ECLI:NL:RBROT:2024:4312

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
C/10/676574 / KG ZA 24-276
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen ex-echtelieden met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de goederenrechtelijke voltooiing van de toedeling van de echtelijke woning

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, zijn ex-echtelieden verwikkeld in een geschil over de uitvoering van een arrest van het hof Den Haag. De vrouw, eiseres, heeft een vordering ingesteld om de tenuitvoerlegging van het arrest te verbieden, terwijl de man, gedaagde, verweer voert. De procedure is gestart na een eerdere echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap werd geregeld. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, maar het hof heeft de verzoeken tot verdeling afgewezen. De vrouw heeft cassatie ingesteld, die nog loopt.

Het hof Den Haag heeft in een eerder arrest geoordeeld dat de ex-echtgenoten deelgenoten zijn in een eenvoudige gemeenschap, bestaande uit de echtelijke woning. De man heeft recht op de woning, maar de vrouw weigert mee te werken aan de goederenrechtelijke voltooiing van de toedeling, omdat zij onjuistheden in de concept-akte aanvoert. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrouw op juiste gronden weigert mee te werken aan de notariële akte, omdat er een onjuiste peildatum in de concept-akte staat vermeld. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vrouw om de tenuitvoerlegging van het arrest te verbieden afgewezen, maar heeft wel bepaald dat de man geen dwangsommen mag executeren op basis van de concept-akte die door de notaris is opgesteld.

De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en is openbaar uitgesproken op 30 april 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/676574 / KG ZA 24-276
Vonnis in kort geding van 30 april 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.H. Heerebout te Hoofddorp,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Aartsen te Utrecht.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 april 2024, met 11 producties;
  • de 11 producties van de man;
  • de mondelinge behandeling op 18 april 2024;
  • de pleitnota van de vrouw;
  • de pleitnota van de man.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van 24 maart 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:3277) heeft de rechtbank Rotterdam de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en (onder meer) beslist over de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap (dictumonderdeel 4.5).
2.2.
De man heeft tegen de beschikking van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
Bij beschikking van 19 december 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:2560) heeft het hof Den Haag dictumonderdeel 4.5 van de beschikking in eerste aanleg vernietigd en de inleidende verzoeken strekkende tot verdeling van de huwelijksgemeenschap alsnog afgewezen.
Op 13 februari 2024 heeft de vrouw daartegen cassatie ingesteld. De cassatieprocedure loopt nog.
2.3.
Bij arrest in kort geding, ook van 19 december 2023, (ECLI:NL:GHDHA:2023: 2565, hierna: het Arrest) heeft het hof Den Haag – samengevat – onder meer als volgt geoordeeld. De ex-echtgenoten zijn deelgenoten in een eenvoudige gemeenschap zijnde de echtelijke woning, gelegen aan [adres] (hierna: de woning). Zij hebben op 24 maart 2020 een overeenkomst van verdeling gesloten die meebrengt dat de woning aan de man zou worden toegedeeld tegen een waarde van € 940.000,- en dat de man de op de woning rustende hypothecaire geldlening als een eigen schuld zou overnemen en de vrouw ter zake van die lening zou vrijwaren. De man kan nakoming van deze overeenkomst vorderen. Dat betekent dat de vrouw dient mee te werken aan de goederenrechtelijke voltooiing van de toedeling van de woning aan de man door het meewerken aan de daarvoor vereiste leveringshandeling middels notariële akte en dat de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank wordt ontslagen.
2.4.
In het Arrest heeft het hof Den Haag het volgende beslist:
“Het hof:
veroordeelt de vrouw om binnen 14 dagen na betekening van dit arrest volledig en onvoorwaardelijk haar medewerking te verlenen aan de goederenrechtelijke voltooiing van de verdeling van de echtelijke woning aan [adres] met toedeling aan de man tegen een prijs van € 940.000,- en tegen ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke verplichting ingevolge de hypothecaire geldlening welke betrekking heeft op de hiervoor vermelde woning en daartoe de voor deze toedeling noodzakelijke notariële akte te ondertekenen op de daartoe door de man te bepalen datum ten overstaan van een door de man aan te wijzen notaris.
