ECLI:NL:RBROT:2024:4313

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
C/10/667023 / HA ZA 23-891
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank Rotterdam in collectieve schadevergoedingsactie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 mei 2024 een vonnis gewezen in een bevoegdheidsincident. De eiseres, Stichting Data Bescherming Nederland (SDBN), heeft een collectieve schadevergoedingsactie ingesteld tegen verschillende gedaagden, waaronder X Corp., Twitter International Unlimited Company, Twitter Netherlands B.V. en Twitter Inc. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen en heeft de zaak doorverwezen naar de rechtbank Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van SDBN betrekking hebben op leden van haar achterban die geen woonplaats hadden in het arrondissement Rotterdam, waardoor de rechtbank Rotterdam niet bevoegd was. SDBN handhaafde haar standpunt dat de rechtbank bevoegd was, maar de rechtbank concludeerde dat de relatieve bevoegdheid bij de rechtbank Amsterdam ligt, gezien de vestigingsplaatsen van de gedaagden en de aard van de vorderingen. De rechtbank heeft SDBN veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op €792,00. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/667023 / HA ZA 23-891
Vonnis in incident van 1 mei 2024
in de zaak van
de stichting
STICHTING DATA BESCHERMING NEDERLAND,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. I.N. Tzankova te Amsterdam,
tegen
1. de vennootschap naar buitenlands recht
X CORP.,
gevestigd te San Francisco (Verenigde Staten van Amerika),
3. de vennootschap naar Iers recht
TWITTER INTERNATIONAL UNLIMITED COMPANY,
gevestigd te Dublin (Ierland),
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TWITTER NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. H.J. Pot te Amsterdam
en tegen
2. de vennootschap naar buitenlands recht
TWITTER INC.,
gevestigd te San Francisco (Verenigde Staten van Amerika),
die niet is verschenen.
Partijen zullen hierna afzonderlijk SDBN, X Corp., Twitter International, Twitter Netherlands en Twitter Inc. genoemd worden.
X Corp., Twitter International en Twitter Netherlands worden gezamenlijk aangeduid als
X Corp. c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 13 september 2023, met producties 1 t/m 66;
  • de incidentele conclusie tot relatieve onbevoegdheid van X Corp. c.s.;
  • de akte overlegging bewijs van betekening van SDBN, met producties 67 t/m 70;
  • de incidentele conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijke eiswijziging van SDBN;
  • de akte overlegging producties van X Corp. c.s., met producties 1 t/m 4;
  • het proces-verbaal van de meervoudige regiezitting, gehouden op 1 maart 2024.
1.2.
Aan het einde van de zitting is met partijen afgesproken dat zij uiterlijk op 8 maart 2024 aan de rechtbank doorgeven of zij tot een procesafspraak ten aanzien van de relatieve bevoegdheid zijn gekomen. Indien dat niet het geval is, dient SDBN te berichten of zij instemt met het voorstel van X Corp. c.s. dat de rechtbank vonnis in het incident wijst op basis van de schriftelijke stukken.
1.3.
Bij e-mailbericht van 8 maart 2024 heeft SDBN aan de rechtbank, voor zover relevant, meegedeeld ermee in te stemmen dat de rechtbank vonnis in het incident wijst op basis van de schriftelijke stukken.
1.4.
Daarop is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in het incident

2.1.
X Corp. c.s. vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart wat betreft de vorderingen van SDBN die zien op de leden van haar achterban die geen woonplaats hadden in het arrondissement Rotterdam en dat zij deze zaak (volledig) verwijst naar de rechtbank Amsterdam.
2.2.
