ECLI:NL:CRVB:2015:3355

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
13/1692 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over afwijzing aanvraag reiskostenvoorziening in het kader van de Wet WIA

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2015, met zaaknummer 13/1692 WIA-T, wordt de afwijzing van een aanvraag om een voorziening voor reiskosten over de jaren 2010 en 2011 door het Uwv besproken. De appellant, die sinds 31 maart 1994 een uitkering ontvangt op grond van de WAO, had in 2007 en 2008 aanvragen ingediend voor vergoeding van reiskosten in het kader van zijn re-integratie als zelfstandige in de vleessector. Het Uwv had deze aanvragen afgewezen, met de motivering dat de geclaimde kosten niet als woon-werkverkeer konden worden aangemerkt volgens de geldende wetgeving.

De Raad oordeelt dat de ritten die de appellant maakte, voor zover hij deze ten minste eenmaal per week pleegde af te leggen, als woon-werkverkeer moeten worden beschouwd. De Raad stelt vast dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en dat er een gebrek aan draagkrachtige motivering is. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het besluit te herstellen en te beoordelen of de appellant recht heeft op een voorziening voor de jaren 2007, 2008, 2009, 2010 en 2011, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 2 oktober 2015.

Uitspraak

13/1692 WIA-T
Datum uitspraak: 2 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 februari 2013, 12/1266 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. dr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2014. Namens appellant is
mr. Faber verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.H.M.A. Swarts.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Raad het onderzoek heropend, omdat het niet volledig is geweest. Aan het Uwv is door de Raad verzocht een aantal vragen te beantwoorden. Het Uwv heeft een reactie ingediend. Namens appellant heeft mr. Faber hierop gereageerd en nadere stukken ingediend.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer, waarna het onderzoek is gesloten.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft vervolgens plaatsgevonden op
21 augustus 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Faber. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt vanaf 31 maart 1994 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). In 2006 is appellant gestart met zijn
re-integratie naar werk als zelfstandig productontwikkelaar in de vleessector. Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het Uwv appellant een voorbereidingskrediet op voorschotbasis toegekend.
1.2.
Op 3 december 2007 heeft appellant een aanvraag om een voorziening ter ondersteuning van zijn re-integratie als zelfstandige bij het Uwv ingediend. De aanvraag heeft betrekking op de vergoeding van de kosten van vervoer en de aanloopkosten in de jaren 2007 en 2008. Bij besluit van 15 maart 2012 heeft het Uwv de aanvraag voor vergoeding van reiskosten afgewezen.
1.3.
Op 31 oktober 2011 heeft appellant een aanvraag om het verstrekken van een voorziening voor de reiskosten over de jaren 2010 en 2011 ingediend. Bij besluit van 7 februari 2012 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 30 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv, na arbeidskundig onderzoek, het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 7 februari 2012 en
15 maart 2012 ongegrond verklaard. Aan de afwijzing van de aanvraag over 2010 en 2011 heeft het Uwv, onder verwijzing naar artikel 133e van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), ten grondslag gelegd dat appellant reeds gestart was als zelfstandige en daarom niet onder de doelgroep valt terwijl hij evenmin onder de getroffen overgangsregeling valt. Subsidiair heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat de aangevraagde vervoersvoorziening niet is gericht op woon-werkverkeer. Aan de afwijzing van de aanvraag over 2007 en 2008 heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat de geclaimde kilometervergoedingen geen vervoerskosten zijn van de woning naar het bedrijfsadres, maar te beschouwen zijn als gewone bedrijfskosten, zodat niet wordt voldaan aan het criterium van artikel 13 van het Reïntegratiebesluit. Aan een beoordeling van de medische noodzaak voor het treffen van een vervoersvoorziening (in de vorm van vervoerskostenvergoeding) om, tot behoud van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, de werkplek te kunnen bereiken is het Uwv niet toegekomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank met betrekking tot de aanvraag over 2010 en 2011 overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet tot de doelgroep als bedoeld in artikel 34a, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 133e, van de Wet WIA behoort. Ten aanzien van de aanvraag over 2007 en 2008 heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geclaimde reiskosten niet voldoen aan de criteria voor woon-werkverkeer.
3.1.
