ECLI:NL:RBROT:2024:4291
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een beklag tegen conservatoir beslag met betrekking tot inbeslaggenomen geldbedrag
Op 5 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam geoordeeld over een beklag tegen een conservatoir beslag op een geldbedrag van € 33.995,= dat op 4 juli 2023 onder de klager in beslag was genomen. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B. Roodveldt, stelde dat er geen redelijke verhouding bestond tussen de waarde van het inbeslaggenomen geld en de te verwachten hoogte van een eventuele betalingsverplichting. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie onvoldoende had gemotiveerd hoe de waarde van het inbeslaggenomen geldbedrag zich verhoudt tot de (te verwachten) hoogte van een op te leggen betalingsverplichting. De rechtbank oordeelde dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter aan de klager een geldboete of de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Daarom werd de voortzetting van het beslag in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit geacht.
De rechtbank verklaarde het beklag gegrond en gelastte de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag aan de klager. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat beroep in cassatie open voor het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar relevante jurisprudentie en de noodzaak voor de officier van justitie om informatie te verstrekken over de waarde van inbeslaggenomen voorwerpen in relatie tot de te verwachten betalingsverplichting. De klager had aangevoerd dat de officier van justitie niet had kunnen aantonen dat er een redelijke verhouding bestond tussen het beslag en de mogelijke geldboete, vooral gezien de aard van de verdenkingen tegen hem.