SDBN handhaaft haar standpunt dat de rechtbank bevoegd is ten aanzien van alle vorderingen en alle gedaagden. Indien de rechtbank van oordeel is niet bevoegd te zijn ten aanzien van alle vorderingen namens de gehele achterban, verzoekt SDBN de rechtbank om de procedure integraal te verwijzen naar rechtbank Amsterdam.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
In de hoofdzaak heeft SDBN ten behoeve van de groep van personen waarvan zij de belangen behartigt (haar achterban) een collectieve schadevergoedingsactie zoals bedoeld in artikel 3:305a lid 1 BW ingesteld jegens gedaagden. SDBN stelt daartoe dat gedaagden het recht op de bescherming van persoonsgegevens van miljoenen personen hebben geschonden door via tienduizenden apps op mobiele telefoons en tablets, die personen gratis konden gebruiken, langdurig en massaal gevoelige persoonsgegevens van die personen te verzamelen en te delen met een groot aantal onbekende derden, ook buiten de Europese Unie. Dat zijn de gebeurtenissen waarop de collectieve vordering betrekking heeft als bedoeld in artikel 1018c lid 1 onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Daarmee hebben gedaagden volgens SDBN in strijd gehandeld met bepaalde fundamentele rechten en/of de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en/of de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en/of de Telecommunicatiewet (Tw) en/of is sprake van oneerlijke handelspraktijken en/of ongerechtvaardigde verrijking.
3.2.
Later in de procedure zal vastgesteld moeten worden op welke nauw omschreven groep personen de vordering ziet (artikel 1018e lid 2 Rv), maar de dagvaarding omschrijft de personen tot bescherming van wier belangen de collectieve vordering strekt (artikel 1018c lid 1 onder b Rv) (primair) als volgt:
“(i) alle natuurlijke personen (ii) die in de periode vanaf 29 oktober 2013 tot 1 januari 2022 voor apps die in de Google Play Store zijn gedownload (Android apps), en in de periode vanaf 29 oktober 2013 tot 26 april 2021 voor apps die in de Apple App Store zijn
gedownload (iOS apps) (iii) op een moment gedurende deze periode dat zij in Nederland woonden (iv) tenminste één MoPub-app (zijnde een app of game die gebruik maakt(e) van de SDK van MoPub) hebben geïnstalleerd en gebruikt, bijvoorbeeld – maar niet
beperkt tot – één van de in productie 47 genoemde apps en games.”
Rechtsmacht van de Nederlandse rechter
3.3.
X Corp. c.s. heeft ter zitting verklaard geen reden te zien om de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter thans aan de orde te stellen; zij wenst dat de relatief bevoegde rechter zich zo nodig over die vraag uitlaat.
SBDN acht de Nederlandse rechter bevoegd.
Partijen hebben, hoewel zij daartoe wel de gelegenheid hebben gehad, geen verder debat over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter gevoerd. Deze rechtbank zal zich daarover echter, als de door SBDN geadieerde rechtbank, dienen uit te laten alvorens wordt toegekomen aan de vraag of zij relatief bevoegd is.
3.4.
Gegeven enerzijds de in r.o. 3.2. weergegeven beschrijving van de groep personen, die inhoudt dat het gaat om personen die in Nederland wonen of woonden, de beschrijving van het aan X Corp. c.s. verweten gedrag dat volgens SBDN mede in Nederland gevolgen heeft, en anderzijds de omstandigheid dat in ieder geval één van de gedaagden in Nederland gevestigd is, acht de rechtbank voldoende gebleken dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, waarbij hierna (onder r.o. 3.6 e.v.) nader wordt ingegaan op de (mogelijk rechtstreekse) Unierechtelijke aanwijzing van de bevoegde rechter.
Relatieve bevoegdheid rechtbank Rotterdam
3.5.
Partijen twisten over de vraag of (volgens SDBN) deze rechtbank dan wel (volgens X Corp. c.s.) de rechtbank Amsterdam relatief bevoegd is om van het volledige geschil kennis te nemen.
3.6.
De rechtbank stelt voorop dat SDBN haar vorderingen qua tijdsduur heeft beperkt tot downloads in de periode van 29 oktober 2013 tot 26 april 2021 respectievelijk 1 januari 2022. Dat maakt dat, in de verhouding tussen SDBN en Twitter International (gevestigd in Ierland), de relatieve bevoegdheid mede voortvloeit uit verschillende Europese verordeningen. Voor wat betreft de periode vanaf 29 oktober 2013 tot 10 januari 2015 dient de relatieve bevoegdheid te worden bepaald aan de hand van de Brussel I-Verordening (nr. 44/2001, in werking getreden op 1 maart 2002, hierna: Brussel I). Voor de periode vanaf 10 januari 2015 geldt Brussel I-bis Verordening (nr. 1215/2012, hierna: Brussel I-bis), die vanaf die datum in werking is getreden en Brussel I heeft vervangen.
