Op 30 april 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker uit Spijkenisse. Het verzoek was gericht tegen mr. G.C.W. van der Feltz, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke procedure. De verzoeker had eerder hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de wrakingskamer, maar de rechter besloot de mondelinge behandeling van de hoofdzaak door te laten gaan, ondanks het lopende hoger beroep. De verzoeker stelde dat deze beslissing de onpartijdigheid van de rechter in gevaar bracht, omdat de rechter zelf onderwerp van onderzoek was in het hoger beroep.
De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van de verzoeker zorgvuldig overwogen. De verzoeker had aangevoerd dat de rechter niet had gewacht op de uitspraak van het gerechtshof Den Haag, wat volgens hem in strijd was met het beginsel van hoor en wederhoor en artikel 6 van het EVRM. De rechter had echter aangegeven dat hij de zitting wilde laten doorgaan, omdat het hoger beroep al geruime tijd geleden was ingediend en de verzoeker pas kort voor de zitting had aangegeven dit hoger beroep te willen doorzetten.
De wrakingskamer concludeerde dat de omstandigheden die door de verzoeker waren aangevoerd geen zwaarwegende aanwijzingen opleverden voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De verzoeker had niet voldoende onderbouwd dat de rechter door zijn persoonlijke overtuigingen niet onpartijdig was. Daarom werd het wrakingsverzoek afgewezen. De beslissing werd genomen door de rechters M.C. Franken, J.F. Koekebakker en W.J. Roos-van Toor, waarbij de jongste rechter de beslissing in het openbaar uitsprak.