ECLI:NL:RBROT:2024:4050

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
ROT 24/3190
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om een urgentieverklaring op grond van mantelzorg door de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 mei 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring op de grond van mantelzorg, welke door de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (SUWR) was afgewezen op 1 maart 2024. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 april 2024 behandeld, waarbij zowel verzoekster als de gemachtigden van verzoekster en SUWR aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende redenen zijn om te twijfelen aan de door verzoekster geschetste omstandigheden, maar dat de voorwaarden voor een urgentieverklaring op grond van mantelzorg niet zijn vervuld. De ouders van verzoekster zijn bij haar ingeschreven, maar behoren niet tot haar huishouden, waardoor de aanvraag niet voldoet aan de vereisten van de verordening. De voorzieningenrechter stelt vast dat de zorg voor de ouders niet noodzakelijkerwijs een verhuizing van verzoekster vereist, en dat SUWR terecht heeft geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is voor de aanvraag.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, wat betekent dat SUWR verzoekster geen urgentieverklaring hoeft te verlenen. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden voor het verkrijgen van een urgentieverklaring en de terughoudendheid van SUWR in het toepassen van de hardheidsclausule, gezien de schaarste aan sociale huurwoningen in de regio Rotterdam. De voorzieningenrechter concludeert dat de afwijzing van de urgentieverklaring door SUWR niet onzorgvuldig was en dat verzoekster geen recht heeft op vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3190