In de verhouding tussen SDBN enerzijds en X Corp. en Twitter Inc. (beide gevestigd in de VS) alsook Twitter Netherlands (gevestigd te Amsterdam) anderzijds dient de relatieve bevoegdheid te worden bepaald aan de hand van artikel 99 e.v. Rv.
3.7.
SDBN stelt zich op het standpunt dat de relatieve bevoegdheid van deze rechtbank om van het volledige geschil kennis te nemen, voortvloeit uit artikel 5 lid 3 Brussel I en artikel 7 lid 2 Brussel I-bis (ten aanzien van Twitter International) alsmede artikel 102 Rv (ten aanzien van X Corp., Twitter Inc. en Twitter Netherlands). SDBN voert, onder verwijzing naar het
Volvo-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU, 15 juli 2021, ECLI:EU:C:2021:604), aan dat wanneer niet te lokaliseren is waar de schade intrad, de rechter in de vestigingsplaats van eiser bevoegd is. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de schade is geleden op verschillende plekken binnen een land, zoals hier aan de orde. De gebruikers van de apps zijn verspreid over heel Nederland. Vanwege die spreiding is in beginsel iedere rechtbank in Nederland relatief bevoegd. SDBN kiest ervoor om de procedure bij deze rechtbank aanhangig te maken, omdat zij statutair gevestigd is in Rotterdam.
Voor zover er sprake is van een consumentenovereenkomst, wijst SDBN op de toepasselijkheid van artikel 18 Brussel I-bis en artikel 101 Rv, waarin is bepaald dat de rechter van de woonplaats van de consument mede bevoegd is.
SDBN doet verder een beroep op een concentratie van het geschil bij één rechtbank op grond van artikel 107 Rv (waartegen volgens haar artikel 7 Brussel I-bis zich niet verzet) en op artikel 109 Rv (restbepaling).
3.8.
Overwogen wordt als volgt.
3.9.
Voor zover SDBN de relatieve bevoegdheid van deze rechtbank baseert op de bevoegdheidsregels die gelden voor consumentenovereenkomsten, heeft zij hiervoor onvoldoende gesteld. SDBN heeft immers niet gesteld dat tussen gedaagden en consumenten (waarvoor zij in deze procedure als belangenbehartiger optreedt) consumentenovereenkomsten zijn gesloten
.In haar dagvaarding (randnummer 339) stelt SDBN daarentegen zelf dat Twitter (in de dagvaarding gedefinieerd als alle gedaagden) niet de contractspartij is van de consument. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of SDBN zich als belangenbehartiger op deze bijzondere bevoegdheidsregels kan beroepen.
3.10.
De verschillende grondslagen van de vorderingen houden geen verband met een verbintenis uit een overeenkomst, zij zijn in de kern gebaseerd op onrechtmatige daad, althans niet-contractuele grondslagen. SDBN verwijst voor de relatieve bevoegdheid dan ook terecht naar artikel 5 lid 3 Brussel I, artikel 7 lid 2 Brussel I-bis en artikel 102 Rv. Deze bepalingen wijzen het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, als (relatief) mede bevoegd aan. Over de vraag hoe deze aanwijzing, voor zover deze voortvloeit uit Brussel I respectievelijk Brussel I-bis, precies moet worden verstaan zijn op dit moment vragen bij het HvJEU in behandeling.
3.11.
