Op 6 mei 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen een werkneemster en haar werkgever, GGN Mastering Credit B.V. De werkneemster had twee verzoeken ingediend: een verzoek om een billijke vergoeding van € 150.000,00 en een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor. De kantonrechter heeft beide verzoeken afgewezen op basis van een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst, waarin partijen elkaar finale kwijting hebben verleend voor alle aanspraken voortvloeiend uit het dienstverband. De kantonrechter oordeelde dat de werkneemster niet kon aantonen dat de 'casus ongewenst gedrag' buiten de reikwijdte van deze kwijting viel. De werkneemster had de mogelijkheid om de vaststellingsovereenkomst binnen 14 dagen te ontbinden, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De kantonrechter concludeerde dat de werkneemster geen goede redenen had om te veronderstellen dat de 'casus ongewenst gedrag' niet onder de finale kwijting viel. Bovendien was er geen wettelijke grondslag voor de gevraagde billijke vergoeding, aangezien deze alleen van toepassing is bij ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever, wat hier niet aan de orde was. De werkneemster werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever, die in totaal € 1.188,00 bedroegen.