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam], verzoekster

(gemachtigde: mr. G. Grijs),
en

Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond, SUWR

(gemachtigde: mr. J.C. Avedissian).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoekster om een urgentieverklaring op de urgentiegrond mantelzorg.
1.1.
SUWR heeft deze aanvraag met het besluit van 1 maart 2024 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van SUWR.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient daarom eerst te kijken of er voldoende spoedeisend belang is, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
4. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij mantelzorger is voor haar ouders die bij haar inwonen. De zorg voor haar ouders bestaat uit katheterzorg, douchen, medicatie, voeding en begeleiding naar (ziekenhuis)afspraken. Verzoekster moet haar moeder vier verdiepingen naar beneden tillen. De woning is te klein voor het aantal bewoners, waarvan er twee immobiel zijn. Er is schimmel in de woning waardoor somatische klachten verergeren en de medische problematiek in combinatie met de woning zorgt bij de ouders voor beperking in mobiliteit en sociaal isolement. Verzoekster wil in aanmerking komen voor een benedenwoning.
5. De voorzieningenrechter heeft onvoldoende redenen om te twijfelen aan de door verzoekster geschetste omstandigheden en neemt daarom een spoedeisend belang aan. De zaak zal daarom inhoudelijk worden beoordeeld.
Standpunt SUWR
6. Volgens SUWR wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring op grond van mantelzorg. De ouders van verzoekster zijn in mei 2023 ingeschreven op het adres van verzoekster. De ouders zijn bij verzoekster inwonend, maar behoren niet tot haar huishouden. Omdat de ouders bij verzoekster inwonen, is het voor verzoekster niet noodzakelijk om te moeten verhuizen om mantelzorg te kunnen leveren. Ter zitting heeft SUWR toegelicht dat als de woning voor de ouders om medische redenen niet geschikt zou zijn, de ouders zelf een urgentieaanvraag op grond van medische noodzaak moeten doen. Omdat dat losstaat van de aanvraag van verzoekster heeft SUWR hier geen verder onderzoek naar gedaan. SUWR ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Standpunt verzoekster
7. Verzoekster is het met de afwijzing oneens en vindt dat SUWR een cirkelredenering toepast. Enerzijds vindt SUWR verhuizen niet noodzakelijk omdat de ouders bij verzoekster staan ingeschreven, anderzijds zouden de ouders niet behoren tot haar huishouden. De ouders behoren wel degelijk tot haar huishouden en omdat de woning niet voldoet is verhuizen voor verzoekster noodzakelijk. Daarnaast meent verzoekster dat de hardheidsclausule dient te worden toegepast. Verzoekster doet verder een beroep op de uitspraak van deze rechtbank van 15 maart 2012, ECLI:NL:RBROT:2021:2118.
Regelgeving
8. In de regio Rotterdam is schaarste aan sociale huurwoningen en er zijn veel mensen die met spoed op zoek zijn naar een (andere) woning. Onder bepaalde voorwaarden kunnen die mensen in aanmerking komen voor een urgentieverklaring, waarmee iemand voorrang heeft ten opzichte van andere woningzoekenden. Dat betekent dat iemand met een urgentieverklaring meer kans maakt op een woning dan andere woningzoekenden.
De voorwaarden voor een urgentieverklaring zijn streng. Als een woningzoekende voorrang krijgt, betekent dat namelijk dat anderen langer moeten wachten. De voorwaarden voor het verkrijgen van een urgentieverklaring staan in de Verordening. Die voorwaarden zijn samen met de andere van belang zijnde regels opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Oordeel voorzieningenrechter
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft SUWR zich op grond van de geldende regelgeving terecht op het standpunt gesteld dat verzoekster niet voor een urgentievergunning op grond van mantelzorg in aanmerking komt. In geval van verzoekster en haar ouders is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 1.1, aanhef en onder i, vierde lid, en artikel 5.6, eerste lid, aanhef en onder a van de verordening. Verzoekster en haar ouders vormen geen huishouden in de zin van de Verordening. Ook hoeft verzoekster voor het verlenen van mantelzorg niet te verhuizen naar een andere woning, omdat afstand daarbij geen belemmering is. Dat SUWR onzorgvuldig heeft gehandeld door verzoekster niet direct vanaf het begin kenbaar te maken dat zij geen urgentie zou krijgen op grond van mantelzorg, volgt de voorzieningenrechter niet. SUWR heeft ter zitting onweersproken gesteld dat verzoekster bij de aanvraag hulp heeft gehad van een professionele hulpverlener. Voor zover verzoekster meent dat SUWR haar er op had moeten wijzen dat de ouders zelf een urgentie op grond van medische noodzaak hadden moeten aanvragen, had dat zoals SUWR onweersproken heeft opgemerkt, gelet op het bepaalde in artikel 5.1 van Bijlage 1, tot niets geleid omdat de ouders geen zelfstandige woning achterlaten.
10. Uit de verordening volgt dat SUWR de hardheidsclausule alleen toepast als weigering van een urgentie leidt tot een schrijnende situatie en sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden. Vanwege de schaarste aan sociale huurwoningen en de lange wachttijden voor woningzoekenden die daarop zijn aangewezen, maakt SUWR terughoudend gebruik van de hardheidsclausule. Een dergelijke restrictieve toepassing is niet onredelijk. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster haar huisvestingssituatie als onwenselijk ervaart, heeft SUWR zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat de hardheidsclausule mede gelet op de heersende schaarste op de woningmarkt niet toegepast hoefde te worden.
11. Het beroep van verzoekster op de uitspraak van deze rechtbank van 15 maart 2012, ECLI:NL:RBROT:2021:2118, slaagt niet omdat anders dan in die zaak SUWR in dit geval geen onzorgvuldig besluit heeft genomen.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat SUWR verzoekster geen urgentieverklaring hoeft te geven. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024.
De voorzieningenrechter is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Huisvestingswet 2014
Op grond van artikel 12, eerste lid, kan de gemeenteraad in de huisvestingsverordening bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020(verordening)
Op grond van artikel 1.1, aanhef en onder i, vierde lid, wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen onder huishouden verstaan de alleenstaande of samenwonenden en het kind van de alleenstaande of tenminste één van de samenwonenden, voor zover het kind hoofdverblijf heeft in de woning van de alleenstaande of samenwonenden, de leeftijd van 27 jaar heeft bereikt en er tussen het kind en de alleenstaande of tenminste één van de samenwonenden een zorgrelatie bestaat die tot gevolg heeft dat de zorgontvanger zonder de uit hoofde van die relatie ontvangen zorg redelijkerwijs niet in zijn of haar huidige woonsituatie kan blijven wonen.
Op grond van artikel 2.3.8 kan een huishouden dat wegens een persoonlijke noodsituatie een (andere) woonruimte nodig heeft en geen gebruik kan maken van een voorliggende voorziening, in aanmerking komen voor een urgentieverklaring.
Bijlage 1 bij de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020
Op grond van artikel 2.3, derde lid, weigert het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring het aangevraagde indien geen van de in artikel 5.1 tot en met 5.8 van deze Bijlage genoemde urgentiegronden zich voordoet.
Op grond van artikel 5.6, eerste lid, aanhef en onder a doet de urgentiegrond mantelzorg zich voor als de aanvrager naar het oordeel van het bestuursorgaan dringend behoefte heeft aan woonruimte binnen de regio omdat hij of een lid van zijn huishouden mantelzorg ontvangt van of verleent aan een inwoner van de regio.
Op grond van artikel 5.6, tweede lid betrekt het bestuursorgaan bij zijn beoordeling of sprake is van een dringende behoefte als bedoeld in het vorige lid, de mate waarin de mantelzorg noodzakelijk is voor het duurzaam zelfstandig of in diens huishouden laten wonen van de ontvanger van de zorg.
Op grond van artikel 5.1 doet de urgentiegrond medische noodzaak zich voor als de aanvrager of een lid van zijn of haar huishouden thans rechtmatig zelfstandige woonruimte bewoont en bekend is met medische problematiek, welke tot gevolg heeft dat de huidige zelfstandige woonruimte in ernstige mate duurzaam ongeschikt is voor bewoning door het huishouden van aanvrager.
Indien strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, is het bestuursorgaan dat beslist is met het beslissen op aanvragen om een urgentieverklaring, op grond van artikel 2.5, eerste lid, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen, indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch tot een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.