Op grond van bestendige Europese rechtspraak kan de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan zowel betrekking hebben op de plaats waar de schade is veroorzaakt (
Handlungsort) als op de plaats waar de directe schade is ingetreden (
Erfolgsort). De plaats van het schadebrengende feit moet, zo heeft het HvJEU in het verleden geoordeeld, voor iedere schadevordering worden bepaald, ongeacht een eventuele overdracht of bundeling ervan (HvJEU 21 mei 2015, ECLI:EU:C:2015:335,
CDC/Akzo Nobel, r.o. 35 en 36). Dat brengt met zich dat deze rechtbank in beginsel alleen relatief bevoegd is ten aanzien van het deel van de vorderingen van SDBN dat ziet op de schade geleden door de gedupeerden, waarvoor SDBN stelt op te komen, die woonachtig zijn/waren in het arrondissement Rotterdam. Alleen voor dat deel geldt dat het
Erfolgsorten/of
Handlungsort(mede) in Rotterdam zijn gesitueerd. Voor wat betreft dat deel van de vorderingen van SDBN dat betrekking heeft op gedupeerden die buiten het arrondissement Rotterdam woonachtig zijn/waren, heeft het schadebrengende feit zich niet voorgedaan in het arrondissement Rotterdam, zodat deze rechtbank niet bevoegd is.
3.12.
Het
Volvo-arrest waar SDBN naar verwijst, maakt dat niet anders. Daarin oordeelde het HvJEU dat de plaats van het intreden van de schade voor iedere benadeelde individueel moet worden vastgesteld en dat het daarbij in beginsel gaat om de plaats van de zetel van de benadeelde (r.o. 41). In het onderhavige geval is materieel gezien SDBN niet de partij die schade heeft geleden. Dat is haar achterban, die zoals gezegd is verspreid over heel Nederland. In die situatie kan voor het bepalen van de relatieve bevoegdheid niet zonder meer alleen worden aangeknoopt bij de vestigingsplaats van SDBN. In geschil is, in hoeverre verschil maakt dat het hier een collectieve actie in de zin van artikel 3:305a BW betreft (zoals dat luidt na implementatie van de Richtlijn representatieve vorderingen, nr. 2020/1828), waarbij mede een beroep wordt gedaan op de AVG; dat is in de (Europese) jurisprudentie nog niet uitgemaakt. Daarover zouden mogelijk vragen aan het HvJEU gesteld moeten worden. Ter zitting is aan de orde gekomen dat de rechtbank Amsterdam (20 december 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:8330) prejudiciële vragen heeft gesteld aan het HvJEU over de uitleg van artikel 7 lid 2 Brussel I-bis in het kader van het vaststellen van de relatieve bevoegdheid in een collectieve schadevergoedingsactie. SDBN heeft echter te kennen gegeven het stellen van vragen en/of het afwachten van de beantwoording van de al gestelde vragen, in het kader van dit incident, zo onwenselijk te vinden dat zij voor dat geval subsidiair de hierna te bespreken voorwaardelijke forumkeuze heeft gedaan.
3.13.
Voor zover SDBN zich op ongerechtvaardigde verrijking beroept als alternatieve grondslag voor haar vorderingen, geldt dat die grondslag niet leidt tot relatieve bevoegdheid van deze rechtbank. Volgens SDBN is sprake van een schadebrengend feit en is voldaan aan de voorwaarden van artikel 7 lid 2 Brussel I-bis. Daargelaten de juistheid van deze redenering, geldt dat dit niet leidt tot een relatieve bevoegdheid van de rechtbank voor de gehele vordering van SDBN (vgl. hiervoor r.o. 3.11.).
3.14.
In artikel 107 Rv is bepaald dat de rechter die bevoegd is ten aanzien van één van gedaagden, tevens bevoegd is ten aanzien van de overige gedaagden, mits er sprake is van voldoende samenhang tussen de vorderingen. Dit artikel leidt er, gelet op het voorgaande, alleen toe dat deze rechtbank bevoegd is ten aanzien van, kort samengevat, de vorderingen tegen alle gedaagden voor zover deze zien op vorderingen ten behoeve van het Rotterdamse deel van de achterban.
3.15.
Het beroep van SDBN op artikel 109 Rv slaagt evenmin, nu aan een andere rechtbank bevoegdheid toekomt. Dit zal hierna in r.o. 3.16. worden besproken.
Relatieve bevoegdheid rechtbank Amsterdam
3.16.