Indien de vrouw na betekening van dit arrest niet haar onvoorwaardelijke medewerking verleent aan hetgeen onder 1 van dit dictum is gesteld, verbeurt zij een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan met een maximum van € 100.000,-;
bepaalt dat als de vrouw binnen 14 dagen na betekening van dit arrest nalatig blijft om medewerking te verlenen aan hetgeen onder 1 van dit dictum is gesteld, dit arrest dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de (rechts)handeling gehouden is en dat dit arrest in de plaats treedt van de akte of een deel daarvan;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.”
2.5.
Bij exploot van 12 januari 2024 heeft de man het Arrest betekend aan de vrouw.
2.6.
Bij brief van 18 januari 2024 heeft notariskantoor [naam] (hierna: de notaris) aan de vrouw een concept-akte van toedeling en levering van de echtelijke woning verzonden.
Bij e-mail van 21 januari 2024 heeft de vrouw aan de notaris kort gezegd meegedeeld het niet eens te zijn met de inhoud van de concept-akte. Op 23 januari 2024 heeft de notaris een aangepast concept aan de vrouw toegezonden. De vrouw heeft ook niet ingestemd met het aangepaste concept.
2.7.
Bij exploot van 28 maart 2024 aan de vrouw heeft de man verbeurde dwangsommen aangezegd van € 59.000,-.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. de tenuitvoerlegging van het Arrest te verbieden op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag, met een maximum van € 200.000,-, na betekening van het te wijzen vonnis, subsidiair enig ander bedrag in goede justitie te bepalen;
B. subsidiair de tenuitvoerlegging van het Arrest te verbieden voor wat betreft de dwangsommen met een dwangsom van € 10.000,- per dag met een maximum van € 200.000,- of enig ander bedrag in goede justitie te bepalen;
C. meer subsidiair de tenuitvoerlegging van het Arrest te schorsen totdat de Hoge Raad arrest heeft gewezen (in de cassatie tegen de beschikking van 19 december 2023).
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt is dat het Arrest, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, ten uitvoer kan worden gelegd. De door de vrouw ingestelde cassatieprocedure (tegen de beschikking van het hof Den Haag van 19 december 2023) over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap (en tegen het Arrest) staat daar niet aan in de weg.
4.2.
Dat de vrouw in beginsel dient te voldoen aan de veroordeling in het Arrest is niet het springende punt. De vrouw weigert echter mee te werken aan het passeren van de transportakte, omdat het concept (ook na aanpassing) volgens haar onjuistheden bevat en verder gaat dan waartoe zij is veroordeeld. De vrouw wijst op de volgende onjuistheden:
( a) een valse peildatum van 31 december 2018 voor bepaling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap (die de vrouw zou benadelen en de cassatie zou doorkruisen);
( b) dat over die peildatum overeenstemming tussen partijen zou zijn;
( c) een bepaling dat de vrouw haar recht op de helft van de waarde van de bij de woning behorende verzekeringspolis gelijktijdig aan de man zou moeten afstaan;
( d) finale kwijting (die de verdeling van de maatschap in de weg zou staan en ook de cassatie zou doorkruisen).
4.3.
In geschil is de vraag of de vrouw op juiste gronden weigert mee te werken aan de goederenrechtelijke verdeling van de echtelijke woning.
4.4.
Vaststaat dat de notaris naar aanleiding van opmerkingen van de vrouw op 23 januari 2024 een aangepast concept heeft aangeleverd, maar ook daartegen had de vrouw bezwaar. Volgens de vrouw heeft de notaris daarna geen aanpassingen willen verrichten. Ter zitting heeft de man echter verklaard dat de notaris op 24 januari 2024 een tweede gewijzigde concept-akte aan partijen heeft verzonden. Dit concept is door de man overgelegd als productie 6. De vrouw betwist die versie te hebben ontvangen van de notaris. Wat daar ook van zij, de voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling van het geschil uit van deze (meest actuele) versie van de concept-akte.