Namens appellant is in hoger beroep over de vervoerskosten 2010 en 2011 aangevoerd dat appellant wel tot de doelgroep behoort van de gevraagde voorziening. Daarnaast is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de gemaakte kosten als bedrijfskosten gezien moeten worden. Appellant stelt zich op het standpunt dat de verschillende vleeswarenfabrieken waar hij in de periode 2007 tot en met 2011 naar toeging om zijn vleesproducten te ontwikkelen als zijn werkplekken moeten worden aangemerkt, zodat de vervoerskosten, die hij daarvoor heeft moeten maken als reiskosten
woon-werkverkeer aangemerkt moeten worden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. Op de zitting van
10 oktober 2014 heeft de gemachtigde van het Uwv toegelicht dat de belastingdienst voor het woon-werkverkeer van een zelfstandige als uitgangspunt hanteert het woon-werkverkeer tussen de woonplaats en de vestigingsplaats (bedrijfsadres) en dat het Uwv hierbij aansluit. Naar aanleiding van de vragen van de Raad heeft het Uwv verduidelijkt dat de belastingdienst in 2007 en 2008 het woon-werkverkeer van de zelfstandige beoordeelde aan de hand van artikel 3.87 (reisaftrek) van de Wet Inkomstenbelasting 2001. Volgens het Uwv blijkt uit deze bepaling dat er sprake kan zijn van meerdere werkplekken en verder dat het uitgangspunt is dat de afstand tussen de woon-werkplek via het openbaar vervoer wordt afgelegd. Het uitgangspunt voor het verstrekken van een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 13 van de het Reïntegratiebesluit op grond van artikel 65e de WAO is dat een dergelijke voorziening aan een (startende) zelfstandige kan worden verstrekt wanneer hij door een oorzaak gelegen in ziekte of gebreken niet in staat is met het openbaar vervoer zijn werkplek te bereiken. Nog los van de vraag of de medische indicatie hiervoor in het geval van appellant aanwezig is, zijn de door hem geclaimde kosten niet aan te merken als normale vervoerskosten van en naar de werkplek. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt volgens het Uwv dat appellant zelf bij het slachtbedrijf lamsvlees inkocht en hiermee naar de vleeswarenfabrieken ging om zijn producten te testen en te maken met gebruikmaking van de daar aanwezige apparatuur. Hiervoor kan geen gebruik worden gemaakt van het openbaar vervoer. Wat betreft de aanvraag over 2010 en 2011 handhaaft het Uwv zijn standpunt dat op grond van artikel 34a in samenhang gelezen met artikel 133e van de Wet WIA een voorziening alleen aan de orde is indien die in 2009 al werd genoten. Deze situatie doet zich hier niet voor.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 65e van de WAO kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld op grond waarvan het Uwv op aanvraag aan de verzekerde die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering, in het kader van de bevordering van en ondersteuning bij de inschakeling in de arbeid als zelfstandige voorzieningen kan verstrekken. Dit artikel is per 1 januari 2010 vervallen.
4.1.1.
In artikel 13, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit is bepaald dat het Uwv op aanvraag van een persoon, als onder meer bedoeld in artikel 65e van de WAO en artikel 34, eerste lid, van de Wet WIA, vervoersvoorzieningen kan verlenen die ertoe strekken dat die persoon zijn werkplek of opleidingslocatie kan bereiken.
4.1.2.
Ingevolge artikel 34a, eerste lid, van de Wet WIA kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld op grond waarvan het Uwv op aanvraag van de persoon met een naar het oordeel van het Uwv structurele functionele beperking, die arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, in het kader van de bevordering van de inschakeling in en ondersteuning bij de arbeid als zelfstandige, voorzieningen kan verstrekken.
4.1.3.
Ingevolge artikel 133e, eerste lid, van de Wet WIA is, voor zover hier van belang, artikel 34a niet van toepassing op de persoon, wiens arbeid als zelfstandige als bedoeld in artikel 34a, vierde lid is aangevangen voor de dag van inwerkingtreding van de Wet van 3 december 2009 tot uitbreiding van de mogelijkheid om voorzieningen te verstrekken bij arbeid als zelfstandige, tenzij de persoon aanspraak had op een voorziening op grond van artikel 34, tweede lid, van de Wet WIA of artikel 65e van de WAO.
4.1.4.
Volgens de Memorie van toelichting (MvT) gaat het hierbij om personen die voor inwerkingtreding van de wet met begeleiding van het Uwv als zelfstandige zijn gestart en op de datum van inwerkingtreding nog in de re-integratieperiode verkeren (TK 2008-2009, 31 955, nr. 3, pag. 5). Zij kunnen na die datum in aanmerking (blijven) komen voor de voorzieningen die noodzakelijk zijn in verband met een handicap of ziekte die bij de start als zelfstandige aanwezig was.
4.2.
Uit de gedingstukken blijkt dat het Uwv de aanvraag van 3 december 2007 in eerste instantie heeft afgehandeld zonder op de aanvraag een beschikking te nemen waartegen appellant rechtsmiddelen kon aanwenden en eerst bij besluit van 15 maart 2012 op deze aanvraag heeft beslist. Voorts is op de zitting van 10 oktober 2014 gebleken dat appellant ook voor het jaar 2009 een aanvraag om een voorziening in de vorm van reiskosten
