Bijlage
Op grond van artikel 2:22, eerste lid, van de Wet Wajong kan het UWV aan de jonggehandicapte die arbeid in dienstbetrekking verricht, of die arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten, (doch niet werkzaam is of zal zijn als werknemer in de zin van de Wet sociale werkvoorziening, of die scholing of opleiding in het kader van de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces volgt of gaat volgen, of arbeid op een proefplaats verricht of gaat verrichten, met uitzondering van de jonggehandicapte, die werkzaam is als werknemer in de zin van de Wet sociale werkvoorziening,) op aanvraag voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid(, het volgen van de scholing of opleiding of het verrichten van arbeid op die proefplaats).
Op grond van artikel 2:22, tweede lid, van de Wet Wajong wordt onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid uitsluitend verstaan:
a. vervoersvoorzieningen die er toe strekken dat de jonggehandicapte, bedoeld in het eerste lid, zijn werkplek of opleidingslocatie kan bereiken;
b. intermediaire activiteiten ten behoeve van jonggehandicapten met een visuele, auditieve of motorische handicap;
c. meeneembare voorzieningen ten behoeve van de inrichting van de arbeidsplaats, de productie- en werkmethoden, de inrichting van de opleidingsplaats of de proefplaats en de bij de arbeid of opleiding te gebruiken hulpmiddelen, die in overwegende mate op het individu van de jonggehandicapte, bedoeld in het eerste lid, zijn afgestemd; en
d. noodzakelijke persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan de jonggehandicapte opgedragen taken, indien die ondersteuning een compensatie vormt voor zijn beperkingen.
Op grond van artikel 2:22, vierde lid, van de Wet Wajong kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
Op grond van artikel 2:23, eerste lid, van de Wet Wajong kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld op grond waarvan het UWV op aanvraag van de jonggehandicapte, die arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, in het kader van de bevordering van de inschakeling in en ondersteuning bij de arbeid als zelfstandige, voorzieningen kan verstrekken.
Op grond van artikel 2:23, tweede lid, van de Wet Wajong worden voorzieningen als bedoeld in het eerste lid uitsluitend verstrekt in verband met een naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperking die het gevolg is van een ziekte of handicap die:
a. bij de aanvang van de arbeid als zelfstandige aanwezig was, of
b. binnen drie jaar na de aanvang van de arbeid als zelfstandige is ontstaan, indien bij de aanvang van de arbeid als zelfstandige reeds een ziekte of handicap aanwezig was.
Op grond van artikel 2:23, derde lid, van de Wet Wajong worden voorzieningen als bedoeld in het eerste lid niet verstrekt of worden beëindigd indien het inkomen van de jonggehandicapte die arbeid als zelfstandige verricht, na een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal kalenderjaren na de aanvang van de arbeid als zelfstandige, meer bedraagt dan een bij die maatregel vast te stellen bedrag. Bij of krachtens die maatregel wordt tevens bepaald wat onder inkomen als bedoeld in de eerste zin wordt verstaan.
De verdere uitwerking van de verstrekking van voorzieningen is te vinden in het Reïntegratiebesluit.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit wordt een subsidie als bedoeld in artikel 36 van de Wet WIA of een voorziening als bedoeld in de artikelen 34a, eerste lid, en 35 van de Wet WIA en 2:22 en 2:23, eerste lid, van de Wajong niet verstrekt respectievelijk verleend indien het kosten van een voorziening of een voorziening betreft:
a. die algemeen gebruikelijk is; of
b. waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is.
Artikel 5 (Inkomenstoets (leef)vervoersvoorzieningen) van het Reïntegratiebesluit luidt:
1. Vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, van de Wet WIA en artikel 2:22, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, van de Wajong, worden niet verleend of worden beëindigd, indien het inkomen van de persoon die de voorziening aanvraagt of aan wie de voorziening is verleend, in het kalenderjaar waarin de voorziening is aangevraagd of voortzetting van een verleende voorziening wordt overwogen, meer bedraagt dan 261 maal 70% van het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
2. Indien het inkomen van de persoon, bedoeld in het eerste lid, in betekenende mate aan fluctuaties onderhevig is, wordt voor de toepassing van het eerste lid de som van het inkomen over het in het eerste lid bedoelde kalenderjaar en het inkomen over de twee daaraan voorafgaande kalenderjaren gedeeld door drie.
3. Onder vervoersvoorzieningen als bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval verstaan een bruikleenauto, een taxikostenvergoeding en een kilometervergoeding voor het gebruik van een eigen auto of van een bruikleenauto.
4. Bij ministeriële regeling:
a. worden regels gesteld over de wijze van vaststelling van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, waarbij kan worden bepaald dat bij de vaststelling van het inkomen mede in aanmerking wordt genomen het inkomen van de echtgenoot, de partner of een ander gezinslid van de in het eerste lid bedoelde persoon;
b. kan het in het eerste lid bedoelde percentage voor categorieën van personen worden verhoogd; en
c. kan worden bepaald dat het eerste lid geen toepassing vindt bij de verlening van nader te bepalen vervoersvoorzieningen.
5. Beëindiging van de vervoersvoorziening wegens overschrijding van de inkomensgrens, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats met ingang van de datum gelegen zes maanden nadat de persoon aan wie de voorziening is verleend van de voorgenomen beëindiging in kennis is gesteld.
Artikel 13 van het Reïntegratiebesluit luidt:
1. Het UWV kan op aanvraag van een persoon als bedoeld in artikel 34a, eerste lid, van de Wet WIA, en artikel 2:23, eerste lid, van de Wajong vervoersvoorzieningen verlenen die ertoe strekken dat die persoon zijn werkplek of opleidingslocatie kan bereiken.
2. Het UWV kan aan een persoon als bedoeld in het eerste lid op aanvraag vervoersvoorzieningen verlenen die strekken tot verbetering van zijn leefomstandigheden en die deel uitmaken van dan wel rechtstreeks samenhangen met voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.
3. Op de verlening en beëindiging van voorzieningen als bedoeld in het eerste en tweede lid zijn de artikelen 5, 6 en 8 van overeenkomstige toepassing.