ECLI:NL:RBROT:2024:4144

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
ROT 23/3847
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wazo-uitkering door UWV wegens zwangerschapsduur

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 10 mei 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wazo-uitkering beoordeeld. Het UWV had de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet 24 weken zwanger was geweest. Eiseres, die zwanger was van een tweeling, had op 7 december 2022 een Wazo-uitkering aangevraagd, maar het UWV concludeerde dat haar zwangerschap slechts 23 weken en 5 dagen had geduurd, met een foutmarge van 2-3 dagen. De rechtbank oordeelt dat de verloskundige niet alleen de zwangerschapsduur heeft vastgesteld, maar ook dat de foutmarge niet ten nadele van eiseres mag worden uitgelegd. De rechtbank wijst erop dat de Richtlijn zwangerschap en bevalling geen absolute zekerheid vereist en dat de onzekerheid door de foutmarge niet aan de aanvraagster mag worden tegengeworpen. De rechtbank vernietigt het besluit van het UWV en draagt hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3847

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. J. Marges),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam 1]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wazo [1] -uitkering.
1.1.
Het UWV heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 28 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 april 2023 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij die afwijzing gebleven. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en namens het UWV [naam 2].

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is zwanger geweest van een tweeling en heeft op 7 december 2022 een Wazo-uitkering voor zelfstandigen (Wazo-ZEZ) aangevraagd. Vervolgens heeft het UWV het primaire besluit genomen en daarin bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een Wazo-uitkering, omdat de zwangerschap van eiseres korter dan 24 weken heeft geduurd.
3. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek verricht. In een rapportage van 12 april 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat de zwangerschap van eiseres niet de volledige 24 weken heeft geduurd. Om die reden bestaat op grond van de regelgeving geen recht op een Wazo-uitkering. Een potentiële foutmarge bij de berekening van de vermoedelijke bevallingsdatum kan niet leiden tot een andere conclusie, omdat daarvan altijd sprake was en deze dus is verdisconteerd in de grens van 24 volledige weken. Vervolgens heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Het beroep van eiseres

4. Eiseres voert in beroep aan dat haar aanvraag voor een Wazo-uitkering ten onrechte is afgewezen. Uit een verklaring van de verloskundige blijkt dat de zwangerschap 23 weken en 5 dagen heeft geduurd. Daarbij geldt dat bij de datering van de zwangerschap een foutmarge van 2-3 dagen aanwezig is, waardoor eiseres mogelijk wel 24 weken zwanger is geweest en daarmee in aanmerking komt voor een Wazo-uitkering. Eiseres betoogt verder dat eenlingen gemiddeld met 40 weken en tweelingen gemiddeld met 37 weken worden geboren, en dat om die reden voor een- en meerlingen niet dezelfde grens van 24 weken kan worden gehanteerd.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht de aanvraag van eiseres voor een Wazo-uitkering heeft afgewezen. De voor het beroep relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
6. De rechtbank wil allereerst niet onvermeld laten dat zij oog heeft voor de verdrietige wijze waarop de zwangerschap van eiseres is geëindigd en voor de naar zich laat aanzien grote impact daarvan. Met deze uitspraak in juridische termen is niet bedoeld om de emotionele gevolgen daarvan te bagatelliseren.