woon-werkverkeer heeft gedaan en dat het Uwv op deze aanvraag nog niet heeft beslist. De Raad acht deze gang van zaken zeer onzorgvuldig. Het Uwv zal op deze aanvraag over 2009 alsnog moeten beslissen.
4.3.
Vast staat dat appellant al voor de inwerkingtreding van de wet van 3 december 2009
(1 januari 2010) met begeleiding van het UWV als zelfstandige is gestart en nog in de reïntegratieperiode verkeerde. Daarom moet eerst worden beslist of appellant voor 2010 aanspraak heeft op een voorziening en daarmee onder de uitzondering valt die in artikel 133e, eerste lid, van de Wet WIA wordt gemaakt voor personen die al voor 1 januari 2010 zijn gestart als zelfstandige. Het geschil in hoger beroep spitst zich daarom toe op de vraag of het Uwv in het geval van appellant terecht over 2007 en 2008 een voorziening als bedoeld in artikel 65e van de WAO heeft geweigerd en daarbij aan het begrip werkplek als bedoeld in artikel 13 van het Reïntegratiebesluit een juiste invulling heeft gegeven.
4.4.
De Raad volgt het in hoger beroep door het Uwv ingenomen standpunt dat bij zelfstandigen voor de uitleg van het begrip werkplek in de zin van artikel 13 van het Reïntegratiebesluit aansluiting gezocht moet worden bij het beoordelingskader van artikel 3.87 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 dat de belastingdienst hanteert voor reisaftrek
woon-werkverkeer van zelfstandigen. De reisaftrek geldt bij ten minste eenmaal per week plegen te reizen tussen de woning of verblijfplaats en de plaats of plaatsen van werkzaamheden waarbij binnen een tijdsbestek van 24 uur zowel heen als terug wordt gereisd en wordt in aanmerking genomen voor de per openbaar vervoer afgelegde reisafstand. De Raad leidt hieruit af dat er sprake kan zijn van meerdere werkplekken. In hoger beroep heeft het Uwv erkend dat het in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat onder werkplek het bedrijfs- of vestigingsadres verstaan moet worden op een te enge uitleg van het begrip werkplek berust en dat artikel 3.87 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 daarvoor geen steun biedt.
4.5.
Ter weerlegging van het standpunt van het Uwv dat appellant het vlees zelf vervoerde en dat daarom geen sprake kan zijn van woon-werkverkeer, heeft appellant een aantal pakbonnen van vleesgroothandelaren overgelegd waaruit blijkt dat appellant het vlees inkocht dat door de vleesgroothandel werd bezorgd bij door appellant opgegeven vleeswarenfabrieken. Mede gelet op de strenge controle op vlees en hygiëne waarmee de vleesverwerkende industrie te maken heeft, acht de Raad hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat appellant het vlees doorgaans niet zelf vervoerde maar liet bezorgen bij de vleeswarenfabrieken.
4.6.
In het kostenoverzicht bij de aanvraag van 3 december 2007 komen veelvuldig ritten van [plaatsnaam 1] - [plaatsnaam 2] voor. Desgevraagd heeft appellant toegelicht dat hij destijds in [plaatsnaam 1] woonde en dat in [plaatsnaam 2] een kleine slachterij gevestigd was, waar hij in het kader van zijn reïntegratie de faciliteiten mocht gebruiken om zijn producten te ontwikkelen. Ook in het kostenoverzicht bij de aanvraag van 31 oktober 2011 declareert appellant regelmatig dezelfde ritten vanuit zijn toenmalige woonplaats [woonplaats] naar onder meer [plaatsnaam 3] , [plaatsnaam 4] en [plaatsnaam 5] . In deze plaatsen stonden volgens appellant vleeswarenfabrieken waar de door hem ontwikkelde producten door hem werden uitgetest.
De Raad is van oordeel dat deze ritten, voor zover appellant deze ten minste een maal per week pleegde af te leggen, aangemerkt dienen te worden als woon-werkverkeer als bedoeld in artikel 13 van het Reïntegratiebesluit.
4.7.
Gelet op wat de Raad in 4.1 tot en met 4.6 heeft overwogen, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en dat een draagkrachtige motivering ontbreekt. Om te kunnen komen tot een finale beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv opdracht te geven dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv dient daarbij allereerst te beoordelen of appellant, met inachtneming van wat hiervoor is overwogen, over 2007 en 2008 recht heeft op een voorziening als bedoeld in artikel 65e van de WAO. Vervolgens dient beoordeeld te worden of ook over 2009 recht bestaat op een zodanige voorziening. Ten slotte moet het Uwv, voor zover over 2009 recht bestaat op een voorziening en appellant dus valt onder het bepaalde in artikel 133e, eerste lid van de Wet WIA, beoordelen of ook over 2010 en 2011 recht bestaat op een voorziening op grond van artikel 34a van de Wet WIA.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 30 juli 2012 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, H. van Leeuwen en P. Vrolijk, in tegenwoordigheid van D. van wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) D. van Wijk

NK