P.C. Tuinenburg en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij
in of omstreeks de periode van 31 oktober 2015 tot en met 19 januari 2018 te
Leiden, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk de belasting welke op de aangifte omzetbelasting over het
aangiftetijdvak 3e kwartaal 2015 moest worden voldaan of afgedragen, te weten in
ieder geval:
- een bedrag aan omzetbelasting ad EUR 29.505,- dat op een factuur gedateerd
21-09-2015 in rekening is gebracht (DOC-017), althans enig(e) bedrag(en), niet, dan
wel niet binnen de in de Belastingwet gestelde termijn heeft betaald, althans heeft
doen of laten betalen;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven,
geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij
op of omstreeks 26 oktober 2015 te Leiden en/of Apeldoorn, althans (elders) in
Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans
eenmaal,
opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene
wet inzake rijksbelastingen, te weten een (elektronische) aangifte voor de
omzetbelasting betreffende het aangiftetijdvak 3e kwartaal 2015 (DOC-338),
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, en/althans heeft doen of laten doen door
(een medewerker van) [administratiebedrijf] , in elk geval door (een) ander(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) toen en daar opzettelijk
op/in de naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn, in
elk geval in Nederland, ingeleverde / gezonden aangifte voor de omzetbelasting
over genoemd tijdvak, valselijk en in strijd met de waarheid bij "Omzetbelasting
leveringen/diensten algemeen tarief" en/of "Verschuldigde omzetbelasting" en/of
"Totaal te betalen" "0" ingevuld en/of doen invullen,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven,
geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.