7. Ten aanzien van de beroepsgrond dat de Wazo-aanvraag ten onrechte is afgewezen overweegt de rechtbank het volgende. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is de door het UWV onder meer in dit verband gehanteerde (thans genaamde) Richtlijn zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid (de Richtlijn), die inhoudt dat in beginsel alleen bij bevallingen na 24 complete weken zwangerschap recht bestaat op een bevallingsuitkering, niet strijdig met de bedoeling van de wetgever (aldus bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6981). Uit de verklaring van de verloskundige van eiseres blijkt dat haar zwangerschap 23 weken en 5 dagen heeft geduurd (bij een uitgerekende bevallingsdatum van 25 maart 2023), maar dat daarbij een foutmarge van 2 tot 3 dagen geldt. De rechtbank constateert dat in de Richtlijn geen methode wordt voorgeschreven om vast te stellen of sprake is geweest van 24 complete weken zwangerschap. Er wordt slechts vermeld dat bij onduidelijkheid over de duur van de zwangerschap de (verzekerings)arts informatie kan inwinnen bij de behandelende sector.
8. Bij een uitkeringsaanvraag als de onderhavige is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij aan de voorwaarden voor toekenning voldoet. Niet is gebleken dat zij dat in dit geval wat betreft de zwangerschapsduur op een andere wijze kan doen dan door een verklaring van de verloskundige over te leggen. De verloskundige van eiseres heeft verklaard dat de vermoedelijke bevallingsdatum wordt vastgesteld door een echoscopisch onderzoek en een daarbij verrichte CRL-meting. Het UWV heeft niet betwist dat dit de (of minstens een) juiste methode is. De verloskundige heeft eveneens onbetwist toegelicht dat de CRL-meting een richtlijn is en geen absoluut bewijs om de geboortedatum vast te kunnen stellen, vanwege de foutmarge van 2-3 dagen die een CRL-meting in het eerste trimester bevat.
9. Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat, gelet op de foutmarge, eiseres bij de gegeven technische mogelijkheden voldoende aannemelijk heeft gemaakt – en ook niet méér aannemelijk kan maken – dat de in de Richtlijn als criterium gestelde situatie van 24 complete weken zwangerschap zich heeft voorgedaan. Er bestaat geen aanleiding – noch in de tekst van de Richtlijn, noch in de rechtspraak hierover – om de genoemde meetonzekerheid ten laste van eiseres te te laten komen. Wanneer de meting immers zou zijn: 24 weken en 0 dagen, of: 24 weken en 2 dagen, bestaat gezien de foutmarge van 2-3 dagen eveneens de mogelijkheid dat geen sprake is geweest van 24 complete weken zwangerschap, zij het dat de kans dat die situatie zich heeft voorgedaan met het verstrijken van de tijd uit de aard der zaak kleiner wordt. Zekerheid dat sprake is geweest van 24 complete weken zwangerschap is er, gegeven de foutmarge, pas wanneer zou worden gemeten dat de zwangerschap 24 weken en 3 dagen heeft geduurd. Uit de omstandigheid dat de Richtlijn (slechts) spreekt over 24 complete weken volgt dus al dat onzekerheid door de foutmarge in de Richtlijn is geaccepteerd, welke onzekerheid echter niet is gekwantificeerd. Een redelijke uitleg van de Richtlijn, die geen bepaald percentage aan zekerheid verlangt, brengt daarom, mede gelet op hetgeen technisch (on)mogelijk is en op de aard van de betrokken belangen, met zich dat niet een betrekkelijk willekeurig deel van de onzekerheid door de foutmarge aan de aanvraagster mag worden tegengeworpen.
10. Niet valt in te zien dat en hoe de regeling praktisch onuitvoerbaar zou worden indien er bij elke aanvraag rekening gehouden zou moeten worden met de potentiële foutmarge, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog heeft opgemerkt. In de gevallen waarin het er met het aantal dagen op aankomt, behoeft, bij de huidige stand van de wetenschap, slechts te worden beoordeeld of volgens de verloskundige sprake is geweest van ten minste een zwangerschap van 23 weken en 4 dagen in plaats van 24 weken en 0 dagen.
11. Het UWV heeft ter zitting nog gewezen op de ook in het verweerschrift genoemde uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 29 april 2005 (ECLI:NL:CRVB:2005: AT5883) en 16 december 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK6981). Die uitspraken doen aan het voorgaande echter niet af, nu daarin sprake was van zwangerschappen van 21 weken en 5 dagen respectievelijk 21 weken, zodat in geen geval was voldaan aan de voorwaarde van 24 complete weken.