4.5.
De door de vrouw genoemde punten onder (b) en (d) staan niet meer in de concept-akte en zijn daarmee opgelost.
4.6.
Het bezwaar onder (c) is niet terecht. De door de vrouw gestelde bepaling staat niet in de concept-akte, althans volgt daar niet uit. In de concept-akte (en overigens ook in de eerdere concepten) is vermeld dat de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering bij de ASR wordt toebedeeld aan de man. Dat is conform de beschikking van het hof Den Haag van 19 december 2023, waarin (in r.o. 4.10.) wordt vastgesteld dat partijen in eerste aanleg zijn overeengekomen dat de levensverzekering zal worden toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 130.760,- onder verrekening van de helft van die waarde met de vrouw, en dat partijen aan die afspraak zijn gebonden. Hieruit volgt dat verrekening plaats zal moeten vinden in het kader van de totale verdeling. Uit de notariële akte vloeit niet iets anders voort.
4.7.
Ten aanzien van de peildatum bedoeld onder (a) heeft de vrouw terecht een punt gemaakt. Op pagina 7 van de concept-akte, onder het kopje “
PEILDATUM ONDERHAVIGE VERDELING EENVOUDIGE GEMEENSCHAP” is vermeld dat de peildatum voor de verdeling van de eenvoudige gemeenschap, met inachtneming van punt 3.5.14. van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 24 maart 2020, is vastgesteld op 31 december 2018. Deze peildatum klopt niet. In punt 3.5.14. van voormelde beschikking heeft de rechtbank vastgesteld dat partijen zijn overeengekomen dat 31 december 2018 geldt als de peildatum voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap. Dat is wat anders dan de peildatum voor de verdeling van de gemeenschap. Daarover heeft de rechtbank aansluitend overwogen dat voor de waarde van de bestanddelen van die gemeenschap in beginsel wordt uitgegaan van de datum van de feitelijke verdeling, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen. Dat partijen over de peildatum voor de verdeling iets zijn overeengekomen, is echter gesteld noch gebleken. Het Arrest vermeldt wel dat de vrouw “
volledig en onvoorwaardelijk haar medewerking[dient]
te verlenen aan de goederenrechtelijke voltooiing van de verdeling van de echtelijke woning aan [adres] met toedeling aan de man tegen een prijs van € 940.000,- en tegen ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke verplichting ingevolge de hypothecaire geldlening”.
4.8.
Gelet op deze onjuistheid in de concept-akte, waarvan de vrouw vreesde nadeel te kunnen ondervinden, is voorstelbaar dat de vrouw tot op heden niet meewerkt aan het passeren van de notariële akte. Dat kon in de gegeven omstandigheden ook niet zonder meer van haar worden verlangd. Tegelijkertijd geldt dat, indien en zodra de tekst over de peildatum wordt verwijderd, de vrouw wel gehouden is om medewerking te verlenen aan het passeren van de transportakte. Wanneer zij dan nog steeds weigert mee te werken, loopt zij risico dwangsommen te verbeuren en heeft de notaris uit hoofde van het Arrest de vrijheid om de notariële akte te passeren zonder medewerking van de vrouw.
4.9.
Tegen die achtergrond is het opleggen van een algeheel verbod op de man om het Arrest ten uitvoer te leggen geen plaats, zodat de vordering onder A. wordt afgewezen.
De subsidiaire vordering onder B. wordt toegewezen, in die zin dat de man wordt verboden om dwangsommen executoriaal te verhalen op de vrouw voor zover die zien op de concept-aktes die tot op heden door de notaris zijn opgesteld. De aan dit verbod op te leggen dwangsom wordt beperkt en gemaximeerd zoals hierna vermeld.
4.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt de man om op grond van het Arrest dwangsommen executoriaal te verhalen op de vrouw voor zover die zien op de concept-aktes die tot op heden door de notaris zijn opgesteld;
5.2.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 100.000,- als hij niet aan de in r.o. 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024.
2091 / 1729