Artikel 99 lid 1 Rv bepaalt dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is. Hieruit volgt dat de rechtbank Amsterdam bevoegd is ten aanzien van de vorderingen jegens Twitter Netherlands, die immers in Amsterdam is gevestigd.
Niet in geschil is dat tussen de vorderingen tegen iedere gedaagde een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Gelet daarop kan Twitter Netherlands de rol van ankergedaagde vervullen en is de rechtbank Amsterdam tevens bevoegd ten aanzien van de vorderingen jegens Twitter International op grond van artikel 6 lid 1 Brussel I en artikel 8 lid 1 Brussel I-bis en ten aanzien van de vorderingen jegens X Corp. en Twitter Inc. op grond van artikel 107 Rv.
Doorverwijzing
3.17.
Per saldo is deze rechtbank dus slechts zonder meer bevoegd ten aanzien van een deel van de vorderingen van SDBN en zou ten aanzien van de rest nadere duidelijkheid als gevolg van beantwoording van (reeds gestelde of nog te stellen) vragen door het HvJEU moeten worden afgewacht. SDBN wil niet dat de rechtbank zich bevoegd verklaart ten aanzien van slechts een deel van het geschil – namelijk voor zover haar achterban woonachtig is/was in het arrondissement Rotterdam – en de rechtbank het geschil voor het overige verwijst naar de rechtbank Amsterdam en evenmin dat gewacht wordt op beantwoording van vragen; zij heeft daartoe verwezen naar de onwenselijkheid van vertraging en van splitsing. SDBN heeft daarom verklaard in te stemmen met de door X Corp. c.s. gevorderde verwijzing van de volledige zaak (dat wil zeggen: alle vorderingen, met betrekking tot de gehele achterban, tegen alle gedaagden) naar de rechtbank Amsterdam ingeval deze rechtbank zich niet aanstonds bevoegd acht ten aanzien van alle vorderingen van haar achterban. De relatieve bevoegdheid is naar Nederlands recht niet van openbare orde en een keuze (ook als die, wat betreft SDBN, voorwaardelijk en/of subsidiair is en voor X Corp. c.s. rechtstreeks te baseren is op haar visie op de regelgeving) voor het voorleggen van de gehele zaak aan de rechtbank Amsterdam is in dit geval toelaatbaar, mede in aanmerking nemende dat dit ook de rechtbank is die rechtsmacht heeft als wordt aangenomen dat de Unierechtelijke regels rechtstreeks de bevoegde rechter aanwijzen. Tegen die achtergrond zou het stellen van vragen of het afwachten van de beantwoording daarvan tot onredelijke vertraging leiden.
3.18.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en op het feit dat de rechtbank Amsterdam relatief bevoegd is om op alle vorderingen ten behoeve van de gehele achterban jegens alle gedaagden te beslissen, zal deze rechtbank zich op grond van artikel 110 lid 2 Rv in verbinding met artikel 99 Rv onbevoegd verklaren en de procedure in zijn geheel doorverwijzen naar de rechtbank Amsterdam. Voor het overige wordt de zaak verwezen in de huidige staat van het geding en houdt dit vonnis geen beslissingen in over het geschil in de hoofdzaak.
3.19.
Partijen dienen de zaak op de voet van artikel 74 lid 1 Rv zelf aanhangig te maken bij de rechtbank Amsterdam.
Proceskosten
3.20.
SDBN zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De gehouden regiezitting was van zeer beperkte duur, zodat bij de vaststelling van het salaris van de advocaat daarvoor geen punt wordt verleend.
De kosten aan de zijde van X Corp. c.s. worden begroot op:
- salaris advocaat € 614,00 (1 punt x tarief II)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 792,00

4.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
4.1.
verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen;
4.2.
veroordeelt SDBN in de kosten van het incident, aan de zijde van X Corp. c.s. tot op heden begroot op € 792,00; als SDBN niet aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet SDBN € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
4.4.
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt, naar de rechtbank Amsterdam (team handel) voor verdere behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. F. Damsteegt en
mr. J.M.J. Arts en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.
2091 / 106 / 2148 / 3455