Conclusie en gevolgen

12. Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd met de Richtlijn is genomen en daarom moet worden vernietigd. Gelet op de nadere beoordeling en berekening die nodig is om op de aanvraag van eiseres te beslissen en die de rechtbank niet zelf kan verrichten, zal het UWV met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb worden opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
13. Omdat dit beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van de gemaakte proceskosten in beroep. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. Voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden 2 punten toegekend (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting). De waarde van 1 punt bedraagt € 875,- en de wegingsfactor is 1. De vergoeding bedraagt dan dus € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het UWV op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het primaire besluit, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht (van € 50,-) aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Wet arbeid en zorg (Wazo)
Artikel 3:1
1. De vrouwelijke werknemer heeft in verband met haar bevalling recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof.
(…)
Artikel 3:18
1. De vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst heeft gedurende de periode dat het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, recht op uitkering. Artikel 3:1, vijfde lid, en artikel 3:3, tweede lid, tweede volzin, zijn van overeenkomstige toepassing.
2. De vrouwelijke zelfstandige heeft in verband met haar zwangerschap en bevalling recht op uitkering gedurende ten minste zestien weken. Artikel 3:1, vijfde lid, en artikel 3:3, tweede lid, tweede volzin, zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Het recht op uitkering in verband met zwangerschap vangt aan zes weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling, of tien weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft, zoals aangegeven in een schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, tot en met de dag van de bevalling. Indien de vrouwelijke zelfstandige dat wenst, vangt het recht op uitkering in verband met zwangerschap aan op een later tijdstip, doch uiterlijk vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling of uiterlijk acht weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft.
4. Het recht op uitkering in verband met bevalling vangt aan op de dag na de bevalling en bedraagt tien aaneengesloten weken vermeerderd met het aantal dagen dat de uitkering in verband met zwangerschap tot en met de vermoedelijke datum van bevalling, dan wel, indien eerder gelegen, tot en met de werkelijke datum van bevalling, minder dan zes weken heeft bedragen of, indien het een zwangerschap van meer dan een kind betreft, minder dan tien weken heeft bedragen.
5. Voor de toepassing van het vierde lid worden dagen waarover de vrouwelijke zelfstandige ziekengeld heeft genoten in de periode dat zij recht heeft op uitkering in verband met zwangerschap maar die uitkering nog niet is ingegaan, aangemerkt als dagen waarover zij uitkering in verband met zwangerschap heeft genoten.
6. Geen recht op uitkering heeft de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000
7. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken van het zesde lid ten aanzien van:
a. vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten, dan wel hebben verricht;
b. vreemdelingen die, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de Vreemdelingenwet 2000.
8. Zo nodig in afwijking van het zesde en het zevende lid en de daarop berustende bepalingen, bestaat recht op een uitkering voor de persoon voor wie dit recht voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie en bestaat geen recht op een uitkering voor de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het zesde lid en van artikel 3:17, eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring van verzekerden.
10. De zelfstandige, de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, of de persoon wiens arbeidsverhouding gelijkgesteld is met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 of 5 van de Ziektewet, en die partner is als bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, heeft, indien de moeder overlijdt tijdens de periode, waarin recht op uitkering bestaat op grond van artikel 3:7, 3:8 of 3:18, recht op uitkering gedurende het resterende aantal weken waarover voor de moeder nog recht op uitkering zou bestaan, met dien verstande dat artikel 3:1, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing is.
11. De zelfstandige, de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst of de persoon wiens arbeidsverhouding gelijkgesteld is met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 of 5 van de Ziektewet, en die partner is als bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, heeft recht op uitkering, indien de moeder, die geen recht had op bevallingsverlof of een uitkering als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3, overlijdt voordat tien weken na de dag van de geboorte van het kind zijn verstreken. Het recht bestaat vanaf de dag van overlijden en eindigt tien weken na de dag van de geboorte van het kind, met dien verstande dat artikel 3:1, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing is.
Artikel 3:22
1. De vrouwelijke zelfstandige of de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, doet de aanvraag daartoe bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het zwangerschapsverlof. Bij die aanvraag wordt gemeld:
a. de vermoedelijke datum van bevalling;
b. de datum waarop het zwangerschapsverlof, respectievelijk het recht op uitkering, bedoeld in artikel 3:18, tweede lid, ingaat;
c. of zij de uitkering wil genieten in de vorm van een uitkering ter zake van vervanging.
2. Indien de aanvraag niet tijdig wordt gedaan, wordt de uitkering uitsluitend toegekend voor zover het tijdvak waarin sprake was van recht op uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, valt in het jaar voorafgaand aan de aanvraag. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de vrouwelijke zelfstandige of de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst afwijken van de eerste zin.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de vrouwelijke zelfstandige of vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, uiterlijk binnen een jaar na het tijdstip waarop de uitkering geëindigd is, een verklaring vragen van een arts of verloskundige over de vermoedelijke datum van bevalling, welke is opgemaakt uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het zwangerschapsverlof onderscheidenlijk twee weken voor de datum waarop de vrouwelijke zelfstandige of vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst het recht op uitkering wil laten ingaan.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de werknemer, uiterlijk binnen een jaar na het tijdstip waarop de uitkering geëindigd is, een verklaring vragen van een arts of verloskundige over de vermoedelijke datum van bevalling, welke is opgemaakt uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het zwangerschapsverlof onderscheidenlijk twee weken voor de datum waarop de vrouwelijke werknemer het recht op uitkering wil laten ingaan.
5. De aanvraag voor de uitkering, bedoeld in artikel 3:18, tiende of elfde lid, doet de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, uiterlijk twee weken na de datum van het overlijden bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Bij de aanvraag wordt een afschrift van de akte van overlijden van de moeder en van de akte van geboorte van het kind gevoegd.
6. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, afwijken van de termijn bedoeld in het derde lid.
7. De vrouwelijke zelfstandige, de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst of de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, die zelfstandige of beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst is of de persoon wiens arbeidsverhouding gelijk is gesteld met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 of 5 van de Ziektewet verstrekt in voorkomend geval aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de verklaring, bedoeld in artikel 3:3, tweede lid.
Richtlijn: Zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid (herzien 2021)
5.1.4. Vroeggeboorte
Bij vroeggeboorte is het van belang te weten vanaf welke zwangerschapsduur er sprake is van een bevalling, waardoor recht bestaat op het verlof. Met andere woorden: ‘Waar ligt de grens?’. Met de invoering van de richtlijn in 1999 werd als grens hiervoor gehanteerd een zwangerschapsduur van 24 complete weken. De grens voor levensvatbaarheid zal naar verwachting dalen met het voortschrijden van de technische mogelijkheden. Op dit moment zijn er onvoldoende argumenten om een andere grens dan 24 complete weken zwangerschap aan te nemen. Bij onduidelijkheid over de duur van de zwangerschap kan de (verzekerings)arts informatie inwinnen bij de behandelende sector.

Voetnoten

1.Wet arbeid en zorg